Na de apocalyps, de poëzie? Dankzij Wat We Kunnen Weten, de achttiende roman van Ian McEwan (Atonement, On Chesil Beach), zou je willen geloven van wel.
In 2119 krijgen alle doemdenkers helaas gelijk. Na de Overstroming is het westelijk halfrond herleid tot een kluwen van eilanden. En de oceanen blijven brullen: tsunami’s vreten aan de kuststrook en stormen bemoeilijken de overvaart tussen de archipels. In het Midden-Oosten worden oude stammentwisten uitgevochten met vuile bommen die de atmosfeer wereldwijd licht radioactief maken. De Verenigde Staten zijn versplinterd door een aanhoudende burgeroorlog waarin elke krijgsheer zich uitroept tot de ware erfgenaam van het ooit zo grootse Amerika. Twee miljard mensen zijn gestorven in oorlogen, epidemieën, hongersnoden en zondvloeden en wie in 2219 nog leeft, heeft door de besmette lucht een gemiddelde levensverwachting van tweeënzestig jaar.
Maar er zijn ook winnaars van de apocalyps. Nigeria is het bloeiende hart van de resterende economie, deels door hun rijkdom aan grondstoffen maar vooral doordat alle datacenters er op volle toeren draaien. Want jawel, geen paniek, het internet bestaat nog, en daar maakt Thomas Metcalfe gretig gebruik van. Als professor literatuur focust hij zich op de letterkunde tussen de jaren 1990 en 2030, en hij is gespecialiseerd in de grote dichter Francis Blundy die rond de millenniumwisseling wereldberoemd was.
Centrale zin: We hebben het verleden van zijn privacy beroofd.
Blundy staat te boek als een visionaire klimaatdichter, en schreef vlak voor zijn dood een mythische sonnettenkrans voor de verjaardag van zijn vrouw Vivien. Het enige probleem: van dat magnum opus bestaat slechts één exemplaar. Blundy schreef de sonnetten met de hand op een vellum, een exclusief cadeautje voor zijn jarige geliefde. Het bestaan van het perkament wordt enkel door secundaire bronnen bevestigd en de meeste onderzoekers vrezen dat het tere document de apocalyps niet overleefd heeft. Uiteraard is Metcalfe het daar niet mee eens, en zijn obsessie met de gedichtencyclus vormt het startpunt van Wat we kunnen weten, de nieuwe roman van de Britse bestsellerauteur Ian McEwan.
Vanuit de toekomst is het verleden makkelijk voorspelbaar, en in het eerste deel van zijn kloeke roman neemt McEwan ruim de tijd om onze nakende ondergang te beschrijven. Dat doet hij subtiel: niet alles is kommer en kwel – dat universiteiten in de donkere toekomst nog heil zien in een leerstoel literatuur, getuigt alvast van een zeker optimisme.
Het duurt een poosje voor McEwan op gang komt – niet elke lezer zal even enthousiast zijn over jamben, trocheeën en taalkundige plaagstootjes naar Steven Pinker – maar in het tweede deel ontbindt hij al zijn duivels. Eens McEwan is warmgelopen ontvouwt Wat we kunnen weten zich tot een ronduit magistrale roman. McEwan schrijft op het toppunt van zijn kunnen en weet hart en geest te raken met dit allesomvattende boekwerk. Een moderne klassieker in wording dus, vooralsnog te vinden in de afdeling Fictie.