Bij gebrek aan een groot publiek moest hij zich tot voor kort tevredenstellen met de grenzeloze bewondering van collega’s en critici. Maar zopas werd José Muñoz met de hoogste eer in stripland bedacht: de Grote Prijs van de stad Angoulême. U wordt kortom met aandrang verzocht nader kennis te maken met het werk van de Argentijn. En laat nu toevallig net een retrospectieve van zijn werk openen in Leuven.
Wanneer we hem interviewen verkeert José Muñoz’ nog in het ongewisse over de hoofdvogel die hij zal afschieten en lijkt een prijs ook de minste van zijn zorgen. Terwijl hij zich in vreemde bochten kronkelt op zijn favoriete sofa in zijn Parijse appartement, brengt hij het gesprek voortdurend op onderwerpen die hem wél echt bezighouden, zoals politiek, geschiedenis en kunst. Verwonderlijk is dat niet. De 64-jarige Argentijn heeft als globetrotter veel meegemaakt. Als dertigjarige emigreerde hij naar Europa. In eerste instantie om betere strips te kunnen maken, maar door het repressieve bewind van de militairen duurde het twaalf jaar voordat hij terug naar zijn geboorteland kon. Ondertussen wisselde hij in Europa voortdurend van verblijfplaats: Engeland, Spanje, Italië met nog enkele andere tussenstops. Tegenwoordig verdeelt hij zijn tijd tussen Parijs, Milaan en Buenos Aires.
Zijn aanzien bij de collega’s heeft hij vooral te danken aan zijn weergave van licht en schaduw in zijn bekendste werk, de pessimistische detective Alack Sinner en het melancholische Verhalen uit Joe’s Bar. Ook de invloed van zijn favoriete muziek op zijn strips – hij tekende bijvoorbeeld een biografie van Billie Holiday – was ongezien. De jongste jaren duikt hier en daar vrij illustratiewerk in warme kleuren van hem op, maar dat Muñoz überhaupt in kleur tekende, was lang een goed bewaard geheim. De retrospectieve in Leuven – met meer dan 200 originelen – legt op dat kleurwerk de nadruk.
Ik wist niet dat u zo veel werk in kleur had gemaakt.
José Muñoz: Dat is pas echt begonnen op het einde van de jaren 80, maar ook daarvoor had ik al wel eens beelden uit mijn geheugen vastgelegd op papier. Decors uit mijn geboorteland zoals ik het me herinnerde. Niet zoals ik het van foto’s kende. Zo gaat dat: hoe verder je raakt in het leven, hoe meer je gefascineerd raakt door de pracht en de verwondering van je jeugd. Meer en meer voelde ik de behoefte om naast mijn strips andere dingen te maken. Twintig jaar lang stapelde dat werk zich op, tot er een vorm ontstond om het in te publiceren: een boek over de vlaktes van mijn geboorteland, la pampa. Dat werd La pampa y Buenos Aires.
Onervaren lezers vinden uw strips vaak moeilijk. Ik kan me voorstellen dat dat met uw schilderijen en illustraties veel minder het geval is.
Muñoz: Het is nooit mijn bedoeling om de moeilijke uit te hangen. Carlos Sampayo (zijn vaste scenarist, nvdr. ) en ik maken alleen strips die we zelf goed vinden. We zijn beïnvloed door de humanistische school van Breccia en Pratt, maar ook door de schrijvers van het hippietijdperk, vooral dan wat vertelwijze betreft. We verwerken ook onze eigen ervaringen. Het resultaat is dat onze strips heel expressionistisch zijn. Het is alsof we een brok rauw, nog trillend vlees op het bord van de mensen gooien, in plaats van iets wat netjes voorgekauwd is. Mijn vrij grafisch werk heeft andere bedoelingen. Daarin wil ik meer innerlijke rust leggen, het hoeft de mensen niet op te hitsen of te verontrusten zoals mijn strips.
In uw illustratiewerk gebruikt u heel sterke kleuren: blauw en rood in allerlei schakeringen, terwijl uw strips zwart-wit blijven.
