Aanstaande zaterdag herrijst de vorig jaar nog dood gewaande Gouden Uil als de Gouden Boekenuil. Die bezorgt Vlaanderen een literaire hoogdag en David Pefko een vette cheque van 25.000 euro. Veel concurrentie heeft hij niet te vrezen.
Er staan een paar grote namen op de shortlist, zoals Jeroen Brouwers en Dimitri Verhulst. Helaas hebben nu net zij welbeschouwd de zwakste boeken afgeleverd. Dat Verhulst iets met wielrennen heeft, wisten we al langer. Koersen is afzien, melkzuur in de benen en sterven op de fiets. Het is het in een paar strakke kuiten geconcentreerde leven dat zich afspeelt voor de ogen van de volksmens. In Monoloog van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten eert Verhulst Frank Vandenbroucke. Hij beschrijft de ultieme ondergang van Jens De Gendt, zoals hij de renner noemt, gezien door de ogen van de Senegalese prostituee Seynabou, zijn gezel tijdens zijn laatste levensuren. Met zijn milde inleving en wrange humor is het boek een herkenbare Verhulst, maar om de hoofdvogel af te schieten heeft het echt te weinig om het lijf.
Wat wrange humor betreft, gaat Jeroen Brouwers in Bittere bloemen nog een stapje verder met zijn beschrijving van – het lijkt wel een constante op deze shortlist – de ondergang van een voormalige hoogleraar Volkenrecht en minister van Justitie. Julius Hammer is – met uitzondering van Axel Vander, het hoofdpersonage uit John Banvilles Shroud – de ergste kankeraar die we ooit ontmoet hebben, een gefrustreerde man die de wereld nogal vaak in seksuele termen ziet, onophoudelijk op de lichamelijke en geestelijke kwaaltjes van de ouderdom afgeeft en vrolijk de spot drijft met de bejaarden die samen met hem op het cruiseschip Magna Carta zitten. Brouwers is zonder enige twijfel de grootste stilist van ons taalgebied en de woordenrijkdom die hij in Bittere bloemen om zich heen strooit, is fenomenaal. Alleen is een goede roman meer dan een proeve van stijl. De roman maakt indruk, maar beklijft niet door de afwezigheid van een overtuigende plot.
Wie daar veel minder moeite mee heeft, is Herman Koch, die in Zomerhuis met zwembad een huisarts een van zijn patiënten op ingenieuze wijze om het leven laat brengen omdat hij vermoedt dat de man, een arrogante acteur die graag in zijn blote lul loopt, zijn dertienjarige dochter heeft verkracht. De roman begint fantastisch – bij de beschrijving van de standjes die een moddervette voormalige staatssecretaris en haar arme man in bed uithalen ga je gegarandeerd onderuit – en wisselt een paar keer van gedaante. Zo blijkt het eerst een overspeldrama, daarna een pedofilietragedie en uiteindelijk een misdaadroman, maar uiteindelijk heeft het toch te weinig diepgang of weerhaakjes om de Gouden Boekenuil te kunnen winnen.
Kort gezegd gaat de strijd – we hadden bijna ‘battle’ geschreven, maar dat zou van heel weinig respect getuigen – dus tussen twee boeken, Stephan Enters Grip en David Pefko’s Het voorseizoen, allebei keigoed, maar ook heel verschillend. Grip is een klassieke vertelling waarin drie mannen en een vrouw twintig jaar na hun klimreis op de Noorse Lofoten opnieuw samenkomen en de lezer vanuit verschillende standpunten een inkijk krijgt op wat er toen gebeurd is. Lotte kwam ten val, of was het een zelfmoordpoging? De rode draad doorheen deze doorwrochte roman is een krantenartikel waarin de onsterfelijkheid iets voor binnenkort wordt genoemd, wat heel wat filosofische vragen oproept, maar ook maakt dat het boek iedere spontane wanorde ontbeert. Enter, zo krijg je meermaals de indruk, is iemand die in krijtstreeppak achter zijn pc zit te tikken.
Nee, dan is het vuurwerk dat uit Het voorseizoen spat toch heel iets anders. Dit is alwéér een doemverhaal, over Steve, een te dikke, door zijn vrouw in de steek gelaten politierechercheur uit het Engelse Leicester die hele dagen porno kijkt, verliefd wordt op een Roemeense prostituee en door David Pefko genadeloos beschreven wordt in zijn psychologische en fysieke neergang. Het lijkt wel alsof de jonge Martin Amis hier aan het werk is: spits, maatschappijkritisch en tot op het bot sarcastisch. Steve is een stumper, een bloemzak die een stevige schop in de kloten verdient en die desondanks meer dan vierhonderd pagina’s blijft boeien. Alleen een echte schrijver is daartoe in staat, David Pefko dus, en daarom moet hij zaterdag die Boekenuil krijgen.
DOOR MARNIX VERPLANCKE – ILLUSTRATIE SARAH VANBELLE
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier