‘MR. TURNER HAD ZEKER VAN CINEMA GEHOUDEN, MAAR DAAROM NOG NIET VAN DEZE FILM’
In Mr. Turner borstelt regisseur Mike Leigh het woelige leven van de visionaire Britse kunstschilder Joseph Mallord William Turner op het witte doek. Met verve zelfs. Een gesprek met Mr. Leigh over radicale vernieuwers, religieuze kwalen en digitale geneugten. ‘De bijnaam van Turner was de schilder van het licht, en wat is cinema anders dan schilderen met licht?’
Wanneer een van de grootste Britse regisseurs van zijn generatie – in casu Mike Leigh (°1943) – zich waagt aan een film over het leven van een van de grootste Britse schilders van diens generatie – in casu Joseph Mallord William Turner (1775-1851) – dan verwacht je niets minder dan een biopic vol schilderkunstige hoogstandjes en innerlijke stormen. En dat is precies wat Leigh serveert met het unaniem bejubelde en in Cannes zowel met de prijs voor beste acteur als beste fotografie bekroonde Mr. Turner.
Daarin focust de maker van wrange prachtfilms als Naked (1993), Secrets and Lies (1996), Vera Drake (2004) en Another Year (2010) op de laatste 25 jaar uit het turbulente leven van de excentrieke Londense kunstenaar, die met zijn energieke landschappen en marines een orkaan ontketende binnen het toenmalige kunstwereldje. Turner loodste de romantische schilderkunst met zijn fysieke manier van schilderen en atmosferische impressies voor het eerst richting prille abstractie, en kreeg daardoor zowel bij collega’s, critici als publiek even vaak de wind tegen als mee.
Dik anderhalve eeuw na zijn dood staat Turner dan ook te boek als – sorry John Ruskin, Joshua Reynolds en co. – wellicht de invloedrijkste en meest vernieuwende schilder die dear old Blighty heeft voortgebracht. Maar achter dat beeldende genie, zo blijkt uit Leighs grondige biografie, school een nukkige misantroop die amper omkeek naar zijn kinderen, zich regelmatig aan zijn dociele, schurftige huishoudster vergreep, weinig affiniteit met zijn collega-academici voelde en zich vaker grommend en brommend dan al pratend uitdrukte.
In dat opzicht is Turner, met volle gewicht en overgave geïncarneerd door Leighs fetisjacteur Timothy Spall, een archetypische Leighprotagonist: bevlogen en aandoenlijk, maar tegelijk egocentrisch, nors en met laag knuffelgehalte. Bovendien hoef je niet veel moeite te doen om onder de glanzende victoriaanse vernislaag – de piekfijn uitgedoste kostuumfilm kostte 8,25 miljoen pond – een autobiografisch getinte bespiegeling op het kunstenaarschap te ontdekken. De vragen die indertijd golden voor Turner gelden immers ook nu nog voor Leigh, en bij uitbreiding voor elke zichzelf respecterende artiest. Met name: hoe bewaar je het evenwicht tussen kunst en commercie? En hoe waak je over je artistieke integriteit en vrijheid wanneer je ook al eens – hetzij als schilder, hetzij als filmmaker – tegen de dominante stroom in durft te varen? Op visite bij Mr. Leigh.
Turners biograaf Gerald Finley zei ooit: ‘Het enige wat interessant is aan Turner is dat hij de maker van de Turnerschilderijen is.’ Jij dacht daar duidelijk anders over.
MIKE LEIGH: Misschien vond Finley hem een saaie academicus die toevallig goed kon schilderen en sublieme, epische doeken naliet. Bij anderen staat Turner te boek als het prototype van de romantische kunstenaar, een man die – lang vóór Van Gogh zijn oor afsneed – al gold als een geniale, contactgestoorde, flamboyante gek. Er doen dus de meest verschillende versies van Turner de ronde, en aangezien ik van oudsher films maak over mensen, met al hun kwaliteiten en gebreken, leek hij alleen daarom al een heel dankbaar personage. Toch voor een Mike Leigh-film. (gniffelt) Bovendien is zijn werk heel erg cinematografisch. Zijn bijnaam was ‘de schilder van het licht’, en wat is cinema anders dan schilderen met licht?
In de film recreëer je een aantal van zijn tableaus. Hoe ging je daarbij te werk?
