Wie nog twijfelt of Israël oorlogsmisdaden begaat, mag ‘Een Tuin Voor Verloren Benen’ op het nachtkastje leggen
Mahmoud Jouda, Uitgeverij Jurgen Maas
Een Tuin Voor Verloren Benen
156 blz, 21,00 euro
Een Tuin Voor Verloren Benen mag zich op de cover dan wel een roman noemen, de titel is spijtig genoeg al te reëel.
Het lijkt wel een geïmproviseerd festival. Elke week, na het vrijdaggebed, trekken de bewoners van Rafah en Gaza-Stad naar het hek om vreedzaam te protesteren. Er worden tenten opgezet, straatventers verkopen verse limonade, kinderen trappen een voetbal rond en op kampvuurtjes wordt thee gebrouwen.
De sfeer is uitgelaten. Het is een blij weerzien met familieleden, en kijk, daar komt een versierde auto aangereden: een jong koppel wil hun huwelijk vieren met zicht op het land van hun voorvaders. Achter het hek liggen de oude boerderijen en de boomgaarden, de steden waaruit de Palestijnen tussen 1947 en 1949 zijn verdreven. Achter zandzakken liggen nu sluipschutters op de loer. Tieners steken autobanden in brand, in de hoop dat de zwarte rook het zicht door de vizieren belemmert.
En dan, zonder enige aanleiding, beginnen de soldaten van de Israel Defense Forces op de menigte te schieten. Gasgranaten ontploffen en in paniek stuiven de betogers uiteen. Eén voor één worden mannen, vrouwen en kinderen afgeknald met dumdumkogels, die bij impact versplinteren, met de bedoeling zoveel mogelijk schade aan te richten. Als de rook en het traangas zijn opgetrokken, komen tractors de doden en gewonden wegvoeren. De ledematen blijven liggen.
In 2018 en 2019 werden elke week Marsen van de Terugkeer georganiseerd. Journalist Mahmoud Jouda brengt in Een tuin voor verloren benen verslag uit van de gruwel. In de Gazastrook sprokkelt hij in straten en ziekenhuizen – er waren toen nog straten en ziekenhuizen – verhalen van de overlevenden. Hij vertelt over zijn vriend Hassan, die elke dag naar het hek terugkeert om er de afgerukte ledematen te begraven. Hassan besprenkelt de graven met bloemenzaad om schoonheid uit de waanzin te puren.
De getuigenissen zijn ronduit misselijkmakend. Jouda beschrijft hoe een jongen op een rustige dag naar het hek loopt en een praatje aanknoopt met een blonde Israëlische soldate. Ze keuvelen een beetje en de vrouw gooit hem een pakje sigaretten toe. Wanneer de jongen het felbegeerde pakje opraapt, wordt hij doorzeefd met mitrailleurvuur. Cynisme lijkt wel de stelregel bij de Israëlische militairen. De sluipschutters mikken bewust op de benen om de ‘hoerenzonen’ te laten lijden. De onderbemande ziekenhuizen beschikken niet over voldoende medicijnen om de wonden te genezen. Gangreen vreet de rest van het vlees weg, met amputaties tot gevolg.
Dat houdt de getergde Gazanen niet tegen: elke vrijdag staan ze opnieuw aan het hek met hun vuisten – of één vuist – in de lucht. Tot de scherpschutters de trekkers weer overhalen.
Een tuin voor verloren benen vergt een sterke maag. Het bloed druipt van elke pagina, de woede borrelt onder de regels. Wie nog twijfelt of Israël oorlogsmisdaden begaat, mag dit boek op het nachtkastje leggen. Slapeloze nachten verzekerd.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier