De belangrijkste beeldhouwer van Nederlands Gouden Eeuw was een Belg. De Antwerpse barokmeester Artus Quellinus heeft eindelijk de expo die hij verdient, in het Koninklijk Paleis op de Dam. ‘Hy is een meester in ’t levendig maecken van steen.’
Wie ooit de indrukwekkende Burgerzaal van het Paleis op de Dam bezocht, die staatsietempel die de macht van de jonge ‘Republiek Amsterdam’ moest verbeelden, zal het beamen: het voelt alsof u pardoes het toneel van een 17e-eeuws kosmisch drama bent opgewandeld.
Onder uw voeten: reusachtige wereldkaarten in steensoorten uit alle windstreken. Boven u: de oud-Griekse titaan en fitnessjunk Atlas die, met samengeknepen billen en een rug als een natuurstenen bergketen, de aardbol torst. Rondom u: een stoet deugden, steden, allegorieën en keizerlijke borstbeelden die allemaal een kant op lijken te kijken die nét niet de uwe is. Hier is geen plaats voor valse bescheidenheid of Hollandse nuchterheid – dit is de stad Amsterdam als hoofdstad van een wereldrijk, zoals verbeeld door zijn hofbeeldhouwer… de Belg Artus Quellinus (1609-1668).
Artus wie?
Denk niet dat u tijdens de les kunstgeschiedenis hebt zitten suffen als de naam u niets zegt. Want ook al gaf hij tijdens de Gouden Eeuw Amsterdam mee zijn barokke branie, de Antwerpse beeldhouwer raakte na zijn dood in de vergetelheid. Met de expo die het Rijksmuseum – dat ’s werelds grootste Quellinus-collectie beheert – nog tot 27 oktober aan hem wijdt, komt daar eindelijk verandering in. En terecht, want dit is een thuismatch: het Koninklijk Paleis op de Dam – ooit het stadhuis – is immers zijn opus magnum.
Vijftien jaar lang werkte Quellinus aan de sculpturale aankleding van het gebouw, aanvankelijk onder de supervisie van architect Jacob van Campen. Maar naarmate zijn invloed groeide, werd hij meer dan uitvoerder: een co-ontwerper met een eigen vormentaal. Wie goed kijkt, ziet zijn signatuur niet enkel in de zwierige, van dramatiek barstende beelden, maar in het hele visuele vocabularium van dit zelfverzekerde, stenen machtsstatement. Geen betere plek dus om – 357 jaar na Quellinus’ dood – zijn eerste grote retrospectieve op te zetten. Al blijft het verbazen dat het zo lang heeft moeten duren voor de man die het paleis tot een carraramarmeren manifest maakte, eindelijk zelf wordt gevierd.
Zijn beelden zijn als rubensfiguren: dramatische poses, gespierde ledematen en blikken vol goddelijke ergernis of morele extase.
Er zijn op de tentoonstelling zo’n honderd, thematisch geordende werken te zien, waaronder enkele van zijn mooiste terracotta modellen, portretbustes, tekeningen en gipsontwerpen. Een zwaargewicht, letterlijk én figuurlijk, is de Sint-Petrus uit de Sint-Andrieskerk in Antwerpen – een aangrijpend beeld uit 1659 dat voor het eerst zijn kerk heeft verlaten en nu, als een bisschop op citytrip, de Moerdijk over is gestapt. Even verderop prijkt een fiere Pallas Athena uit het Museum Kurhaus van het Duitse Kleef – met helm op het hoofd, speer in de hand en een blik alsof ze zélf de Nederlandse rechtspraak komt hervormen.
De stenen Rubens
Daarnaast zijn er werken van tijdgenoten en navolgers van Quellinus te zien: een allegorische Nijd van Giusto Le Court, zoals zijn leerling Josse de Corte in zijn Venetiaanse adoptieheimat werd genoemd, en een elegante Humilitas van zijn neef Artus Quellinus de Jonge – een soort lightversie van zijn oom, met zachtere lijnen en ingetogen pathos.
Ook Peter Paul Rubens – die een generatie ouder was – is van de partij met het schilderij Cimon en Pero (1630), een barok verhaal vol pathos, vlees en moederliefde. Het is een directe verwijzing naar de invloed die Rubens op Quellinus had als mentor, familievriend en Vlaamse barokpaus, hoewel Artus wellicht geen directe leerling van hem was.
Artus Quellinus was een uitstekend netwerker en een lepe onderhandelaar.
Want wie Artus ziet, ziet Rubens. Zijn beelden zijn als rubensfiguren die uit hun kaders zijn losgebroken: dezelfde dramatische poses, gespierde ledematen, theatrale plooien en priemende blikken vol goddelijke ergernis of morele extase. Ook de invloed van de antieke beeldhouwkunst en Gian Lorenzo Bernini – bij wie hij in Italië ging gluren, tijdens zijn Romereis van 1635 tot 1640 – is voelbaar. Maar het werk van Artus blijft net een tikkeltje beheerster. Alsof het katholieke vuur door een calvinistische trechter is gegoten. Er zit barokke overgave in, maar ook Hollandse strakheid en antieke vormbeheersing. En die combinatie maakt het werk uniek.
Antwerpen boven
De man zelf blijft een raadsel. Weinig privébrieven of documenten over hem zijn overgeleverd. Hij was getrouwd maar had geen kinderen – al liet hij een heel weeshuis van ‘putti’ na: kleine, mollige, meestal naakte jongetjes met vleugeltjes waarvan er verschillende op de expo zijn te zien. Zijn ‘stenen kinderen’, noemde men ze grappend.
Van Artus weten we vooral dat hij een uitstekend netwerker was – hij leverde ook beelden voor de Sint-Michiels- en Sint-Goedelekathedraal van Brussel, en was betrokken bij opdrachten in Dordrecht, Berlijn en Kopenhagen. Wat hij ook heel zeker was: een lepe onderhandelaar. Hij factureerde in totaal zo’n 60.000 gulden (omgerekend naar nu zo’n tien miljoen euro) aan de stad Amsterdam, kreeg een woning aan de Keizersgracht, hielp daar zijn buren bij het versieren van hun carillons, en had een atelier waar wellicht tientallen assistenten dag en nacht guirlandes, goden en morele allegorieën uit marmer wrongen.
Amsterdam kreeg mee zijn uitstraling van een buitengewoon begenadigde Belg.
De vraag blijft: waarom werd een Belg gekozen om de macht van de Hollandse Republiek uit te beelden? Simpel: Amsterdam had op dat moment zelf nog geen topbeeldhouwers die hun kunnen al op grote schaal hadden bewezen. De stad, waar de Vereenigde Oostindische Compagnie in 1602 was opgericht, stond nog maar aan het begin van haar opmars als koloniale wereldmacht en had eerst een culturele turbo-injectie nodig van – al dan niet gevluchte – Vlaamse kunstenaars, architecten, drukkers en denkers, na de Val van Antwerpen in 1585, toen de Spanjaarden ginds aan de macht kwamen. Pas daarna kon Amsterdam uitgroeien tot het kloppende economische en intellectuele hart van de Gouden Eeuw.
Groetjes uit Rome
Quellinus – geboetseerd door Rubens en Rome – bracht Italië mee in zijn hoofd, Antwerpen in zijn vingers, en gaf Amsterdam een uiterlijk dat even prestigieus als politiek was, ook al keerde hij na de voltooiing van het Paleis op de Dam terug naar zijn Antwerpse geboorteturf. Zijn beelden zijn geen decoratie – ze zijn ideologie in steen. Ze zeggen: kijk, hier regeert de rede. Maar ook: ziehier de spierballen van een stad die de wereldzeeën wil domineren als het Nieuwe Rome.
Rederijker en dichter Cornelis de Bie schreef het al met bewondering en lichte vrees: ‘Hy is een meester in ’t levendig maecken van steen.’ Joost van den Vondel, de bekendste toneelschrijver die de Gouden Eeuw voortbracht, doopte Artus zelfs ‘de Phidias van de Nederlanden’, naar de legendarische oude Griek die het reusachtige Zeusbeeld van Olympia sculpteerde.
De Hollandse Gouden Eeuw zal wel voor altijd met meesterschilders als Rembrandt van Rijn, Johannes Vermeer, Frans Hals en co worden geassocieerd. Maar als deze weldadige expo één ding leert, dan is het dat Amsterdam mee zijn uitstraling kreeg van een buitengewoon begenadigde Belg: een beeldhouwer genaamd Artus Quellinus. Men zegge het voort.
Artus Quellinus – Beeldhouwer van Amsterdam
Van 18.06 tot 27.10, Koninklijk Paleis Amsterdam, paleisamsterdam.nl
Artus Quellinus de Oude
Geboren in 1609 in Antwerpen.
Gaat vanaf 1635 in de leer bij de Vlaamse barokbeeldhouwer François Duquesnoy, ‘Il Fiammingo’, in Rome.
Werkt vanaf 1650 aan het nieuwe stadhuis van Amsterdam, dat later het Paleis op de Dam wordt.
Verhuist terug naar Antwerpen in 1658, waar hij verderwerkt, en zelf ook heel wat invloedrijke beeldhouwers opleidt.
Overleden in 1668 in Antwerpen.