Piemels en tieten – meer heeft John Irving niet te bieden in zijn, hopelijk, laatste roman.
In 2023 verscheen De laatste dagen van Roger Federer, een essaybundel waarin de Britse auteur Geoff Dyer op zoek gaat naar het perfecte carrière-einde. Hoe stap je als sporter met opgeheven hoofd van het veld? Wanneer is het tijd om je backhand finaal op te bergen – strijd je tot het bittere einde, of stop je op het hoogtepunt. En zo ja, hoe weet je zeker dat er achter de horizon geen triomfen meer lonken?
Dyer graaft in de levens van sporters en kunstenaars die zoeken naar het juiste moment om gracieus de bühne te verlaten. Het tragische einde van Friedrich Nietzsche is een toonvoorbeeld van hoe het niet moet. In een vlaag van waanzin omhelsde hij in Turijn een gegeseld paard waarna hij zijn nadagen doorbracht onder de hoede van zijn kwaadaardige zuster, die zijn filosofische erfenis verpatste aan de nazi’s.
Op de boekvoorstelling in Passa Porta in Brussel wist Dyer me te vertellen dat zijn essaybundel in principe oneindig is; hoe ouder je wordt, hoe meer helden je ziet strompelen en struikelen. Mocht Dyer zijn boek ooit willen uitbreiden, dan mag hij alvast een hoofdstukje reserveren voor John Irving. De ondertussen 83-jarige Amerikaanse titaan, vooral bekend van De wereld volgens Garp, blijft maar kloeke pillen uit zijn pen wringen, maar het inktvat is duidelijk af.
Centrale zin: Vrouwen zijn de fictielezers – wij leven meer in onze fantasie dan mannen.
Veel zinnigs valt er over zijn nieuwe roman Queen Esther niet te vertellen, behalve dat Irving zijn aloude stokpaardjes berijdt. Er lopen weer veel weeskinderen in rond, de hoofdfiguur James Winslow is gefascineerd door worstelen en literatuur, en iedere tiener is geobsedeerd door piemels en borsten.
Irving verpakt het allemaal in een wereldomspannend verhaal met een Joods tintje. Met veel goede wil zou je Queen Esther kunnen lezen als een waarschuwing tegen antisemitisme, maar door de vele platitudes staat Irving die boodschap zelf in de weg. Zo dramt hij een hoofdstuk lang door over besneden penissen en voorhuiden – niemand weet waarom. Of hij vertelt over de tempeliers in Israël, maar vermeldt niet dat dit niet de gelijknamige kruisridders zijn, maar wel Duitse protestanten die eind 19e eeuw Palestina wilden koloniseren. Zoek het maar uit, in het volgende hoofdstuk zal ik weer uitgebreid over tieten schrijven, lijkt zijn redenering.
Nog een klein euvel: de Esther uit de titel komt amper voor in de roman. Vermoedelijk werkt ze voor de Mossad, wat een spannend verhaal zou kunnen opleveren, maar Irving geeft niet toe aan de verleiding van een plat spionageplot. Neen, hij schrijft liever over een triootje met twee lesbiennes. Want ja: dubbelop borsten.
Hoe lang kun je fan blijven van een auteur die duidelijk leeggeschreven is? Je zou willen dat Irving de eer aan zichzelf houdt; de werkkamer afsluiten en de sleutel in de rivier gooien. En dan zachtjes de goede nacht tegemoet.
 
		 
		