100 jaar surrealisme in Bozar: het is hier niet om te lachen
Brussel viert 100 jaar surrealisme met twee grote tentoonstellingen. En mag het voor een keertje eens niet om Breton, Aragon, Éluard of – dichter bij huis – Magritte draaien?
Het is een van de beroemdste ruzies uit de geschiedenis van het surrealisme, die nochtans bepaald niet weinig hoogoplopende disputen kent. Op een avond in december 1934 komt het tot een aanvaring tussen André Breton en Roger Caillois aan een van de tafels van de Cyrano, een bar op de hoek van de Parijse rue Lepic en de boulevard de Clichy. Het twistpunt? Twee Mexicaanse springbonen waarvan de ‘sprongetjes’ de twee mannen net minutenlang gefascineerd hebben. Wat volgt, is furieus. Schrijver Roger Caillois, op dat moment nog lang geen lid van de Académie française, pakt een mes met de bedoeling de zaadjes open te snijden om de vitale kracht – eigenlijk vlinderlarven – te onthullen. Geen sprake van, vond Breton. Hij ziet in zo’n geïmproviseerde autopsie een positivistische wandaad van het ergste soort: het wonderbaarlijke ontleden is het mysterie tenietdoen.
Je kunt onmogelijk niet aan die anekdote denken nu twee grote Brusselse musea – Bozar en de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België (KMSKB) – samen het deksel van de surrealistische pot lichten. Dat doen ze ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van deze artistieke beweging die de reële werking van het denken in kaart wilde brengen, zonder enige controle door de rede, wars van alle esthetische of morele bekommernissen, zoals Breton, de ‘paus van het surrealisme’, het uitdrukte. Dissecteert de scalpel van de twee expo’s (voor die in de KMSKB, zie pagina 29) niet nodeloos een beweging die volgens sommige exegeten eigenlijk eerder een manier van zijn was?
Het goede nieuws: het antwoord op die vraag is nee. De twee curatoren, Xavier Canonne in Bozar en Francisca Vandepitte in de KMSKB, hebben hard gewerkt om de clichés (met name dat het eigenlijk niet meer dan uitzinnige spielerei van enkele literaire vrienden betrof) te overstijgen. Het surrealisme komt hier naar voren als een vurige visie die de samenleving diepgaand wilde veranderen.
Die wil om het surrealisme in al zijn oorspronkelijke radicaliteit te honoreren is bijzonder duidelijk in Bozar. Canonne, die ook directeur is van het Musée de la Photographie in Charleroi, bouwde er met zijn uitgebreide kennis van de beweging Histoire de ne pas rire, een tentoonstelling gewijd aan het Belgische surrealisme.
Voor velen begint en eindigt dat met de naam René Magritte, ‘maar achter Magritte gaat een hele wereld schuil’, merkt Canonne op. Hij hangt zijn expo op aan een minder ronkende naam: die van dichter Paul Nougé (1895-1967), meesterbrein en bezieler van het Belgische surrealisme. ‘Zonder Nougé zou Magritte ook Magritte geworden zijn, maar niet zo snel en niet zo goed. Hij was een figuur met een uniek aura die zijn stempel drukte op drie generaties surrealisten.’ Zijn afkeer van personencultus stond diametraal tegenover de houding van Breton in Parijs en zou het werk van een hele rist kunstenaars doordringen, van Jane Graverol tot Marcel Mariën en Tom Gutt.
Tekenend voor de centrale plaats die Canonne Nougé toekent, is dat hij niet aan het Manifest van het surrealisme refereert voor de honderdste verjaardag van deze artistieke stroming maar eerder aan de teksten die Nougé in november 1924 over de oprichting publiceerde in het tijdschrift Correspondance. ‘Het is belangrijk om te begrijpen dat Nougé voor een artistieke breuk staat. In Correspondance insinueerde hij dat esthetiek van geen belang is: kunst is nutteloos als ze niet dient om de wereld te veranderen. In 1921 was Nougé een van de oprichters van de Belgische communistische partij, terwijl André Breton in Frankrijk net snel uit de partij werd gezet.’
Paul Nougés sterke overtuigingen gaven het Belgische surrealisme een specifiek gezicht. Hij verwierp bijvoorbeeld het onirisme en de écriture automatique, en zag de artistieke praktijk als een vorm van terrorisme waarbij je elke handeling en elk woord nauwgezet moest voorbereiden. Om Nougé helemaal te begrijpen verwijst Xavier Canonne naar de zaak-Le Corbeau, een affaire omtrent anonieme brieven in het stadje Tulle die Frankrijk in de ban hield tussen 1917 en 1922. ‘Nougé was gefascineerd door hoe je schrift kon gebruiken om een stad, zelfs een heel land te destabiliseren.’
‘Zonder Paul Nougé zou Magritte ook Magritte geworden zijn, maar niet zo snel en niet zo goed.’
Xavier Canonne (curator)
Canonne koos voor een opstelling (van architectenbureau URA van Yves Malysse en Kiki Verbeeck) die je op gepaste wijze van de wijs brengt. De meer dan 250 schilderijen, objecten en andere collages, aangevuld met een honderdtal documenten, zijn opgesteld langs een reeks tijdelijke scheidingswanden die na de tentoonstelling gerecycleerd zullen worden en lijken door een spel van spiegels boven de grond te zweven. Geen lineariteit, eerder een soort labyrint, in overeenstemming met de zintuiglijke verstoring die de surrealisten beoogden. Op de vaste muren prijken citaten van Nougé, zoals: ‘Il s’agit de donner aux êtres, aux objets, une fonction, un usage different de l’habituel.’
De expo begint met een proloog, een stand van zaken in de kunsten voor de surrealisten op de scène verschenen. Het modernisme, zoals Victor Servranckx en zelfs een René Magritte begin jaren 1920 het belichaamde, zwelgde in de eigen plasticiteit. Na Nougé moesten de schilderkunst en de kunst in het algemeen het hebben over iets anders dan zichzelf. Het belang van die omwenteling zie je in de vele werken hier die de taal in vraag stellen – Salvador Dalí’s Enigma van verlangen (1929) of Magrittes Boom van de wetenschap (1929), dat het utilitaire van woorden ondergraaft. Je ziet het ook in de vreemdheid van objecten – denk aan Marcel Mariën, grootmeester van de heterogene assemblage – of in de fotomontages van E.L.T. Mesens in een werk als Norine (1920-1929).
Een verdienste van Histoire de ne pas rire is ook dat de tentoonstelling de oppervlakkige indruk bijstuurt dat het surrealisme een jongensclub was. Mis bijvoorbeeld zeker Jane Graverols Goutte d’eau (1964) niet, een familieportret van de belangrijkste Belgische surrealisten. Het emancipatoire karakter van haar doek Untitled (Woman Liberated) (1949) is duidelijk. Zeer aan te raden is ook de duizelingwekkende Leçon de philosophie (1963) van Rachel Baes, de vriendin van dichter Hermann Toussaint van Boelaere.
En buiten Bozar kunt u trouwens nog kijken naar werk van vijf kunstenaars (Annabelle Binnerts, Valérie Mréjen, Laure Prouvost, Ghita Skali en Salim Bayri) die zich door het surrealisme, en met name zijn teksten, hebben laten inspireren, en die u best bekijkt met de augmented-realityapp die u kunt downloaden op de site van Bozar.
Histoire de ne pas rire. Het surrealisme in België
Tot 16.06, Bozar, Brussel, bozar.be
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier