‘SCHOONHEID IS DE ENIGE MOGELIJKE STRIJD’
Ze is stichtend lid van theatercollectief Kuiperskaai, speelde mee in Chaussée d’Amour en heeft straks haar eerste filmhoofdrol in My First Highway. Romy Louise Lauwers, dochter van Jan Lauwers en Grace Ellen Barkey, is aardig op weg om naam te maken voor zichzelf.
‘Met of zonder short?’ vraagt ze aan de fotograaf.
‘Doe maar zonder.’
Romy Louise Lauwers gooit het roze sponsbroekje naar beneden, waar het aan de voeten van de fotograaf landt. Ze is net op de fontein van Neptunus geklauterd, niet ver van de Japanse Toren in Laken. Het zou een scène uit een film van Fellini kunnen zijn, ware het niet dat het bekken al even droog lijkt te staan. Lauwers heeft een blauwe body, zilveren enkellaarsjes en blauwe Yoko Ono-zonnebril aan, een outfit die ze uit de kleerkast van haar moeder heeft geleend. Ze lijkt het niet op te merken, maar ze heeft bekijks. De fontein, ooit door Leopold II besteld, staat op een heuveltje, aan weerszijden loopt een drukke tweebaansweg. De eerste vrachtwagen die passeert, claxonneert luid terwijl ze poseert. Aan de overkant van de straat hebben vier toeristen halt gehouden. Eentje haalt zijn gsm boven.
‘Ik denk dat ze je aan het filmen zijn’, zeg ik.
‘Ach ja, ik ga die mensen toch nooit meer zien’, zegt ze.
‘Maar zij jou nog wel, toch?’
Ze twijfelt even. ‘Nou. Dat is dan maar zo.’
Het is iets merkwaardig. In de omgang is Lauwers eerder van het timide type. Een beetje terughoudend. Voorzichtig in haar woorden ook. Maar zet haar op een verhoog en ze kent weinig schroom. Dat geldt, voor alle duidelijkheid, niet alleen voor fonteinen. Wie haar in het theater zag, weet dat er weinig 21-jarige actrices zijn die met meer overgave spelen.
‘Grappig wel: toen ik jonger was, kwam ik hier ’s avonds met een vriendin zitten’, zegt ze wanneer ze na de foto weer naar beneden klimt. Je ziet dat ze een dansverleden heeft: er zit precisie en lichaamscontrole in haar bewegingen.
‘Stond de fontein toen ook al droog?’
‘Ik denk dat ze het water alleen aansluiten als de koning voorbijrijdt.’
‘Ben je hier in de buurt opgegroeid?’
‘Geboren en getogen in Laken. Het huis van mijn ouders ligt op een paar kilometer van hier.’
Haar ouders, dat zijn Jan Lauwers en Grace Ellen Barkey. Haar vader is theatermaker, haar moeder performer en choreografe. Samen zijn ze de bezielers van Needcompany, het gezelschap dat in de jaren tachtig het theater op radicale wijze vernieuwde in wat ‘de Vlaamse Golf’ wordt genoemd, die ook namen als Anna Teresa De Keersmaeker, Josse De Pauw en Jan Decorte voortbracht. Een flinke erfenis om als dochter mee aan de slag te gaan, zeker als je soortgelijke wegen verkent, maar Lauwers is goed op weg met haar ontvoogding. Ze is samen met Lisaboa Houbrechts, Oscar van der Put en haar broer Victor Lauwers stichtend lid van Kuiperskaai, het kunstencollectief dat de jongste jaren met veel lef en tomeloze energie naam maakte in de Vlaamse theaterwereld. Dit jaar oogstte ze alom lof met de Shakespearebewerking The Winter’s Tale, de vierde en beste voorstelling van het gezelschap. Het grote publiek kan haar dan weer kennen van de Telenetreeks Chaussée d’Amour, waarin ze de dochter van Tiny Bertels speelt.
Dit najaar maakt ze ook haar filmdebuut. Ze speelt de vrouwelijke hoofdrol in My First Highway, het debuut van regisseur Kevin Meul. In dat nostalgisch coming- of-agedrama wordt een tienerjongen, gespeeld door Aaron Roggeman, tijdens de jaarlijkse familievakantie verliefd op een Vlaams meisje – Lauwers dus. Het is een mooie rol als binnenkomer: even mysterieus als sensueel, even getormenteerd als melancholisch. Plus: Lauwers pakt op pellicule. Weinig mensen die zich tijdens de aftiteling niet zullen afvragen wie dat mysterieuze Vlaamse meisje is.
‘Zullen we het interview anders bij mijn ouders thuis doen?’ vraagt ze, terwijl we weer naar de auto stappen. ‘Mijn ouders zijn toch op vakantie.’
‘Voor mij goed.’
‘Dan kan ik ineens ook iets comfortabelers aantrekken.’
‘Dat gaat inderdaad makkelijker praten.’
Klopt het dat je je rol in My First Highway te danken hebt aan een kapotte camera?
ROMY LOUISE LAUWERS: (lacht) Min of meer. Ik was gevraagd voor de casting. Alleen: meestal ben ik op zoiets niet goed. Je moet binnenkomen als nummer drieënzestig van de dag, je twee seconden voorstellen en onmiddellijk je zinnen beginnen af te rammelen. Er is geen marge om fouten te maken. Terwijl ik dat net nodig heb, fouten kunnen maken. Toen ik op de auditie van My First Highway binnenkwam, had de camera het toevallig net begeven en was er twintig minuten werk om dat te herstellen. We raakten aan de praat, ik zei tegen Kevin waarom ik niet in castings geloofde. Waarop hij zei: ‘Je mag alles fout doen.’ Daarna heeft hij me nog eens uitgenodigd voor een tweede casting: een hele dag praten en dingen uitproberen. En wat later kreeg ik het nieuws dat ik de rol had. Met dank aan die kapotte camera dus.
Waar hebben jullie gedraaid?
LAUWERS: In Spanje. We hebben een maand gedraaid op een camping in Riumar, halverwege tussen Barcelona en Valencia. Vorige zomer was dat. Het was een camping waar je als normale vakantieganger nooit zou komen. Er waren heel weinig andere kampeerders, het strand dat erbij hoorde, was helemaal verlaten. Alles straalde vergane glorie uit. Voor de opnames was dat perfect. Iedereen van cast en crew had zijn eigen bungalow. In het weekend deden we met z’n allen barbecues. Het leek wel een kamp.
Eigenlijk hadden de opnames dezelfde sfeer als die casting. Als je met z’n allen een maand op een camping zit, leer je elkaar goed kennen. Het gros van de scènes is ook opgenomen met alleen Kevin Meul, Aaron Roggeman en ik, waardoor er tijd was om te praten en te discussiëren over waar de film naartoe zou gaan. Ik was niet zomaar een radertje in de machine, ik voelde me betrokken.
Heb je dat nodig als actrice?
LAUWERS: Ja. Dat is iets waar ik op een filmset vaak mee zit. Hoe minder ruimte er is, hoe onzekerder ik als performer word. Een filmset heeft iets heel claustrofobisch. Het voelt vaak als een fabriek. Geld en tijd zijn veel meer een issue. Of toch veel meer dan in het theater.
De films waar ik het meest van hou, zijn ook de films waarin je voelt dat dat niet het geval is geweest. La vie d’Adèle (2013) was een van de laatste films waar ik van onder de indruk was. Er zat een ongelooflijke echtheid in die film. Fenomenale actrice ook, die Adèle Exarchopoulos. En net voor de opnames van My First Highway heeft Kevin me Buffalo ’66 (1998) laten zien van Vincent Gallo. Dat vond ik ook heel inspirerend, vooral dan hoe Gallo zijn films maakt. Het lijkt wel alsof hij met zijn acteurs op pad is getrokken en op bijna anarchistische manier zijn film heeft gedraaid. Dat is de cinema waar ik van hou: films die niet meedraaien in die fabriek van geld en roem, maar voor een soort eerlijkheid kiezen.
Waarom performer?
LAUWERS: Huh?
Je noemde jezelf daarnet een performer. Geen actrice.
LAUWERS: Ah, dát. Ik aarzel altijd om me een actrice te noemen.
Is er een verschil?
LAUWERS: Het is een ander referentiekader, denk ik. Ik heb niet voor actrice gestudeerd. Ik ben begonnen als danseres en zo het theater in gerold. Dans, theater, film, performance in een museale context: dat is voor mij één wereld. Op zich komt performer gewoon dichter bij wat ik doe.
Veel meer dan alleen vanuit film of theater denk ik vanuit de beeldende kunsten. In het theater sta ik ook zo op de scène: ik denk niet dramaturgisch na, ik zie mezelf als een beeld. Dat is ook waarom ik film wilde doen: om te kijken hoe je dat performen naar de camera kunt brengen. Alleen is dat daar veel moeilijker. Ik ben nog aan het uitzoeken hoe ik dat exact kan doen.
‘WAT IS DAT EIGENLIJK?’ Onder haar gsm liggen een tiental vellen papier.
‘Dat zijn mijn nota’s. Ik ben deze nacht teruggekomen van vakantie in Spanje. Op het vliegtuig heb ik wat dingen opgeschreven als voorbereiding voor dit interview.’
‘Tien pagina’s?’
Ze lacht. ‘Ik schrijf groot.’
Lauwers is in de koelkast op zoek naar iets om te eten. Ze heeft haar outfit gewisseld voor een joggingbroek van haar moeder en een hoodie met ‘Theater aan Zee’ als opschrift. Zelfs op haar pantoffels heeft ze charisma. Haar ouderlijke huis blijkt een statig grijs herenhuis in Laken te zijn, dicht bij de grens met Molenbeek. Jaren dertig, te oordelen naar de mozaïekvloeren binnenin, maar met smaak gerenoveerd, zonder patserig te zijn. Aan de muren van de woonkamer hangen oosterse wandtapijten. Overal liggen boeken. We zijn in de keuken aanbeland, een ruime kamer met hoge plafonds en veel licht die uitkijkt op de wilde voortuin. ‘Mijn ouders hebben het huis eenentwintig jaar geleden heel goedkoop kunnen kopen’, zegt ze, bijna verontschuldigend, wanneer ze me ziet rondkijken. ‘Mijn vader is met de recensies van zijn voorstellingen naar de bank getrokken – als bewijs dat hij echt wel goed bezig was als theatermaker.’
‘Hij heeft uiteindelijk ook gelijk gekregen.’
‘Dat zeker.’
Hoe was het om op te groeien met twee ouders in de kunsten?
LAUWERS: Volstrekt normaal, eigenlijk. Het was niet alsof ze ons voor het slapengaan voorlazen uit kunstboeken of aan het avondeten grote theatertheorieën bespraken. Ze probeerden mijn broer en mij net zo weinig mogelijk in een richting te pushen. Ze lieten ons heel vrij om onze eigen interesses te zoeken. Het enige waar ze strikt in waren, was dat we niet lui mochten zijn. We mochten niet met niks bezig zijn: dat vonden ze belangrijk, denk ik.
Nu, als kind vind je alles vanzelfsprekend. Toen ik klein was, dacht ik dat alle ouders met elkaar samenwerkten en dat iedereen een job in het theater had. Ik ging vaak mee naar hun voorstellingen. Meestal zat ik op de achterste rij en viel ik in slaap voor het begonnen was. Ik weet nog dat mijn moeder, toen ik een jaar of zeven was, een rol had waarin ze een soort pak droeg dat tijdens de voorstelling ontplofte. Ze zat in kleermakerszit op het podium, dat ding explodeerde en ze begon hard te schreeuwen. Dat was de eerste keer dat ik niet in slaap viel tijdens een stuk: ik wilde wakker blijven om me ervan te vergewissen dat het niet misliep. Maar meestal ontging het mijn broer en mij wat onze ouders deden. We kenden niet anders.
Vreemd genoeg ben je heel snel in hun voetsporen getreden.
LAUWERS: Ik ben beginnen te dansen toen ik een jaar of tien was. Niet omdat mijn mama dat deed, gek genoeg, maar omdat er in haar compagnie een kleine danseres zat – ik was zelf ook klein voor mijn leeftijd. Ik wilde vooral zoals die danseres worden. In het middelbaar ben ik naar de kunsthumaniora gegaan, om ballet en hedendaagse dans te studeren. Dat is eigenlijk mijn formele opleiding.
Was je goed?
LAUWERS: Qua lichaamsmogelijkheden kon ik het aan – wat op zich al niet evident is – maar ik had er het hoofd niet voor. Dans is zoals topsport: je moet totale focus kunnen opbrengen. En dat kon ik niet. Vanaf mijn twaalfde ben ik ook theater beginnen te spelen – eerst jeugdtheater bij Inne Goris, later bij Peter Seynaeve. Ik weet nog dat ik bij mijn ouders heb moeten zeuren om auditie te mogen doen. Een vriendinnetje van mij deed auditie en ik wilde dat ook.
De eerste jaren waren die dans en theater nog te combineren, maar hoe ouder ik werd, hoe moeilijker dat ging. Als je achttien per uur dansles hebt, blijft er nog weinig tijd over om toneel te spelen. Na mijn middelbaar ben ik met danslessen gestopt. Ik dacht op mezelf nog te blijven trainen, maar het is er niet meer van gekomen.
Wat ben je gaan studeren?
LAUWERS: Niks eigenlijk.
Niks?
LAUWERS: Nee. Ik heb alleen een middelbaar diploma. Sowieso dacht ik na de kunsthumaniora een sabbatjaar te nemen. Ik ging net toeren met Apocalypso van Abattoir Fermé – toen ik afstudeerde, had ik hen een mail gestuurd, tot mijn verbazing gaven ze me een rol – en tegelijk had mijn vader me gevraagd om mee te spelen in Marktplaats 76. Ik dacht dat ik na die twee voorstellingen nog altijd kon gaan studeren, maar het is anders uitgedraaid.
Datzelfde jaar, op mijn zeventiende dus, hebben we ook Kuiperskaai opgericht. Victor, mijn broer, zat aan het KASK in Gent, waar hij Lisaboa Houbrechts had leren kennen. Oscar van der Put was ook net in Gent gaan studeren. Mijn broer en ik kenden hem al ons hele leven: hij is de zoon van Maarten van der Put en Pauline Roelants, die dan weer vrienden van mijn ouders waren. Het plan was om met ons vieren een huis te zoeken in Gent. Maar bij onze eerste zoektocht hadden we een grote industriële ruimte gevonden aan de Kuiperskaai, tweehonderd vierkante meter, die we goedkoop konden huren. Vandaar ook de naam dus.
Voor de duidelijkheid: jij woont ook in Kuiperskaai?
LAUWERS: We wonen er met ons vieren, ja. De eerste jaren sliepen we zelfs in dezelfde ruimte. We hadden twee legertenten gevonden – één in woestijnkleur en één in kaki – die als slaapkamers dienden. Ondertussen hebben we twee kamertjes gebouwd.
Een soort artistieke commune?
LAUWERS: Commune is een groot woord. Dat klinkt alsof we elke dag quinoa eten en wekelijks vergaderen over de regels. We wonen en werken gewoon samen met ons vieren. En soms zijn die lijnen wat flou. Victor en Lisaboa zijn een koppel. Victor en ik zijn broer en zus. Oscar en ik zijn een koppel. Werk en leven lopen in elkaar over.
Een groot idee zat daar niet achter: het is gewoon zo gelopen. Oscar was aan het schilderen, Victor was aan het schrijven, Lisaboa was bezig aan een dramaopleiding en ik was aan het acteren. En plots hadden we met z’n vieren de kans om dat in onze woonkamer te doen. Twee maanden nadat we er waren ingetrokken, hadden we er onze eerste expo. Nog een maand later speelden we in de living ons eerste toneelstuk.
Er zit wel iets totaals in wat jullie maken.
LAUWERS: Hoe bedoel je dat?
Het lijkt theater dat veel tegelijk wil zijn.
LAUWERS: Dat is wel zo. We willen ruimer denken dan theater alleen. Voor The Winter’s Tale hebben we evengoed inspiratie gehaald uit Bosch of Breughel als uit Shakespeare. Je kunt theater en beeldende kunst niet los van elkaar zien: ze voeden elkaar net. Dat is ook het idee achter Kuiperskaai: we hebben allemaal een andere achtergrond, iedereen inspireert iedereen. En dat allemaal in een licht anarchistische sfeer.
In het begin was dat nog een beetje zoeken. Ik weet nog de eerste keer dat we De schepping, onze eerste voorstelling, in onze living speelden. De openingsscène duurde een half uur: alle spelers stonden op een rij, terwijl de eerste acteur acht glazen champagne dronk en de lege glazen tergend traag doorgaf in de rij – en dat alles op superluide muziek. En dan kwam ik op, zingend, als de koningin van de waanzin. Die hele voorstelling was knettergek. Alles was bloot en aarde en verf. We wilden alles tonen wat we hadden. Scènes die een half uur duurden, maar ook hele lappen tekst. Het was te veel, te luid, te lang. Maar tegelijk zat er zo veel liefde en levenslust in. De schepping was één grote confettiraket die voor de ogen van het publiek ontplofte.
Ondertussen denk ik dat we een betere balans gevonden hebben. The Winter’s Tale, onze recentste voorstelling, is veel uitgepuurder. Het is ook onze beste, als je het mij vraagt. Maar welke mening mensen ook over ons hebben, goed of slecht, je kunt niet om onze lust for life heen.
Er was wel één naam die steevast in de recensies terugkwam.
LAUWERS: Die van mijn vader, zeker? We worden veel met hem vergeleken, ja.
Stoort je dat?
LAUWERS: Nee. Het begint een beetje saai te worden, dat wel. (lacht) Maar op zich zijn we die connotatie nooit uit de weg gegaan – waarom zouden we ook? Ik zie zelf dat er gelijkenissen zijn. En hoe meer dingen we maken, hoe duidelijker het zal worden dat er ook genoeg verschillen zijn.
Nu, het heeft ook wel iets raars. Mijn ouders hebben me nooit in deze richting gepusht. Ik heb nooit de richting van mijn ouders willen volgen. En nu ik 21 ben, heeft iedereen het over hoe hard ik op mijn ouders lijk. Het is gek, hoe de dingen soms lopen zoals ze lopen.
‘STOMME VRAAG, TUSSENDOOR, maar is je voornaam eigenlijk Romy of Romy Louise?’
‘Sommige mensen zeggen Romy, anderen Romy Louise. Mij maakt het niet uit. Veel mensen noemden me vroeger ook ‘Romylou’, maar dat is wat verwarrend geworden.’
‘Laat me raden: sinds de Rode Duivels populair zijn geworden?’
‘Daar heeft het mee te maken, ja.’
Nooit spijt gehad dat je niet bent gaan studeren?
LAUWERS: Tot nu toe niet, nee. Ik ben gelukkig. Ik krijg heel veel mooie kansen. En als alles stilvalt, kan dat altijd nog. Zo bekijk ik het toch. Je hoeft niet op je achttiende op de schoolbanken te zitten. Op je vijfentwintigste kan dat ook nog. Veel leeftijdsgenoten gaan iets studeren omdat het van hun ouders moet of omdat ze nog niet weten wat ze met hun leven willen. Ik snap niet waarom dat dan de grote weg vooruit zou zijn. Als ik iets studeer, wil ik dat met volle overtuiging doen.
Op zich ben ik wel enorm leergierig. Geschiedenis of archeologie leek me nog wel iets, maar ik denk dat dat een utopie is: ik kan niet stilzitten en kennis slikken. Daarom ook dat de toneelschool geen optie was. Theatertheorieën kunnen zeker interessant zijn, maar ik voel dat ik het vak liever op een instinctieve manier ontdek.
De school van het leven?
LAUWERS: (lacht) Zoiets, ja. Ik zoek liever mijn eigen weg. Ik heb genoeg discipline om mezelf veel te leren. De voorstellingen van Kuiperskaai, Chaussée d’Amour, My First Highway: het is niet alsof ik de laatste jaren heb stilgezeten.
Ik reis ook zo veel mogelijk – ook iets wat misschien niet was gebeurd als ik nu nog op school zat. Ik heb gemerkt dat dat belangrijk voor mij is. Reizen is zo bijzonder en zo mooi.
Wat was je laatste bestemming?
LAUWERS: Ik heb dit jaar vijf weken door China en Indonesië getrokken. In mijn eentje, met de rugzak.
Is je moeder daar ook niet geboren?
LAUWERS: Mijn moeder is in Java geboren, ja, maar ze is opgegroeid in Nederland. Ze was van Nederlands-Chinees-Indonesische afkomst. Na de onafhankelijkheid van Indonesië is iedereen met een beetje Nederlands bloed gevlucht. Het had ook iets met het communisme te maken, geloof ik. Ik weet er eigenlijk niet zo veel over.
Dat was een van de drijfveren om te vertrekken: naar de roots van mijn moeder reizen. Maar niet de enige. Ik wil graag andere culturen, andere levens, andere mensen meemaken. Dat zien en doen en voelen: dat is iets wat me inspireert. Het maakt me heel onrustig, maar dat vind ik net goed. Als ik onrustig ben, is er iets bezig in mijn hoofd.
Wat zie je dan tijdens zo’n reis?
LAUWERS: Ik laat me altijd op sleeptouw nemen door locals, waardoor je heel extreme dingen tegenkomt. Tijdens mijn laatste reis in Indonesië ben ik met de boot op een klein eiland terechtgekomen, waar een hindoeïstische monnik me meegenomen heeft naar een ondergrondse grot met tempels – ik werd er bijna spiritueel van. Ik heb een begrafenis meegemaakt die meer op een geboortefeest leek – een heel ander perspectief op de dood. Maar evengoed heb ik met meisjes gepraat die besneden waren. Op sommige plekken in Indonesië was tachtig procent van de vrouwen besneden. Als je reist, leer je dat alle evidenties en waarheden die we in ons land hebben elders niet bestaan. Het plaatst de dingen in een ander perspectief. De vrijheid die ik voel – de vrijheid om me te kleden zoals ik wil en over straat te lopen waar ik wil – is niet voor iedereen weggelegd. Ik weet niet zo goed wat ik met dat besef moet, maar ik zou daar graag iets mee willen doen.
Hoe zie je dat dan?
LAUWERS: Dat ben ik nog aan het uitzoeken. Geen idee in welke vorm, maar het zal er wel van komen. Ik geloof heel erg in schoonheid als de enige mogelijke strijd. Het is niet vanzelfsprekend om in de tijden waarin ik leef kunst te maken. Maar ik geloof heel erg dat schoonheid het beste middel is om te rebelleren. Of ben ik nu rare dingen aan het zeggen?
Het klinkt misschien wel een beetje…
LAUWERS: Een beetje wat?
Naïef?
LAUWERS: (lacht) Je mag me zeker naïef noemen. Beter naïef dan cynisch. Ik ben 21: ik ben de dingen nog aan het ontdekken. Misschien is het idealistisch of naïef of zelfs raar hoe ik dat doe, maar ik voel dat dit de weg is voor mij. Ik kan ook niet anders.
LAUWERS VERFROMMELT de blaadjes papier tot een bolletje. Ze is uitgepraat.
‘Stond dat laatste ook op je papieren?’ vraag ik.
‘Dat laatste niet, nee. Ik heb geen heel interview voorbereid. Gewoon wat dingen die ik niet mocht vergeten. Is dat zo raar?’
‘Ik denk dat wij sowieso een andere definitie van ‘raar’ hebben.’
Ze lacht. ‘Dat zou wel eens kunnen, ja.’
door Geert Zagers – Foto’s Athos Burez
‘Hoe minder ruimte er is, hoe onzekerder ik als performer word. En een filmset voelt vaak als een fabriek. In de films waar ik het meest van hou, zoals La vie d’Adèle, merk je dat het daar anders was.’ Romy Louise Lauwers
‘Het was niet alsof onze ouders, Jan Lauwers en Grace Ellen Barkey, voor het slapengaan voorlazen uit kunstboeken of zo. Ik ging als kind vaak mee naar hun voorstellingen. Meestal viel ik in slaap voor het begonnen was.’ Romy Louise Lauwers
‘Commune klinkt alsof we met Kuiperskaai elke dag quinoa eten, maar we wonen er ook met ons vieren, ja. De eerste jaren sliepen we zelfs in dezelfde ruimte.’ Romy Louise Lauwers
‘Ik heb een begrafenis meegemaakt die meer op een geboortefeest leek, maar evengoed heb ik met meisjes gepraat die besneden waren. Als je reist, leer je dat alle evidenties en waarheden van hier elders niet bestaan.’ Romy Louise Lauwers
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier