Met het energieke gevangenisdrama Un prophète maakt Jacques Audiard (57) eindelijk de sprong van gewaardeerd genrefilmer tot auteur met internationale renommee. De Zilveren Palm-winnaar heeft het over multicultureel Frankrijk, zijn liefde voor Hollywood en zijn fysieke afkeer van tv. ‘Tv is kapitalistische propaganda. De ergste vorm van vervuiling die ik ken.’
Jacques Audiard een bleutje noemen, zou schromelijk overdreven zijn – zeker als je weet dat de praatgrage Fransman eerder al prima films als Un héros très discret (1996), Sur mes lèvres (2001) en De battre mon coeur s’est arrêté (2005) afleverde. Toch maakt de intussen 57-jarige Au-diard pas nu ook furore buiten la douce France. Daarmee treedt hij eindelijk uit de schaduw van zijn legendarische vader Michel, Frankrijks bekendste scenarist en dialoogschrijver van de jaren 60 en 70.
Dat doet hij met het soms brutale, maar altijd meeslepende en vooral viriel geregisseerde gevangenisdrama Un prophète, in Cannes terecht bekroond met de Grand Prix du Jury, de officieuze Zilveren Palm. Audiard volgt de lotgevallen van Malik (met innemende naturel vertokt door debutant Tahar Rahim), een 19-jarige Noord-Afrikaan die voor enkele jaren de gevangenis invliegt en daar pas écht de knepen van het criminele vak leert.
In ruil voor bescherming voert Malik allerlei klussen uit voor de Corsicaanse maffiabaas César Luciani (veteraan Niels Arestrup) die sinds jaar en dag de lakens uitdeelt in de etnisch verdeelde bajes. Geen wonder dat Malik – hoewel hij geeneens kan lezen of schrijven – zich gestaag weet op te werken tot diens poulain, al is hij ondertussen wel zo leep om ook de Arabische clan af en toe een dienst te verlenen, desnoods zelfs tijdens zijn penitentiaire verlof.
U raadt het al: een guy cry als The Shawshank Redemption hoeft u niet te verwachten, een heroïsche machokroniek à la Cool Hand Luke evenmin. Audiard zoomt haarscherp en met verbazend veel dynamiek in op de listen en twisten binnen de benepen gevangenismuren én op Maliks transformatie van kneusje tot ‘profeet’ zonder daarbij ook maar één keer het moraliserende vingertje op te steken.
‘Ik heb geen boodschap’, grijnst Audiard. ‘En de film is ook niet erg realistisch. Een 19-jarige analfabeet die het tot leider van een gevangenis schopt? Weinig waarschijnlijk! Maar het is wel echte cinema. Cinema als A History of Violence van David Cronenberg, niet als Scarface van Brian De Palma. Daarin is Al Pacino te overduidelijk de slechterik en daar houd ik niet van. In mijn film gaat het over een aardige knul met wie men zich kan identificeren, maar die door omstandigheden in de gevangenis belandt en daar door andere omstandigheden aan het moorden slaat. Uit zelfbescherming of opportunisme? Maak zelf maar uit. Het is niet aan mij om zwart of wit te prediken.’
Waarom wilde je een gevangenis-drama maken?
Jacques Audiard: Mijn vorige film De battre mon coeur s’est arrêté was geïnspireerd op een misdaadklassieker van James Toback (‘ Fingers’ uit 1978 met Harvey Keitel, nvdr) en de voorzitter van een videoclub voor gevangenen had mij gevraagd om die in een gevangenis in Parijs te komen inleiden. Dat was een enorme schok voor mij. Het was de eerste keer dat ik een gevangenis van binnen zag: roestige kooien waarin vijf man opeengepakt zit. Het zijn middeleeuwse toestanden waarin die mensen leven. Ik weet dat ik daarnet zei dat ik geen boodschap had, behalve dan dat gevangenissen echt wel geen hotels voor criminelen zijn.