Muñoz: Elke kleur heeft een ziel of kan je een ziel geven. Zwart-wit kan heel kalmerend zijn: er is alleen maar zwart en wit en daarmee moet je het doen. Maar op een bepaald moment wil je toch meer nuances kunnen geven dan lichter en donkerder. Blauw, rood, lila, violet, elke kleur is al op zichzelf poëtisch. Als je dan kleuren begint te mengen, is dat een sensuele ervaring van de eerste orde. Ook met zwart-wit trouwens. Als ik een groot vlak zwart maak, dan druipt de zwarte inkt van mijn vingers. Tekenaars zijn intellectuele handenarbeiders, wij werken in fysiek contact met papier. Bij het ene papier krijg je kippenvel, bij het andere voel je niks, omdat het jouw papier niet is.
Heeft het werken met kleur u verplicht om uw zekerheden op te geven?
Muñoz: Ik had al ervaring met kleuren uit mijn jeugd. Ik heb nog als assistent van een Argentijns schilder-beeldhouwer gewerkt. Ik heb toen veel meesterwerken van klassieke schilders zoals Velazquez moeten naschilderen en zo leer je veel over hun manier van werken. Maar na mijn schildertijd was ik die kleuren een beetje moe. Mijn werken in kleur uit de hele jaren 70 zijn op één hand te tellen. In de jaren 80 waren het er al wat meer, in de jaren 90 heb ik veel kleurwerk gemaakt. Maar nu ben ik ook weer blij terug te kunnen keren naar zwart-wit, zoals voor de strip over tangozanger Carlos Gardel die Sampayo en ik voorbereiden.
Het opgeven van zekerheden is belangrijk. Als tekenaar moet je af en toe een nieuw probleem kunnen oplossen. Je hebt er niks aan als je de hele dag hetzelfde doet en ondertussen door het raam naar de vogeltjes kunt kijken. Vogeltjes zijn mooi, daar niet van, maar tekenen is pas echt boeiend als je geregeld vast komt te zitten. Anders maak je altijd hetzelfde. Dat heeft te maken met het commerciële aspect van het beroep. Onvermijdelijk gaat dat meespelen aan de werktafel van de kunstenaar. Uitgevers, galeriehouders, drukkers, bewonderaars: ze willen eigenlijk allemaal dat je dat ene plaatje dat hen zo geraakt heeft, altijd opnieuw maakt. Maar dat mag niet. Of ik nu een persoon of de pampa teken, geen van beide ziet er elke dag hetzelfde uit. Dat vertalen in je tekening is belangrijk.
Ik had nooit landschappen van u verwacht.
Muñoz: Dat kan ik me voorstellen. Eigenlijk heb ik dertig jaar lang met plezier vastgezeten in de stad. Ik wou de stad niet uit. Nu – en ik merk hetzelfde bij stripauteurs die samen met mij begonnen zijn – wil ik juist wel naar het platteland. Als rasechte pampeano wil ik me uiteindelijk terugtrekken op een rancho in the middle of nowhere (lacht). De stad heeft zijn betovering verloren. Als je als jongeman in de stad aankomt, ontdek je seks, cinema, neonlicht. Overdag waren we een beetje teleurgesteld, want ’s nachts kwam het spektakel van de stad pas echt tot leven. Je persoonlijkheid vormt zich door het contact met de stad en met geestesgenoten. Maar nu heb ik dat niet meer zo nodig. Ik wil het platteland ervaren. Misschien is dat een volledig verkeerd spoor, maar het zal in elk geval een ervaring zijn waar ik achteraf iets mee kan doen.
Muziek blijft u wél boeien.
Muñoz: De familie van mijn vader had een keten van bars, die L’Andalusa heetten. De Muñozclan komt oorspronkelijk van Málaga, vandaar. Ik herinner me die sfeer van de tango-optredens nog heel goed. Alle mannen hadden brillantine in hun haar. De bekende zangers waren meestal ook magere mannetjes, die in hun kostuum opzichtig plaats hadden gelaten voor hun revolver. Vaak ging ik mijn vader warm eten brengen in de bar, omdat die maar 500 meter van ons huis verwijderd was. Onder de toog stond een grote kist vol vuurwapens. Iedereen die in de bar kwam, moest zijn vuurwapen afgeven aan mijn vader en kreeg het terug als hij weer wegging. Echt de Far West in Argentinië. Het eind van de jaren 40 was een heel woelige periode. De zware jongens van president Perón en van de conservatieven gingen naar dezelfde bars en door de alcohol zouden ze stommiteiten kunnen doen.
Dus daar heeft u uw liefde voor tango opgeraapt. En die voor jazz?
Muñoz: Met tango ben ik opgegroeid – mijn familie luisterde naar niks anders – maar in mijn adolescentie begon de Amerikaanse commerciële invloed te gelden. Mijn zus en ik hebben toen heel snel een liefde opgevat voor de eerste rock-‘n-roll en de jazz. Vooral de jazz van eind de jaren 20, zoals Louis Armstrong, kon me toen boeien – nu vind ik dat trouwens nog altijd goed. Door onze liefde voor jazz ontwikkelden mijn zus en ik onze eigen identiteit in de familie. Nadat ik naar Europa was gekomen, begon ik weer meer geboeid te raken door de muziek die ik hoorde op dorpsfeesten toen ik jong was, of in de bars van Buenos Aires.
U hebt veel gereisd. Wat deed u kiezen voor dat nomadendom?
Muñoz: Het werk en de liefde. Toen ik naar Londen verhuisde, was dat voor het werk. Dat bleek in het begin geen voltreffer. Gelukkig was het toen een interessante periode om in Londen te zijn. Het waren de nadagen van het hippietijdperk en nog net te vroeg voor de punk. Ik ben toen in een hippiecommune gaan leven. We woonden er met twaalf en verdeelden onderling drie voltijdse banen. Dat volstond om in ons levensonderhoud te voorzien. De rest van de tijd besteedden we aan lezen, praten, samen leven. Voor mij was dat een heel rustgevende periode. Ik heb toen een jaar lang niet getekend. Toch bekroop me na een tijd opnieuw de zin om te tekenen en te vertellen. Mijn legale verblijf in Engeland liep af, dus ben ik naar Spanje vertrokken. Toen Alack Sinner succes begon te krijgen, verhuisde ik naar Italië, waar mijn uitgever zat. Parijs is nog heel recent.
Migreren gaat u goed af.
Muñoz: Argentinië is een land van migranten. 25 van de 40 miljoen inwoners zijn naar dat land gemigreerd. Meestal voor 1950, daarna is de migratie in de andere richting begonnen. Argentijnen die op de vlucht gingen voor de dictatuur of later nog, mensen die zoals ik voor hun beroep elders interessantere uitwegen zagen. Vanaf de jaren tachtig is de economische migratie echt op gang gekomen. Wij Argentijnen wisten van jongsaf aan dat er veel andere landen bestonden. Thuis spraken we Spaans. Onze buren spraken Spaans met een ander accent. Daarnaast woonden Grieken en nog verder Italianen. Als kinderen luisterden we vol bewondering naar al die opa’s die andere talen spraken. Vooral wanneer ze zich boos maakten, kon dat heel kleurrijk worden. (lacht)
De laatste zin van ‘Pampa y Buenos Aires’ luidt ‘Yo no sé morir’: ik kan niet sterven. Bent u daarmee bezig?
Muñoz: Ja, geboorte en dood zijn sterk aanwezig in Pampa y Buenos Aires. Je mag dat ook metaforisch opvatten. Er zit een hele serie tekeningen in over een baby, vanaf de conceptie tot de geboorte. Die heb ik gemaakt in de nacht voordat ik voor het eerst weer naar Argentinië terugkeerde, in juni 1984. De hele nacht ben ik opgebleven om de ene tekening na de andere te maken. Het was een echte artistieke koorts. Ik heb een 50-tal tekeningen gemaakt over hetzelfde thema. Teruggaan naar mijn land was blijkbaar mijn wedergeboorte, maar dat heb ik pas achteraf beseft.
Door Gert Meesters
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier