De impressionisten, ofwel: die gekken die in een staat van delirium schilderden

Dave Mestdach
Dave Mestdach Chef film van Knack Focus

Op 15 april is het 150 jaar geleden dat Monet, Renoir, Cézanne en co. een tentoonstelling organiseerden in de Parijse studio van fotografiepionier Nadar. De expo Paris 1874: Inventer l’impressionnisme flitst je terug naar het moment waarop het impressionisme werd geboren, en bij uitbreiding de moderne kunst.

Van alle schilderijen die in de loop der tijd het label ‘impressionisme’ mee­kregen, schijnt één werk steevast als een stralende zon in de heldere ochtendlucht. Het is Claude Monets ­Impression, soleil levant, geboren uit de nevels die de Normandische havenstad Le Havre omzomen. Het is een ­betoverend stuk dat danst in zachte tinten en ­vloeiende lijnen, en dat normaal in het Parijse Musée Marmottan Monet hangt, maar nu tijdelijk is te bewonderen even ­verderop in Musée d’Orsay.

Wat Monets Soleil levant zo op­merkelijk maakt, is niet het onderwerp – een zonsopgang boven de haven. Het is de manier waarop het is vastgelegd. In plaats van de traditionele, nauwkeurige weergave van details, gebruikt Monet losse penseelstreken om de vluchtige impressie van het moment vast te leggen. Het is alsof je door een waas kijkt waarin vormen en kleuren vervagen en vervloeien. Alsof Monet het licht en de lucht heeft gevangen met niets meer dan een paar vegen van zijn penseel.

Wat de bonte bende bond, was een dégoût voor de burgerlijke, academische smaak van de Salon die hen systematisch uitsloot.


Het werk – een van de vele top­stukken van de expo Paris 1874: ­Inventer l’impressionnisme, die nog tot 14 juli in Musée d’Orsay loopt – veroor­zaakte dan ook een sensatie toen het voor het eerst werd getoond. Dat was op 15 april 1874, op de eerste tentoonstelling van de ­Société Anonyme des ­Artistes, ­Peintres, Sculpteurs et ­Graveurs, die die dag opende. Plaats van het ­gebeuren? Het atelier van fotograaf ­Félix Nadar, aan de Boulevard des ­Capucines. Het doel van de expo? Een middenvinger opsteken in de richting van de jaarlijkse Salon – de officiële kunstbeurs zeg maar, met zijn conservatieve smaak en starre selectie­procedures.


Toen connaisseurs het doek ­zagen, hadden ze het spottend over een ­vage, onafgewerkte schets. Als ze zich al niet in hun koffie en croissants verslikten. Maar te midden van de ­kritiek ontstond ook de eerste vonk van ­erkenning. De term ­‘impressionisme’ – aanvankelijk een spotnaam ­gebruikt door criticus Louis Leroy – werd ­immers al snel omarmd door de ­contraire artiesten zelf. Zo ook door Monet die met een knipoog zijn werk dan maar de titel ‘impression’ meegaf, waarmee hij een hele beweging ­meteen haar geuzennaam gaf.

○○○

Alleen al daarom zou zijn rijzende zon een symbool worden van een nieuw tijdperk in de kunstgeschiedenis, één waarin kunstenaars hun inner­lijke ­wereld uitten met een ongekende ­vrijheid en subjectiviteit. Maar Monet was niet de enige die de grenzen van de traditionele, op mimesis ­gerichte schilder­kunst wilde verleggen. Au ­contraire.

Op die fameuze expo in Nadars ­atelier – niet te verwarren met Le ­Salon des Refusés, die vanaf 1863 op on­regel­matige basis in Parijs werd ­georganiseerd – tekenden nog ­andere rebellen present. Er was Auguste ­Renoir, die met delicate stroken en sensuele kleuren het moderne leven vastlegde. Er was de ultieme ­modernist Edgar ­Degas, met zijn dynamische schilderijen van ­dansers, prostituees en paardenraces. Er was Paul Cézanne, de jeugdvriend van Émile Zola die met ­gedurfde, ­hoekige composities vooruit wees ­richting ­abstractie. En dan waren er nog Camille Pissarro, Alfred Sisley, Berthe Morisot en anderen.

La loge 
(Auguste Renoir, 1874)


Wat de in totaal dertig kunstenaars gemeen hadden? Niet heel veel, behalve dat ze elkaar steunden. De oudste was Adolphe-Félix Cals, geboren in 1810. De jongste Léon-Paul-Joseph Robert, geboren in 1849. Sommige kwamen uit de betere bourgeoisie. Anderen ­waren communards, die twee jaar daarvoor nog de barricades hadden om­geworpen. Maar wat de bonte bende bond, was een dégoût voor de burgerlijke, academische smaak van de Salon die hen systematisch uitsloot.


Gedreven door die collectieve afkeer vonden ze hun toevlucht in een zoektocht naar vrijheid van ­expressie. En dus ook in de studio van Nadar, de Franse fotografiepionier die de ­artistieke beau monde van zijn tijd ­kiekte. Samen vormden ze een kliek van beeldenstormers die de weg vrij­maakten voor de moderne kunst zoals we die vandaag nog altijd kennen.


Maar dat hun impact zo groot zou zijn? Daar hadden ze in april 1874 geen idee van, zelfs niet in het diepste van hun meest megalomane ­gedachten. Meer dan 3500 betalende ­toe­schouwers kwamen er op de eerste ‘impressionistische’ expo niet opdagen. En slechts een handvol van de 200 werken raakten verkocht, in de regel dan nog aan de gefrustreerde artiesten zelf.


Het contrast met de officiële ­Salon van dat jaar – gehouden in het veel ­ruimere Grand Palais des Champs-Élysées – kon amper groter zijn. Daar werden alleen al 2000 schilderijen ­getoond aan dik 300.000 kijkers. ­Alleen zaten daar, zeker achteraf ­beschouwd, geen meesterwerken ­tussen. Of wat denkt u van ­L’éminence grise van Jean-Léon Gérôme, het ­technisch ­geraffineerde werk dat ­tijdens die editie de gouden medaille kreeg, tot horreur van de impressionisten – ook al heetten die toen nog niet zo.

○○○

De tentoonstelling in Musée d’Orsay is een van de vele evenementen die nog tot het einde van de zomer ­worden ­georganiseerd om de 150e verjaardag van het impressionisme te vieren. Dat gebeurt op meer dan vijftig ­locaties langs de Seine en in Normandië, van Monets tuinen in ­Giverny, tot aan ­kunstenaarsenclave Honfleur aan de kust. Bovendien loopt in Museé d’Orsay tegelijk de ­immersieve expo Un soir avec les impressionnistes die je aan de hand van virtual reality en een koptelefoon terug flitst naar die bruisende avond van 15 april 1874 in het atelier van ­Nadar, waar je Monet, Degas, Renoir en co. ­tegen het lijf loopt.

Maar de tentoonstelling ­Paris 1874: Inventer l’impressionnisme blijft uiteraard dé must see voor wie van schilder­kunst houdt. De eerste ­zalen bieden een reconstructie van die ­eerste, ­revolutionaire ­expositie van de Société Anonyme. Er is het ­originele programma­boekje, er zijn foto’s, kranten­artikels en een filmpje dat je een idee geeft van hoe Nadars ­studio eruit zag. En uiteraard zijn er top­stukken te zien. Er is La ­Parisienne (1874) van Renoir, een charmant ­portret van een elegante vrouw in een prachtige blauwe jurk. En er is ­Monets levendige stadsgezicht Boulevard des Capucines (1873-1874), een ‘slordig en afschuwelijk werk’ zo sneerde een ­criticus, waarbij ‘de schilder de hybris had om zwarte likken verf af te doen als rondwandelende mensen’.

La classe de danse 
(Edgar Degas, 1870)


Daarna kom je in een over­volle zaal terecht die de hoogtepunten toont van de officiële Salon van 1874. De muren hangen van boven tot ­onder vol met schilderijen. Tussen de ­paden staan overal sculpturen opgesteld. Het is een pronkerige parade van ­religieus, ­mythologisch en academisch ­getinte taferelen die fel afsteekt tegen de ­intuïtieve vagen en vegen van de ­impressionisten. Kwestie van je te doen begrijpen waarom die laatsten door de toenmalige kunstkritiek werden weggezet als – we citeren L’Artiste uit mei 1875 – ‘gekken die schilderden in een staat van delirium tremens’.


In de ruimtes die volgen ­worden specifieke thema’s uitgelicht. Er is aandacht voor Édouard Manet, die geen ‘impressionist’ was, maar met zijn ­gedurfde thema’s – denk aan zijn schandaal­stuk Le déjeuner sur ­l’herbe, dat op de eerste Salon des ­Refusés in 1863 was te zien – niet ­alleen een inspiratie­bron was, maar een ­sympathisant die ook op de officiële ­Salon exposeerde. Manet was immers van mening dat commercieel succes nodig was om de impressionistische revolutie te doen slagen. En verder ­worden de spot­lichten ook gericht op de vrouwen die een rol speelden binnen de beweging, met voorop Berthe Morisot, waarvan ­prachtige portretten en lumineuze landschappen zijn te zien.


Eindigen doet de tentoon­stelling door te schetsen hoe het na 1874 ­verder liep. Uiteindelijk zouden er tot 1886 acht impressionistische ­salons ­worden georganiseerd, met ­wisselend succes, en met nu en dan een ­schandaaltje of een knokpartij. Maar hoe meer ­jaren er verstreken, hoe groter hun invloed werd. Tenslotte waren de ­impressionisten niet alleen de ­eersten om met snelle, bij voorkeur on the spot aangebrachte toetsen vluchtige ­momenten en het moderne leven op doek te vatten, met zijn cabarets, zijn treinen, zijn bals en zijn ballades langs de Seine en de Normandische kunst.


Ze waren ook pioniers op de weg richting abstractie. Denk aan Paul ­Cézanne die na 1885 de ­Provençaalse Mont Sainte-Victoire vanuit zo veel hoeken en perspectieven schilderde dat zijn landschappen haast ­kubistische assemblages van vormen, vlakken en kleuren werden. Of aan de oudere ­Monet, die zijn waterlelies zo vaak op het canvas deed drijven dat ze met hun vloeiende lijnen en kleurovergangen een puur plastische uitdrukking van tijd, licht en natuur leken te worden.


Of hoe ‘die gekken die schilderden in een staat van delirium tremens’ de kunstwereld voorgoed veranderden en inspireren tot op de dag van vandaag, ondertussen anderhalve eeuw later.

Paris 1874: Inventer l’impressionnisme

Tot 14.07 in Musée d’Orsay, Parijs.



Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content