De film is dus een sneer naar het Franse gevangeniswezen?
Audiard: Niet echt. Dat gevangenissen leerscholen voor misdadigers zijn, kun je bezwaarlijk onthutsend nieuws noemen. Het kleinste kind weet dat. Ik wil ook geen conclusies trekken. Wat ik vooral zag, was schrijnende armoede. Voor één blanke zitten er zeker tien Arabieren en tien blacks in de gevangenis. Nochtans maken beide groepen samen hooguit 15 procent van de totale Franse bevolking uit. Hoe dat komt en wat je daaraan doet, is voer voor criminologen en politici. Mij lijkt het nogal evident dat de multiculturele maatschappij niet aan iedereen dezelfde kansen biedt en dat er daardoor sociale en raciale spanningen ontstaan. Kijk maar naar de problemen in de banlieues.
Desondanks zit er geen politieke boodschap in?
Audiard: Film kan de wereld toch niet veranderen. Bepaalde films kunnen het leven van een bepaald individu veranderen, maar verder niet. Bovendien zie ik niet in wat ik met Un prophète zou kunnen realiseren. Een gevarieerder gevangenismenu? Schonere toiletten? Ik hoop mensen aan het denken te zetten en emotioneel te raken, maar dan vooral door een interessante esthetiek te hanteren.
Dient de gevangenis dan niet als metafoor voor de Franse multiculturele maatschappij?
Audiard: Dat is veel te intelligent voor mij. Ik ben Michel Foucault niet, weet je. (Lacht) Dat metaforische aspect zit er ergens wel in, maar dat heb je altijd met genrefilms. Het gaat altijd om sociale commentaren en probleemanalyses onder een microscopische lens. Zeker in het subgenre van de gevangenisfilm: daarin worden sociale en raciale aspecten nu eenmaal in één welbepaalde besloten locatie geconcentreerd.
‘Un prophète’ is deels een gevangenisdrama, deels een gangsterthriller, en ook je vorige prenten waren stuk voor stuk genrefilms. Vanwaar die voorkeur?
Audiard: Een genre is gewoon een snelle en directe manier om met het publiek te communiceren. Er zitten tekens, symbolen en personages in die iedereen meteen herkent, waardoor je niet veel tijd hoeft te verliezen aan het schetsen van een context of thematiek. Er is een gevangenis, een sympathieke crimineel en een gemene crimineel. Onmiddellijk weet je hoe de dynamiek in elkaar zit en om welk milieu het gaat. Ik mag dan een Fransman zijn, ik houd niet van psychologisch gezwam. (Lacht) Ik kom graag ter zake en wil zo snel mogelijk mijn verhaal vertellen. Vandaar dat ik meer van Amerikaanse genrecinema houd dan van Europese arthouse.
Aan je deukhoed en sigaar te zien, houd je ook van Jean-Pierre Melville, de Franse misdaadmeester van ‘L’armée des ombres’, ‘Le samouraï’ en ‘Le cercle rouge’. Die liep ook altijd als een film noir-personage gekleed.
Audiard: Plus: hij hield – net als ik – ook meer van Amerikaanse cinema dan van Franse. Mannen met deukhoeden hebben blijkbaar goede smaak. (Lacht)
Is het je bedoeling om de genrecodes te vervormen of te overstijgen?
Audiard: Zo werkt het niet. Het genre vloeit uit het onderwerp voort. Een van mijn vorige films, Sur mes lèvres, had bijvoorbeeld een komedie kunnen zijn, maar al doende werd het een misdaadthriller. Ik zit ook niet bewust met codes te knoeien. Ik wil verhalen vertellen en zoek daarvoor de meest geschikte beelden en het meest geschikte ritme. Vooral dat laatste is van primordiaal belang. Je kunt een goed script en goed opnamemateriaal nog altijd compleet verknoeien in de montagekamer, maar een goed gemonteerde film met een juist ritme blijft altijd overeind, zelfs met een zwakker script en mindere acteurs.
Je praat en beweegt zelf erg snel. Hoe slaag je erin je eigen dynamisme in de film te stoppen?
Audiard: Ik werk graag met acteurs. Misschien is dat wel mijn sterke punt. Ik houd ervan om hen te coachen, uit te dagen en op te jagen. Ik wil hun energie voelen, als boksers die elkaar in de ring bekampen. Voor de rest vind ik draaien veeleer een sleur en een noodzakelijk kwaad. Ik haal mijn plezier vooral uit het schrijven van scenario’s.
Heb je ter inspiratie andere gevangenisfilms of recente series als ‘Oz’ en ‘Prison Break’ bekeken?
Audiard: Totaal niet. Ik ben hopeloos gedemodeerd. Ik kijk geen tv en verbied het ook aan mijn kinderen. Ik heb Oz en Prison Break dus nooit gezien. Weet je wat ik wel een goede gevangenisfilm vind? One Flew Over the Cuckoo’s Nest. Die gaat weliswaar over een psychiatrische inrichting, maar het uitgangspunt en de thematiek zijn min of meer hetzelfde.
Waarom ben je zo radicaal tegen tv?
Audiard: Het is kapitalistische propaganda. De nivellering van beelden en ideeën heeft de kijker tot consument gedegradeerd. Ik verafschuw tv, zelfs fysiek. Ik heb een toestel in mijn hotelkamer staan en wil het ding eigenlijk het liefst uit het raam kieperen. Het is vulgaire massacultuur en de ergste vorm van vervuiling die ik ken.
Portretteer je daarom vooral outsiders en rebellen?
Audiard: De volgende keer portretteer ik ‘ the rich and the beautiful‘. Beloofd! (Lacht) Neen, mijn afschuw voor tv is vooral gebaseerd op artistieke en intellectuele redenen. De paradox is wel dat Un prophète grotendeels is gefinancierd door Franse tv-zenders. (Grijnst)
Je toont hoe de gevangenis stilaan overgenomen wordt door radicale moslims, wat in Frankrijk de jongste jaren een realiteit is. Wat is jouw kijk daarop?
Audiard: Ik wilde een goede, grote genrefilm maken over mensen die we vreemd genoeg nog altijd niet kennen en hen via cinema een identiteit geven. De Maliks, Rachids en Fatima’s hebben nog altijd geen plek in de Franse cultuur en al helemaal niet in de Franse film. Daar mocht wel eens verandering in komen vond ik.
Je vorige film ‘De battre mon coeur s’est arrêté’ was ook al een groot succes…
Audiard: (Onderbreekt) Niet overdrijven. Ik mag niet klagen, maar nu doe je alsof ik Spiderman heb gemaakt.
Wat ik wilde vragen: heeft dat qua financiering veel verschil gemaakt?
Audiard: Ongetwijfeld. Ik heb er een nieuwe producent aan overgehouden en sindsdien gaat het sneller om een budget rond te krijgen. (Ironisch) Het duurt nu maar drie jaar meer in plaats van vier.
‘Un prophéte’ werd in Cannes bekroond en wordt nu ook internationaal verdeeld en bejubeld. Is Hollywood de volgende stap – gelet op je voorliefde voor de Amerikaanse genrecinema?
Audiard: Absolument pas! Ik houd van goede Amerikaanse cinema, maar op een Franse koppigaard als ik zitten ze daar heus niet te wachten. Bovendien kan ik alleen maar in Europa werken. Alles wat ik voel, denk en beleef, bevindt zich hier. Wat moet ik in vredesnaam in Hollywood uitvreten? Palmbomen filmen met acteurs die er uitzien als plasticinepoppen? Non, merci! (Lacht)
UN PROPHèTE
Vanaf 26/8 in de bioscoop.
Voor bespreking zie pagina 25.
Door Dave Mestdach
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier