Cultdichter Eileen Myles: ‘Waarom moeten we allemaal naar het nette Engels van de witte middenklasse streven?’

© Shae Detar

Decennialang was Eileen Myles (69) een in kleine kringen bewonderde, maar bij het grote publiek onbekende dichter, schrijver en kunstjournalist. Totdat de tijdsgeest een paar jaar geleden in hun voordeel begon te werken. ‘Ik ben nu bezig aan mijn Later Parade’, zegt hen naar aanleiding van hun nieuwe bundel Evolution.

De HBO-serie Transparent baseerde een personage op Eileen Myles, Vice verklaarde dat de dichter “altijd al cooler was dan jij” en Lena Dunham noemde hen – Myles is non-binair – een inspiratiebron.

Daarna ging het snel. Op een leeftijd waarop anderen aan hun pensioen beginnen te denken, werd hun roman Chelsea Girls heruitgegeven en verscheen er een oeuvreoverzicht. Die kreeg de titel I must be living twice; toepasselijker kan het niet voor iemand die in hun poëzie en in het leven eenduidigheid schuwt.

Myles weigert namelijk te kiezen tussen fictie en non-fictie, tussen essay en gedicht, tussen highbrow en nonchalant, tussen hij en zij. Hun werk beschrijven is dan ook een moeilijke opgave – de beste introductie tot Eileen Myles is Eileen Myles. En daarvan zijn er twintig boeken met poëzie, fictie en kunstkritiek verschenen, vooral bij kleine uitgevers. Myles ontving talloze prijzen voor hun werk, waaronder vier Lambda Awards, die literatuur over LGBTQ-thema’s eren. Naast queer identiteit is politiek een terugkerend thema in het werk van Myles: in 1991 deed de dichter zelfs een gooi naar het Amerikaans presidentschap.

Die stunt begon met het gedicht An American Poem, liep uit in een project dat half grap en half performance was en eindigde met campagnebezoeken aan 28 staten en optredens op MTV. Myles was net de veertig gepasseerd en daarmee een piepjonge kandidaat, bovendien de enige die openlijk queer was en een inkomen van minder dan 50.000 dollar per jaar had. In Londen praten we bij met Myles, die nog altijd niet kan bevatten hoe ver hun campagne zijn tijd vooruit was. ‘Pas toen Hillary Clinton in 2016 verloor van Donald Trump besefte ik hoe vooruitstrevend mijn nepcampagne was – hoe onmogelijk het in dit land nog altijd is om een vrouw tot president te verkiezen. Het had me misschien niet mogen verbazen: we slagen er niet eens in om een afbeelding van een vrouw op de dollarbiljetten te laten zetten.’

In je essay Acceptance Speech geef je een idee van hoe het geweest had kunnen zijn als jij president was geworden. Je belooft voedsel en onderwijs gratis te maken, wapens naar musea te verbannen. Dat kijkt in niets op het beleid van de huidige Amerikaanse president.

Eileen Myles: De Amerikaanse regering zet steeds meer stappen richting een dictatuur, wereldwijd zien we in rap tempo rechtse en extreemrechtse regimes aantreden. Een paar jaar geleden was dat nog onvoorstelbaar en toch zitten we nu middenin die absurde nachtmerrie. Dat is het soort belachelijkheid waar ik mee speel in Acceptance speech: mijn voorstellen lijken onmogelijk, maar er gebeuren zoveel ogenschijnlijk onmogelijke dingen op dit moment. We moeten daar andere onmogelijke voorstellen tegenover durven zetten – als iets belachelijks als een grensmuur met Mexico serieus genomen wordt, waarom dan niet het idee van gratis onderwijs?

Je legde zelf een redelijk onwaarschijnlijk parcours af. Als 24-jarige verruilde je op goed geluk Boston voor New York om dichter te worden.

Myles: Ik ben opgegroeid in een arbeidersmilieu in Boston waar niemand echt iets creëerde – veel mensen streefden er wel naar, maar niemand deed het echt. Ik begreep niet precies hoe het werkte, maar had het gevoel dat dichter worden een soort pelgrimstocht was.

Na mislukte pelgrimages naar Europa en Californië probeerde ik het in 1974 opnieuw, dit keer naar New York. Vlak na aankomst wandelde ik met iemand door MacDougalstreet die een huis aanwees en tegen me zei: Bob Dylan lives here. In de East Village kwamen we Allen Ginsberg en Andy Warhol tegen. En ik voelde: hier wordt niet alleen gedroomd, hier wordt gecreëerd. Er was toen nog een soort fysieke scene, een plek waar kunstenaars samenkwamen, waar je zo dicht mogelijk bij in de buurt moest zien te komen.

Ik nam elk mogelijk bijbaantje aan, van persoonlijke assistent van de dichter Jimmy Schuyler, die zoals veel kunstenaars in het Chelsea Hotel woonde, tot voet- en fietsbode. Het was vaak fysiek zwaar werk, als fietsbode heb ik mijn knieën verprutst. Maar dat hoorde bij de esthetiek van die tijd: die ervaringen waren onderdeel van schrijver worden.

Vandaag lees je op de achterflap van een boek over de ontvangen prijzen, woonplaats en partner van een auteur. En als ze echt gek zijn, zullen ze vermelden of ze een hond hebben (zoals Myles zelf doet, nvdr.). Maar toen stond er altijd: de auteur is visser en serveerster, heeft in Alaska gewerkt… Die ervaringen telden, dàt was de bio van de dichter. Nu zie je dat weer terugkomen, misschien omdat jonge kunstenaars steeds meer baantjes nodig hebben om te overleven, zeker in een stad waar de huurprijzen zo hard stijgen als in New York.

Denk je dat je romans Chelsea Girls en Inferno, die over die beginperiode gaan, daarom veel weerklank vinden bij millennials?

Myles: Hoe het precies komt weet ik niet, maar ik beleef nu inderdaad dat wat ik mijn ‘Later Parade’ noem. Die uitdrukking heb ik uit een liedje van Cat Power. Volgens mij zien jongere auteurs zoals Maggie Nelson, Ben Lerner en Sheila Heiti mij als een soort maffere, oudere wegbereider. Zij hebben mijn werk ontdekt en aan hun eigen lezers aangeraden.

Eigenlijk heeft mijn werk zich heel analoog verspreid. Ik wilde altijd het leven van een rockster leiden, ook al speelde ik geen instrument. En dat heb ik in zekere zin ook gedaan; ik heb mijn reputatie opgebouwd door te touren. Jarenlang nam ik elke uitnodiging aan om ergens mijn gezicht te laten zien en voor te dragen.

Ik probeer nu te minderen, want anders word ik een cliché. En op mijn 69e moet ik ook gewoon vaker nee zeggen.

Weet je, veel kunstenaars van mijn generatie haalden de dertig niet, ze stierven aan aids, drugs en alcohol. Wij die over zijn gebleven sterven ineens aan alledaagse dingen. Toen mijn moeder twee jaar geleden op haar 96e overleed, besefte ik dat ik meer tijd voor mezelf moest maken om de boeken te schrijven die ik wil schrijven. Ik begin de dood nu ook op een andere manier in mijn gedichten te benoemen. Niet om griezelig te zijn, maar omdat ik wil dat de dood in mijn boeken aanwezig is zoals die in mijn hoofd aanwezig is.

In je nieuwe bundel Evolution staan die gedichten over de dood naast lange essays over politiek en korte, grappige gedichten over lichte onderwerpen. Hoe heb je de selectie gemaakt?

Myles: Die korte dwaze gedichten vind ik soms de beste. Een gedicht heeft eigenlijk verdomd veel weg van een goede grap. Beiden hebben een verrassingseffect – het duurt even voordat je beseft wat er nu echt gezegd werd. Ik vergelijk een bundel samenstellen vaak met kleding uitkiezen. Stel je voor dat je nog steeds alle kleding bezit die je ooit hebt gehad; het zou de meest fantastische kringloopwinkel ooit zijn. Soms doe ik kledingstukken weg omdat ze niet meer aansluiten bij wie ik wil zijn, en twee jaar later denk ik ‘dat was een geweldig hemd, ik wou dat ik het nog had’. Gedichten kun je terughalen – tijd is onmiddellijk gedateerd in je werk, maar toch kan een gedicht later opnieuw actueel voelen. Bij het samenstellen van Evolution ben ik door mijn notitieboekjes van de laatste 11 jaar gegaan en koos ik de ongepubliceerde gedichten waar ik affiniteit mee had, die ik opnieuw op mijn lijf zou willen dragen.

Je bent als outsider beginnen publiceren bij gevestigde uitgevers. Zie je dat als een kans om de grenzen van de uitgeverswereld op te rekken?

Myles: Uitgever HarperCollins wilde me aanvankelijk niet als ‘hen’ omschrijven in mijn auteursbio, maar is uiteindelijk overstag gegaan. Dus ja, ik wil het spectrum van mogelijkheden voor mezelf en anderen vergroten. Vooral als het om taal gaat. We vinden handgeschreven lettertypes en onscherpe Instagramfilters hip; visuele uitingen hoeven niet perfect te zijn. Maar taal blijft het meest conservatieve instituut ter wereld.

Als twintiger las ik het boek Lectures in America van Gertrude Stein, waarin Stein verklaarde geen vraagtekens en komma’s te gebruiken, want als je die nodig hebt, is je zin niet goed genoeg opgebouwd. De woorden moeten voor zichzelf spreken. Sindsdien gebruik ik komma’s enkel sporadisch en uitroeptekens alleen voor visueel vuurwerk. Redacteurs willen mijn interpunctie al eens corrigeren, maar het fijne aan bekendheid is dat er nu naar me geluisterd wordt als ik daartegen protesteer.

Want waarom moeten we er allemaal naar streven om het nette Engels van de witte middenklasse te bezigen? Daarmee sluit je mensen uit, het maakt van taal een discriminerend mechanisme. Gertrude Stein schreef dat taal bottom-up verandert, vanuit de onderklasse naar boven. Ik besloot vanaf het begin van mijn carrière dat ik een van die veranderaars zou zijn.

Eileen Myles stelt Evolution op 11 juni voor in de Perdu in Amsterdam. De avond is uitverkocht.

null
null© –

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content