LEIGH: Sinds Life Is Sweet (1990) werk ik samen met Dick Pope, die een fantastische cameraman is, en samen hebben we Turners werk, zijn palet en gebruik van licht intensief bestudeerd. We zijn naar tal van musea geweest, maar ook naar de plekken waar enkele van zijn beroemdste doeken tot stand kwamen. Op de duur sijpelde Turners stijl gewoon naar binnen. We begonnen op dezelfde manier naar de wereld te kijken als hij, alsof we in zijn mentale gevangenis zaten. Niet dat we, zoals David Lean indertijd, konden zitten wachten tot alle wolken goed zaten – we hadden tenslotte maar zestien weken om te draaien. Maar we voelden intuïtief aan wanneer we ‘actie’ moesten roepen én de elementen waren ons gunstig gezind. Had het zestien weken onafgebroken geregend, dan hadden we daar mooi gezeten met onze kunsthistorische kennis. (lacht)
Je was jarenlang een fervente voorvechter van pellicule, maar toch heb je Mr. Turner digitaal gedraaid. Waarom ben je overstag gegaan?
LEIGH: Omdat ik besefte dat digitaal me toeliet om in de postproductie bij te lichten en bij te kleuren waar nodig, wat, gelet op het onderwerp, een noodzaak was. Ik beschouw dat niet als een compromis of als een vorm van artistieke capitulatie. Digitaal is de nieuwe technologie en die moet je creatief gebruiken. En dat is precies wat we hebben gedaan. Ik ben een krasse filmknar die altijd op 16 of 35 millimeter heeft gedraaid, en ik blijf pellicule geweldig vinden, maar we leven in de eenentwintigste eeuw en je moet mee met je tijd.
Je staat erom bekend vooraf intensief met je acteurs te repeteren en hen pas op de set de dialogen voor de volgende scène te geven. Komt die werkmethode niet in het gedrang wanneer je een film maakt over een historisch personage?
LEIGH: Nee. Je kunt duizend boeken lezen over Turner, maar daarmee gebeurt er nog niks voor de camera. Het woord moet nog altijd vlees worden. Met Topsy-Turvy (1999) – over de operettemakers Gilbert en Sullivan – had ik al een keer een film over historische personages gemaakt. Toen ben ik op dezelfde manier te werk gegaan. Het enige verschil is: in films als Secrets and Lies of Another Year creëer ik de personages vanaf een leeg blad en vul ik hun achtergronden samen met de acteurs in. In dit geval gaf ik de acteurs een stapel boeken mee – over Turner, maar ook over de victoriaanse periode – en hebben we het personage gebouwd op basis van hoe we de man, zijn milieu en zijn tijd lazen en interpreteerden.
Aangezien het jouw lezing van Turner is, en aangezien die net als jij een kunstenaar was die graag zijn eigen parcours uitstippelde, kan men zich afvragen of de film in zekere zin…
LEIGH: … een verdoken zelfportret is? Nonsens! We zijn allebei kunstenaars en uiteraard kan ik Turner tot op zekere hoogte begrijpen. Hoe hij moest vechten voor zijn onafhankelijkheid bijvoorbeeld. Hoe hij soms harde kritiek moest incasseren. Dat is me ook als filmmaker niet vreemd. Maar ik kon ook Vera Drake begrijpen, en dat was een huisvrouw en een engeltjesmaakster. Nu kun je mij van veel verdenken, maar niet dat ik een huisvrouw ben die andere vrouwen helpt om zonder verdoving abortus te plegen. Het is je plicht om als regisseur mee te voelen met je personages, hoe dicht of hoe ver die ook van je af staan.
Net als jij was Turner geïnteresseerd in nieuwe technologieën, in zijn geval de opkomende fotografie. Er is dus nóg een parallel tussen jullie beiden.
LEIGH: Turner was gefascineerd door stoom, treinen en machines, door de industriële revolutie. Maar ook door de fotografie, al was hij er aanvankelijk bang van, zoals zoveel schilders in die tijd. Ze vreesden dat die technologie de schilderkunst ging verdringen en dat ze zonder werk zouden komen te zitten. Maar kijk nu, anderhalve eeuw later: de kunstfotografie lijkt wat over haar hoogtepunt heen, maar de schilderkunst is helemaal terug. Je hoeft dus niet bang te zijn van nieuwe technologieën. De geschiedenis verloopt in golven. Ook stilistisch was Turner niet bang van innovatie. Hij behoorde tot de romantische traditie, maar in zijn latere werk zie je radicale veranderingen die duidelijk geïnspireerd waren op de fotografie en op het impressionisme vooruitliepen. Mocht Turner langer hebben geleefd, dan zou hij ongetwijfeld ook gek geweest zijn op cinema, al weet ik niet of hij daarom blij zou zijn geweest met deze film. Bovendien was hij een van de eerste kunstenaars die het belangrijk vonden dat hun werk na hun dood werd bijeengehouden en gratis toegankelijk werd gemaakt voor het grote publiek. En dat in een tijd waarin het concept ‘museum’ nog in zijn kinderschoenen stond en de National Gallery nog maar pas geopend was. Ook wat dat betreft was hij een radicale en visionaire vernieuwer.
Was je altijd al zo’n grote fan of groeide de appreciatie met de jaren?
LEIGH: Het gekke is: toen ik op school zat, was ik bepaald niet wild van Turner. Hij was als Shakespeare en Dickens: een Brits cultureel icoon en dus per definitie niet iemand met wie je dweepte, toch niet als je als jonge gast in de jaren zestig als cool bestempeld wilde worden. Landschapschilderkunst was iets voor op koekendozen, niet om meisjes mee te versieren. Toen ik vijftien was, was ik gek op het surrealisme en Salvador Dalí, maar met het ouder worden en door kunst te gaan studeren, heb ik mijn dwaling ingezien. (lacht)
Kun je ook hedendaagse kunst appreciëren?
LEIGH: Absoluut. Ik kan niet zeggen dat die me emotioneel even diep raakt als Turner, maar Banksy vind ik bijvoorbeeld best oké. De anarchistische manier waarop hij met humor het bourgeoisestablishment in zijn hemd zet, is geweldig. De vraag of zijn straatkunst binnen een eeuw nog even belangrijk zal worden geacht, doet er niet toe. Hij boeit mensen hier en nu. En dat is goed genoeg.
Tegenwoordig zijn op zondag de kerken leeg en de musea vol. Is kunst – met haar hang naar eeuwigheid en spiritualiteit – de nieuwe westerse religie?
LEIGH: Ik hoop het. Hoe minder religie, hoe beter. Religie is de ziekte van de wereld, en het idee dat kunst een remedie kan zijn, is hoopgevend. Turner was trouwens ook niet religieus. Hij stond aan de wieg van de moderne tijd. Pas later, in de victoriaanse periode, raakte Engeland bezeten door religie.
Er zijn veel films over beroemde kunstenaars gemaakt. Zitten daar titels bij die je konden boeien of inspireren?
LEIGH: De meeste daarvan zijn biopics die beginnen bij de kribbe en eindigen op het sterfbed, wat vaak voor knullige toestanden met flashbacks, acteurswissels of huidmaskers zorgt. Die clichés wilde ik absoluut vermijden. Dat is meteen de belangrijkste reden waarom ik me beperkt heb tot de laatste vijfentwintig jaar van Turners leven. Als ik het pantheon van kunstenaarsbiografieën overloop, moet ik zeggen dat ik niet veel uitschieters zie. Ik heb altijd bewondering gehad voor Derek Jarman, maar diens Caravaggio (1986) vond ik ongelofelijk saai. Nog saaier dan Alain Resnais’ L’année dernière à Marienbad (1961). (grijnst)Van Gogh (1991) van Maurice Pialat vond ik goed. En Vincent & Theo (1990) van Robert Altman. En puur voor de fun heb je ook Lust for Life (1956), de Van Gogh-biopic van Vincente Minnelli. Van Gogh is door de filmgeschiedenis dus rijkelijk bedeeld, maar een film over Turner ontbrak nog.
Dat is bij deze rechtgezet.
MR. TURNER
Vanaf 10/12 in de bioscoop. Van 11/12 tot 2/1 loopt een retrospectieve van Mike Leigh in Cinematek, Brussel. Alle info: cinematek.be
DOOR DAVE MESTDACH
MIKE LEIGH ‘TOEN IK NOG OP SCHOOL ZAT, WAS WILLIAM TURNER VOOR MIJ KUNST VOOR OP KOEKENDOZEN. MAAR IK HEB MIJN DWALING INGEZIEN.’
MIKE LEIGH ‘DE ANARCHISTISCHE MANIER WAAROP EEN BANKSY NU HET BOURGEOIS-ESTABLISHMENT IN ZIJN HEMD ZET, IS GEWELDIG.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier