A.H.J. Dautzenberg verwerkt in zijn nieuwe roman Extra tijd de aangekondigde dood van zijn vader en heeft een woelige periode achter de rug. Een gesprek over pedofilie, literatuur en, jawel, doommetal.
Aanvankelijk, wanneer ik A.H. J Dautzenberg – Anton voor de vrienden – de hand druk op de met herfstzon overgoten trappen van het Roosendaals station, maakt hij een vermoeide indruk. ‘Ik ben uitgeput, jongen. Al twee maanden praat ik non-stop over Extra tijd en de klad zit er wat in.’ Maar de kras in zijn stem en de roodomrande ogen maken de ontmoeting niet minder hartelijk; altijd een oprecht compliment in de mouw van zijn dikke trui, altijd met een plaagstoot paraat. In zijn hand een opgerolde Aardschok, hét magazine voor de liefhebbers van zware metalen: ‘Kijk, je lijkt precies op die zanger van die Finse vampierenband The 69 Eyes – op je kaalgeschoren kop na, natuurlijk.’ Een klap op de schouder, een grijnsje; ergens vanbinnen in het bonkige berenlijf schuilt een goedaardige spotvogel.
2012 WAS EEN BEWOGEN JAAR VOOR Dautzenberg. Vooral zijn lidmaatschap van pedofielenvereniging Martijn brak hem zuur op. ‘Ik draag de vrije meningsuiting hoog in het vaandel. Waar is de tijd dat Nederland zo ijverde voor een opendebatcultuur – wij waren het gidsland bij uitstek, nu zijn we verworden tot een enggeestige, bange natie. Martijn bestaat al dertig jaar, openlijk. In het begin kregen ze zelfs politieke steun van de liberale VVD, maar sinds een paar jaar gaan hysterische stemmen op om dat goor clubje vuilaards te verbieden, om, kortom, meningen en wensdromen strafbaar te maken. Daar wilde ik persoonlijk het fijne van weten en me aansluiten leek me een prima manier om dat gegeven van binnenuit op journalistieke wijze te benaderen. Iedereen, de pers op de eerste rij, kan wel meehuilen met de wolven van het volk, maar gedegen onderzoek naar wat die mensen nu eigenlijk bezielt, dat paste niet in die sloganeske heksenjacht. Als protestlid heb ik wel in de brokken gedeeld. Doodsbedreigingen, bekladde boeken in de brievenbus van de uitgeverij, om over de financiële gevolgen maar te zwijgen. The Financial Times zette de samenwerking met mijn bedrijf stop en de Universiteit van Tilburg, voor wie ik een revolutionair arbeidsconcept had ontwikkeld, weerde me, uit schrik voor imagoschade. Vooral dat laatste stak: een universiteit hoort toch een intellectuele vrijhaven te zijn, een plek waar aberrante doch gefundeerde meningen mogen gedijen? Gelukkig kwamen er ook steunbetuigingen uit onverwachte hoek. Kinderpsychiaters loofden me omdat ik pedofilie uit de taboesfeer haalde. Het is beter dat pedofielen zichtbaar zijn, dat ze de mogelijkheid hebben om over hun problematiek te praten. Nogmaals: ik keur pedoseksualiteit volledig af, kindermisbruik is terecht strafbaar, maar dat verlangen, waar zij niks aan kunnen verhelpen, kroppen ze best niet op. Laat ons ook niet vergeten dat het leeuwendeel van seksueel misbruik plaatsvindt in de huiselijke kring. Pederasten zijn gewoon een makkelijke zondebok, een boeman naar wie we letterlijk stenen kunnen gooien zodat we ons vooral niet moeten afvragen wat er gaande is met de heilig gewaande gezinsstructuren.’
CONTROVERSE EN DAUTZENBERG, HET lijken twee handen op een buik. Al van bij zijn eerste uitgave onder eigen naam – eerder schreef hij onder het pseudoniem annex pornonaam Troy Titane – stond hij te boek als schandaalauteur, vooral door de zogenaamde valse interviews die hij in de VPRO Gids liet verschijnen. Berucht was het fictieve vraaggesprek met Lemmy Kilmister van Motörhead. De brulboei, die eerder bekendstaat als notoir speedgebruiker en Jack Daniel’s-adept, kwam in Dautzenbergs tekst naar voren als een economie-expert die de ondergang van de euro voorspelde door een vergelijkende studie van de prijs van escortes te maken. Bijzonder amusant geschreven en vakkundig uit de duim gezogen, maar de VPRO tuinde erin, net als Humo, dat de tekst overnam, en beide bladen waren not amused. Met zijn romandebuut Samaritaan deed Dautzenberg er nog een schepje bovenop. De roman, die volledig uit dialogen bestaat, verhaalt over een man die uit altruïsme zijn nier afstaat. Dautzenberg beweerde bij hoog en laag dat hij daadwerkelijk een orgaan had geofferd om het verhaal met levensechte research te stutten, maar werd op scepsis onthaald – beschuldigingen van aanstellerij waren niet van de lucht. En zo bleef het stormen rond de sympathieke dertiger uit Tilburg.
‘Ik ga niet flauw doen, die controverse wakker ik soms aan, maar wezenlijk is dat slechts een neveneffect. Van zodra je de platgetreden paden verlaat, het dwingende format doorbreekt, wekt dat onrust. Een column in dichtvorm, een verzonnen interview, je eigen lijf in de waagschaal leggen om een betere roman af te leveren – je voelt het ongemak groeien wanneer je uit je hokje breekt. De goegemeente kan niet om met onvoorspelbaarheid en laat ik dat nu juist bijzonder interessant vinden als auteur; welke kunstenaar wil nu ook behagen?’
TOCH LIJKT DE OPHEF ROND DAUTZENBERG wat geluwd. Zijn laatste roman Extra tijd krijgt vooral in Nederland lovende recensies – ‘de Vlaamse pers was precies niet goed mee’ – en het gebruikelijke tumult is uitgebleven. Misschien vanwege het ernstige onderwerp: de euthanasie van zijn vader. ‘Dit was inderdaad mijn eerlijkste boek tot nu toe, zij het verre van het gemakkelijkste om te schrijven. Tachtig procent is autobiografisch en de rest is noodzakelijke literaire opsmuk. Ik wilde geen documentaire schrijven zoals A.F. Th. van der Heijden heeft gedaan met Tonio, en omgekeerd wilde ik ook de barok van Erwin Mortier ten stelligste vermijden – het moest ergens tussenin zitten. Dus heb ik bewust gekozen voor een sobere stijl met een sporadisch surreëel element.’
Extra tijd leest inderdaad als een droog en bevreemdend verslag van een zoon die getuige is van de laatste levensmaanden van zijn met kanker doorwoekerde vader. Tussen beiden heerst een ongemakkelijke liefde, emoties worden niet geuit – ‘indianen huilen niet’ – en hun enige gemeenschappelijke raakvlakken zijn spaghettiwesterns en de nakende degradatie van voetbalclub Roda JC. De confrontatie met de dood en de terugkeer naar de Limburgse dorpsmentaliteit maakt de veertigjarige zoon kindser; zijn taalgebruik is soms onthutsend eenvoudig en pas wanneer de verteller met gemak Reve en Derrida citeert, besef je weer dat hier een volwassen man aan het woord is. Wanneer een zwarte cowboy opduikt – het surreële element – wordt het verhaal dwingender: er moet nog een familiegeheim blootgelegd worden, voor de vader de kans krijgt om dat mee te nemen in het graf. Als Dautzenberg over zijn vaders lijdensweg begint, kerft het verdriet nog een extra kras in zijn stembanden.
‘Ik mis hem nog elke dag. Enerzijds probeer je met zo’n roman het verlies te verwerken, terwijl je anderzijds tijdens de interviews de wonde telkens opnieuw open- klauwt. In Extra tijd heb ik bewust één stuk uit mijn relatie met mijn vader willen belichten: die van de afstand. Dat verklaart ook de sobere, kinderlijke toon; zoals een kind weinig begrijpt van de grotemensenwereld, zo begrijpt ook een volwassen man bitter weinig van de dood. Je staat daar heel naakt en onmachtig tegenover en ik wilde die schrijnende, onoverbrugbare kloof vatten. Daarom schakel ik op een bepaald moment over op scenariovorm. Tijdens het schrijfproces wilde ik de afstand vergroten – ook voor de lezer, die mocht niet té dichtbij komen – en die weidse landschappen waarin nietige figuren ronddolen, creëren een groot ruimtegevoel dat op zijn beurt aansluit bij die westernfilms waarin de vlakte vaak een personage op zich is. Na het scenario, en dat is het derde deel, bereikte ik uiteindelijk de ik-vorm en dat gaf een gevoel van thuiskomen. Tegenover die kaalslag van de taal borrelde dan van de weeromstuit het tegendeel op: het hoofdpersonage schrijft tijdens die doodsstrijd van zijn vader ook stiekem gedichten. Die heb ik als een aparte katern toegevoegd. Critici zullen beweren dat ik weer de eclectische, postmoderne toer opga door zoveel genres te mengen, maar het was een bittere noodzaak. Ik heb veel filosofie gelezen en de wijsbegeerte probeert altijd alles in een sluitend systeem te proppen. Poëzie doet net het omgekeerde: die divergeert, maakt het raadsel alleen maar groter. Dat is het enige antwoord in het licht van die majestueuze dood: nog meer vragen.’
DAUTZENBERG IS GEEN VRIJBLIJVEND schrijver. Hij stopt zijn hele hebben en houden in zijn romans en zeker het autobiografische element zorgt soms voor zure oprispingen uit de omgeving die zich genadeloos geportretteerd ziet. ‘Mijn moeder vond het ronduit fantastisch. Ik heb haar vooraf goed uitgelegd wat ik wilde doen en dat begreep ze na de lezing wonderwel. Mijn vaders overlijden heeft ons dichter bij elkaar gebracht. Ik heb haar net weer een bezoekje gebracht en we bellen elkaar meermaals per week – nog niet zo vaak als Arnon Grunberg, maar toch. Raar ook hoe haar leven veranderd is. Altijd heeft ze gezanikt over die tomeloze voetbalpassie van mijn vader en nu kijkt ze zelf godganse dagen sport – én politiek, wat nog zo’n dada van haar man was. Zo houdt ze hem in leven. Mijn tweelingbroer daarentegen, die in het boek iets burgerlijker afgeschilderd wordt, kon minder goed overweg met Extra tijd. Die relatie staat nu even op een lager pitje. Maar het komt wel goed. Je ontsnapt niet aan je bloedbanden.’
EXTRA TIJD
Is uit bij uitgeverij Contact.
DOOR RODERIK SIX – FOTO CHARLIE DEKEERSMAECKER
A.H.J. DAUTZENBERG: ‘VAN ZODRA JE DE PLATGETREDEN PADEN VERLAAT, WEKT DAT ONRUST. MAAR IK GA NIET FLAUW DOEN, IK WAKKER DE CONTROVERSE SOMS OOK AAN.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier