Donderdag 20/5, 23.45 – CanvasAltamont, de Rolling Stones en de dood van de sixties: het is een glas vol associaties waarin tot op vandaag onophoudelijk wordt geroerd, als ware het een Bloody Mary waarin het ijs al lang gesmolten is. Nochtans waren het diezelfde Stones die een machtige stoot adrenaline door de nog jonge bloedbaan van de jaren 70 joegen, aan de hand van twee rockplaten die tot de allerbeste ooit behoren. Sticky Fingers (1971) was door de heroïneverslaving van Keith Richards voornamelijk het geesteskind van Mick Jagger, maar de vogelschrikvormige schaduw van de gitarist hing wel over dat andere meesterwerk: de dubbel-lp Exile On Main Street (1972). Die plaat kreeg dan ook grotendeels zijn beslag in ’s mans eigen huis: een statige villa aan de Franse Riviera, waar hij samen met actrice Anita Pallenberg en hun zoontje Marlon heen was gevlucht om aan de klopjacht van de Britse taxman te ontsnappen. Om die reden streken ook de andere Stones in de lente van 1971 in het zuiden van le pays doux neer. Daar hielden zij en hun bonte menagerie van technici, drugdealers, groupies, koks en binnenwaaiende muzikanten (onder wie Gram Parsons, stoned en zonder broek) een maandenlange house party die tot de beruchtste uit de rockgeschiedenis is uitgegroeid. Binnenkort verschijnt Exile On Main Street opnieuw, in een speciale editie met tien nooit eerder uitgebrachte nummers, maar Canvas offreert u deze week al de gloednieuwe – ze gaat pas in Cannes in première! – BBC-documentaire Stones In Exile, waarvoor de voornaamste betrokkenen nog eens hun wilde verleden indoken. Acht jaar geleden deden zij al eens hun verhaal in het maandblad MOJO.
Anita Pallenberg: Villa Nellcôte was een fantastische plek, heel decadent. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden de nazi’s er een hoofdkwartier van gemaakt; op de verwarmingstoestellen waren swastika’s gegraveerd.
Keith Richards: Beneden was er een enorme kelder, en daar begonnen we te repeteren. Aangezien we een mobiele studio hadden, was het louter een kwestie van de truck in te pluggen!
Pallenberg: Die stond dicht genoeg bij het huis, en precies onder de vensters, zodat we erbovenop konden springen voor het geval de politie het huis zou binnenvallen en we een vluchtweg nodig hadden.
Mick Taylor: Het was een compleet pandemonium. Keiths vrienden van over de hele wereld zakten naar dat huis af alsof het een vakantiepark was. Soms zaten we ’s avonds rond die grote houten tafel met 45 mensen te eten. Drugs nemen deden we allemaal heel openlijk. Net zoals elke andere Britse of Amerikaanse band toen, eigenlijk. Alles was beschikbaar: weed, speed, cocaïne en heroïne. Al was dat laatste vooral Keiths probleem.
Richards: Ik denk niet dat het iemands beslissing was om er een dubbel-lp van te maken. Het zaakje begon gewoon te rollen, ideeën bleven maar vloeien. Het feit dat we ons eigen land waren uitgedreven en in ballingschap leefden, had er ook wel iets mee te maken: ‘Zullen we er dan maar voor gaan en er een dubbele van maken?’ Platenmaatschappijen hebben er de pest aan omdat ze minder verkopen. Maar aan de andere kant zijn dubbelaars soms de belangrijkste platen.
Taylor: Wat producer Jimmy Miller allemaal tot Exile In Main Street heeft bijgedragen, is lang onderschat geweest. Zonder hem had die plaat gewoon nooit bestáán. Als we vastzaten met een song of een nummer niet goed klonk, stelde hij voor dat we het hier anders probeerden of daar een ander akkoord gebruikten. Ik herinner me nog dat hij achter de drums ging zitten om Charlie Watts te tonen hoe hij een bepaalde beat moest spelen. Vijandige gevoelens of grote ego’s waren er niet, aangezien iedereen gewoon te stoned of te mellow was.
Pallenberg: Nadat al de instrumenten uit het huis waren gestolen, hielden we de poort dicht en onze ogen open. We begonnen te voelen dat we buitenlanders waren.
Richards: Het kwam tot een vechtpartij met de havenmeester van Beaulieu. Hij en zijn maat, two silly sailors too big for their boots, dachten dat ze mij en mijn compagnon Spanish Tony aankonden, maar ze vergisten zich. We beat the shit out of them. Maar ze kwamen terug, belust op bloed. Toen zijn we naar L.A. gevlogen om de plaat af te werken. Ik durf te zeggen dat het beste van de Stones erop te horen is. De Stones in Zuid-Frankrijk: het was verre van ooh-la-la en ‘laten we naar het strand gaan’. Neen, het was werk, werk, werk. Als ik de anderen vandaag nog maar zo ver kon krijgen!
Kurt Blondeel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier