‘HET IS MUZIEK OF DE GOOT’
Hij was zestien en raakte verslaafd aan de analoge synthesizer. Sebastiaan Vandevoorde, aka Moonlight Matters, componeert elektronische muziek die heen en weer schiet tussen dromerig en opzwepend. ‘En dat allemaal door die ene nieuwstune op Radio 2.’
Pulstar van Vangelis. Of alleszins een afgeleide ervan. Daarmee begon in de jaren 80 het nieuws op Radio 2. ‘Dat schoot bij mij naar binnen als een raket. Baf. Die ontplofte ergens tussen mijn hart en mijn maag. Ik moest weten wat die klank was, hoe je die kon maken.’ Op de muziekschool waar Vandevoorde in die dagen heen ging, was muziek als een raket niet echt aan de orde. Muziek kabbelde en kuchte er, even beklijvend als de instrumentale slaapliederen die in een grootwarenhuis het koopgedrag moeten stimuleren. Hij leerde er blokfluit spelen en noten lezen, maar nooit voelde hij die stomp in zijn maag. ‘Eigenlijk zat ik de hele tijd op die blokfluit liedjes te verzinnen. Mijn oefeningen maakte ik nooit en dus kreeg ik het etiket lui en ongemotiveerd opgeplakt. Na een half jaar hield ik het voor bekeken.’ Maar van de muziek raakte hij niet meer verlost. Vooral de synthesizer had hem in zijn greep. ‘Al had ik op dat moment geen idee welk instrument dat was, laat staan wat het allemaal kon.’
Ondertussen maakt hij remixes voor heren naar wie hij ooit opkeek. Als deel van het trio achter het dj-ensemble Villa demonteerde hij de belpophit Beats of Love. Maar ook Moby, Gorillaz en Keane pimpte hij op eigen wijze. Nadat Villa begin dit jaar op de klippen liep, ging hij solo met Moonlight Matters. Hij zette zich aan remixes voor Adele, Ellie Goulding en Mark Ronson & Pharrell. Voor de eerste single van Moonlight Matters leent Sharleen Spiteri van Texas dan weer haar stem uit. Het is elektronische muziek met de toppen van de tenen in een bad van uiteenlopende muzikale invloeden.
Zijn moeder zat hevig aan de soul, zijn vader spoelde zijn oren met klassieke muziek en zijn nonkels flirtten als occasionele dj’s met disco. Vandevoorde voegde er de obsessie voor de vintage synth aan toe. ‘Na de uppercut van Pulstar, volgden Homework van Daft Punk, de eerste van de Chemical Brothers, Moby. Dat waren openbaringen. De sound was messcherp, fris en tegelijkertijd loeihard. Ik ben me toen letterlijk in de muziek beginnen in te graven. Vijf, zes jaar lang ben ik nauwelijks mijn kamer uitgeweest. In het begin had ik nog geen eigen computer, maar Tony – een kotgenoot – wel. Hij zat diep in de italo disco. Orgue Electronique, Danny Wolfers van Legowelt, die dingen. Ik zoog dat allemaal op. Als hij naar de les was, zat ik aan zijn computer muziek te maken. Als hij lag te slapen, zat ik aan zijn computer muziek te maken. Als hij even naar de bakker was, zat ik aan zijn computer muziek te maken. Tot hij het beu was en ik voor mijn eigen computer gespaard heb.’
Klink allemaal zeer heldhaftig en artistiek. Maar ik kan me voorstellen dat de realiteit niet altijd even heroïsch was.
Sebastiaan Vandevoorde: Die kon behoorlijk eenzaam zijn. Ik heb heel veel geïsoleerd gezeten. Er is een winter geweest waarin ik geen daglicht heb gezien: ik stond op tegen de avond en werkte door tot het ochtend werd. Die nachten ontdekte ik akkoordprogressies of ontrafelde ik de muziek helemaal tot op het bot om hem op mijn manier weer op te bouwen. Het grensde aan het waanzinnige. Ik was hele nachten bezig, maar eigenlijk verdiende ik er geen rotte frank mee. Ik ging niet op reis, had nauwelijks een sociaal leven en als ik in een club een dj-set deed, was ik blij dat ze me betaalden omdat ik achteraf anders niet eens een cola kon drinken. Maar het was eenvoudig: het was de muziek of de goot. Ik ben op mijn zestiende van school gegaan om muziek te maken. Ik kon het niet opgeven omdat het moeilijker liep dan gedacht. Of zoals mijn opa altijd zei: ‘Als je iets wil, zal je het zelf moeten doen.’
En die raad nam jij als zestienjarige ter harte? Over verantwoordelijkheid gesproken.
Vandevoorde: Mmmm, misschien niet als zestienjarige. Toen was ik vooral bezig met de vragen: ‘Waar slaap ik vannacht?’ en ‘Hoe overleef ik?’
Niet onmiddellijk de doorsneevragen van een zestienjarige. Waar sliep je eigenlijk? En hoe overleefde je?
Vandevoorde: Slapen deed ik overal en nergens, in kraakpanden, bij vrienden… En ik overleefde door muziek te draaien in cafés of winkels, in ruil kreeg ik geld of kleren. Kijk, de muziek was voor mij een vlucht, een trip naar een andere planeet. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik een jaar of zes was. Ik herinner me niet dat die breuk me geweldig door elkaar heeft geschud, maar tot mijn tien jaar fluisterde ik mijn moeder toe dat ik met haar zou trouwen als ik achttien was. Het moet dus wel iets met mij gedaan hebben. Een tijd lang heb ik enorm veel geschreven. Geen muziek. Verhalen. We hadden in het vijfde leerjaar een klasboek. Iedereen was altijd megahappy als het aan mij was om er iets in te schrijven. Meestal kwam ik met een verhaal van twintig bladzijden naar school waardoor we het eerste uur al geen les hadden. Schrijven was mijn uitweg uit de werkelijkheid. Muziek heeft dat later overgenomen. Zeker toen de synthesizer zich in al zijn volheid aan mij openbaarde. Dat was zo heftig dat ik niets anders meer wilde dan met muziek bezig te zijn en dat instrument tot in de oneindigheid te exploreren. In mijn vierde jaar Latijn-Wiskunde heb ik gezegd: ‘En nu is het genoeg. Ik ben weg.’ Ik moest muziek maken, muziek draaien, muziek luisteren. Mijn vader had mij daar altijd in gestimuleerd. Hij is psycholoog, maar schildert ook en zag dat creatieve in mij pulseren. Als ik in het weekend bij hem was, nam hij me vaak mee naar de kunstacademie. Ik werd daar enorm getriggerd. Mijn moeder vond dat allemaal prima, maar ze eiste wel – niet geheel onterecht – dat ik mijn school afmaakte. Ik weigerde. Zij hield voet bij stuk. Het was hard tegen hard. Twee koppige steenezels tegenover elkaar. Wreed koppige steenezels. Achteraf is me duidelijk geworden dat we in wezen erg op elkaar lijken. Ik moet ook zeggen dat onze relatie enkel mooier en dieper is geworden. Nu weet ik dat ik sta waar ik sta dankzij mijn moeder.
Maar op dat moment was er een van de steenezels die zijn zin doordreef?
Vandevoorde: Hoe gaat dat? Ik was een puber voor wie het alles of niets was. Mijn vader had altijd beweerd dat ik ‘zeker iets artistieks zou gaan doen’. Als kind had hij mijn intelligentie laten testen en daardoor was hij er nog meer van overtuigd dat ik schrijver of weet ik veel wat voor genie zou worden. Diezelfde vader was ver weg op het moment dat het cruciaal was en ik zijn steun kon gebruiken. Een puber bij wie de hormonen door het lijf gieren, klopt die afwezigheid snel op tot verraad. Ik besefte dat ik niet op anderen hoefde te rekenen. Als ik iets wilde, moest ik het zelf doen. Zoals mijn opa het zei. Die man heeft altijd gedacht, gedaan en verwezenlijkt. Hij is ooit begonnen met een kledingwinkel van twee bij twee en hij is geëindigd als baas van zijn eigen industriële wasserij. Niet onmiddellijk mijn business, maar ik heb alle respect voor zijn megasterke karakter.
Je ging niet meer naar school. En toen?
Vandevoorde: Ik kwam in een observatiecentrum terecht.
Niet onmiddellijk het hart van een bruisend muziekleven.
Vandevoorde: Je zegt het. De eerste keer heb ik er braaf mijn drie maanden uitgezeten. Niemand begreep goed wat ik daar precies deed. Ik was een prima kerel, werkte goed mee en schreef na een tijd mee de dagverslagen. Alleen veranderde het niets aan mijn besluit. Eens buiten ging ik nog altijd niet naar school. En dus werd ik voor de tweede keer opgenomen. Na drie dagen ben ik er weggelopen. Met de politie achter me aan ben ik door de gracht geploeterd en al liftend ben ik in Antwerpen beland. Tot mijn achttiende heb ik daar ondergedoken geleefd. Zonder paspoort. Ik belde wel nu en dan met mijn moeder om te zeggen dat alles in orde was, dat ik niet aan de drugs zat, of zo. Dat klinkt nu megastoer, maar dat was het niet. Ik was gewoon een jongen met een droom en ik ben blij dat ik die droom heb kunnen vasthouden. Om me heen heb ik er genoeg zien wegglijden. Mensen die zo zwaar aan het spul zaten dat ze emotioneel volledig afgestompt waren. Die nog maar één droom hadden: hun volgende shot. Dat was niet wat ik voor mezelf had uitgestippeld.
Hoe ging het ondertussen met de muziek?
Vandevoorde: Ah, gelukkig was er de computer van Tony. Daar is het uiteindelijk mee begonnen. Ik heb bergen muziek zitten maken die niemand ooit heeft gehoord en waarvan ik zelf vergeten ben dat ik ze gecomponeerd heb. Dat componeren is heel belangrijk voor mij. Ik ben niet bezig met gimmicks of met leutige soundjes. Ook wel, maar niet alleen. De song is de essentie. Eigenlijk ben ik een oldschool songmaker en dat heb ik tijdens die kluizenaarsjaren ontwikkeld. Soms tot mijn eigen verbazing. Onlangs was ik bij mijn pa. Jaren geleden had ik hem een cd gegeven met songs die ik op een authentieke Rhodes had geschreven, zo’n elektrische piano die heel vaak in jazz, soul en disco wordt gebruikt. Ineens hoorde ik die cd bij hem. ‘Ik ken dit’, dacht ik. ‘Vanwaar ken ik dit?’ En dan de schok en de verwondering: ‘Dit is van mij.’ Uren ben ik bezig geweest met het uitzoeken van specifieke akkoordprogressies en composities. Dat pure zoeken mis ik nu soms een beetje. Er komt zeer veel op mij af, en dat is perfect. Het betekent dat ik niet voor niets jaren op mijn eiland heb gezeten, bezeten door synths en beats. Maar de nacht blijft mijn vluchtstrook. ’s Nachts is de wereld stil en ben ik terug de achttienjarige mens die vrij is in zijn hoofd. ‘Nooit zoeken en wachten. Gaan en vinden’, heeft een goede vriend – een filosoof – me een paar jaar geleden gezegd. Overdag is er veel zoeken en wachten bij. ’s Nachts kan ik volle bak gaan en vinden.
Over ‘ volle bak’ gesproken: ik herinner me dat je in 2000 – je was amper negentien – tussen DJ Hell en Dave Mills op I love Techno stond. Het eerste hoogtepunt?
Vandevoorde: Absoluut. Dj Valium – Filip Vandendriessche – had me gevraagd of ik geen liveset in elkaar wilde steken. Ik dacht: ‘Dit is hem. Dit is de kans.’ Ik ben een koppige kerel, maar als ik dat niet had meegemaakt, weet ik niet of ik het had volgehouden. Maanden heb ik aan die set zitten sleutelen. Er stond zesduizend man voor mij en het marcheerde. Het was een megaboost. Na al die jaren van krabben, kreeg ik voor het eerst de bevestiging: het is mogelijk. Ook omdat ik merkte dat DJ Hell en Dave Mills, die toch een soort godenstatus genoten, deep down niet anders waren dan ik: gasten met een droom. Het is het moment geweest waarop ik echt muziek ben beginnen te maken. Ik was achttien geworden, de school zat niet meer achter me aan en mijn moeder had door dat ik er niet de jongen naar was om met open ogen in mijn ongeluk te lopen. Om de verloren jaren enigszins goed te maken, heeft ze vier jaar lang een kamer voor mij betaald. Eindelijk, eindelijk kon ik mijn eerste synthesizer kopen: een Roland SH-101.
Het was het begin van een verder onschuldige verslaving. Van die ene synthesizer kwamen er een stuk of vijftien. Allemaal staan ze opgesteld in zijn woonkamer/studio in zijn huis ergens in de velden van West-Vlaanderen.
Kleine anekdote om aan te geven hoe diep in de West-Vlaamse velden dat huis precies ligt. ‘De bestemming bevindt zich links’, had de gps afgelikt als steeds gemeld. Links stond enkel een kauwende koe die me met een totaal gebrek aan interesse aanstaarde. Links van de koe zag ik door de bomen een dak schemeren. Links van de koe behoort niet tot de woordenschat van de standaard gps-dame.
Synths, dus. Massa’s synths. Van de Memorymoog met zijn veeleer mannelijke timbre tot de Yamaha CS-60 waaruit Vangelis zijn sound trok. Ze lezen als een archeologie van de synthesizer. ‘Ze hebben allemaal hun eigen klankkleur en dat is het grote verschil met computers of digitale synthesizers. Het geluid van analoge synthesizers heeft karakter, het is doorleefd en gelaagd. Ik weet welke synth ik voor welke sound nodig heb. Al die klankkleuren zitten in mijn hoofd. De computer is veel vlakker en schraler. Hij heeft minder eigenheid en dus moet de mens die er muziek op maakt behoorlijk wat persoonlijkheid hebben om een specifieke sound te creëren.’
Ander pronkstuk in dit museum van de elektronische muziek is de mengtafel. Een Tascam M600 uit 1976. ‘Het hart van de studio’, noemt Vandevoorde hem. ‘Hij heeft al langer geleefd dan ik. Dat zegt genoeg.’ Hij kocht hem over van de nonkel van Mauro Pawlowski. De legende wil dat de eerste ep van de Evil Superstars erop gemixt werd. Vandevoorde haalde hem – overgoten met de nodige wodka en koffie – op in het salon van oma Pawlowski. Achthonderd euro betaalde hij ervoor. ‘Toen hij op de markt kwam, kostte hij vijfenveertigduizend dollar. ‘Je kunt een huis kopen of een Tascam’, was de reclameboodschap.’ Boven op de Tascam staat een berenmasker in origami. Het is het beeld bij de klank van Moonlight Matters. De visuele baseline om in het jargon van de jongens en meisjes van de marketing te blijven. ‘Het masker’, zegt Vandevoorde, ‘is mijn brand geworden. Het is een ijzersterke blikvanger. Zeer herkenbaar, terwijl ik onherkenbaar blijf. Kijk, als je met muziek bezig bent, kun je niet om de marketing heen. Je moet je positioneren, want als je het zelf niet doet, doen ze het voor jou en dan weet je niet waar je eindigt.’
Waarom een beer?
Vandevoorde: Het is een dier dat redelijk op zichzelf is en ook op zichzelf zeer veel verwezenlijkt. Een beer moet ook goed uitkijken en plannen, al was het maar om de winter door te komen.
Vat dat samen hoe jij in het leven staat?
Vandevoorde: Of ik voorzichtig en vooruitziend ben? Goh, ik ben in ieder geval voorzichtiger geworden. Ik heb al een paar fameuze lessen geleerd in het leven. Zeker in de muziekbusiness. Het opportunisme is er erg groot en eigenlijk kun je een project pas helemaal vertrouwen als je het zo veel mogelijk zelf in handen hebt. Ik zou het liefst mijn eigen platenlabel zijn. Dat is ook waar ik op termijn met Moonlight Matters heen wil. Ik wil het niet beperken tot muziek, het moet groter worden: een label, een kledinglijn, een blog en -waarom niet – een wereld op zich. Ik heb al zo veel van mezelf in de muziek geïnvesteerd. Ik voel dat ik nu op een punt sta waarop de grote doorbraak in de lucht hangt, wel, ik wil dat wat het me nu brengt, opweegt tegen al die jaren van eenzaamheid en boterhammen met choco. Daarom is het belangrijk op heel veel fronten actief te zijn, om met allerlei projecten te jongleren.
Welke les heb je geleerd uit de split van het dj-trio Villa? De ‘sky’ leek lange tijd de ‘limit’. Optredens in Londen, Parijs, Barcelona. En toen: baf, gedaan.
Vandevoorde: Tja, ik vat het samen als een geval van botsende ego’s. Fredo, Thang en ik hebben Villa samen opgericht. Zij waren de dj’s, ik de muzikant en de producer. Het klikte wonderlijk goed tussen ons. Het was er boenk op. Echt, we kregen de zotste voorstellen. Feestje hier, feestje daar. Alles leek mogelijk. En plots stokte de machine. Ik herinner me nog heel goed het moment dat ze hier voor de deur stonden om te zeggen dat ze met iemand anders wilden verder gaan. Ik dacht dat de grond onder mijn voeten wegzakte. ‘Alles geven’, heb ik toen meteen gedacht. Alles geven om mijn eigen projecten van de grond te krijgen nu ik enige bekendheid in het wereldje genoot. Ik heb echt mijn kloten eraf gedraaid: twaalf remixes gemaakt op zes maanden, drie of vier producties voor Shindu – een ander project, Montevideo – nog een ander project, muziek voor bedrijfsfilms, en natuurlijk Moonlight Matters. En nu – acht maanden na de breuk – denk ik dat ik weer sta waar ik met Villa stond. Maar dan op eigen kracht. Welke les die historie me geleerd heeft? Dat de muziek in mijn hoofd zit en dat niemand me die kan afnemen.
Schuilt er ergens ook een gehaaide zakenman in jou?
Vandevoorde: Gehaaid is veel gezegd. Maar ik draag wel de nuchterheid en de rationaliteit van mijn moeder met me mee. In het gezin waaruit zij kwam, waren emoties ondergeschikt aan het bereiken van je doel. Bij mijn vader was het precies het omgekeerde. Zijn vader is gestorven toen hij drie was, zijn moeder heeft hem min of meer alle vrijheid gegeven en hij heeft die op alle vlakken omarmd. In de liefde, in zijn hobby’s, in zijn job. Hij is een bon vivant die het niet altijd even nauw neemt met bepaalde verantwoordelijkheden. Ook dat zit in mij – de bon-vivantkant dan. Geld verdienen en ervan genieten moeten samengaan. Op dit punt in mijn leven beleef ik zo’n beetje de kunstenaarsdroom: ik maak muziek en verdien er geld mee. Elke dag dat ik niet moet dubben over hoe ik de huur van de maand bij elkaar moet schrapen, is een geschenk. Ik weet dat ik perfect zonder geld kan, maar ik wil niet meer terug naar die jaren. Mijn inzet en drive zijn even groot, maar nu er geld binnenkomt, kan ik ten minste wat gezond leven en op vrije dagen doen waarin ik zin heb. Geld helpt me mezelf te ontplooien en het verhindert dat ik weer die kluizenaar word die sociaal weinig voorstelt.
Eenzaamheid en slapeloosheid zijn volgens Moby de meest vervelende – en zelfs slopende – nevenwerkingen van het dj-bestaan. Herken je dat?
Vandevoorde: Oh ja. Ik heb mijn periodes van slapeloosheid gehad. In die mate dat mijn lichaam eronder leed en dat ik op het randje van de uitputting balanceerde. Ik zat godganse dagen alleen achter mijn knoppen en mijn toetsen. En die eenzaamheid, tja, ik weet hoe het voelt. Nu ik vaker met mensen samenwerk, ziet mijn leven er iets evenwichtiger uit. Samenwerkingen verplichten me ook om mijn comfortzone te verlaten. Ze verplichten me om scherp te staan en om op het juiste moment te deliveren. Door vaker met anderen samen te werken, zijn er twee, neen, drie goede dingen in mijn leven gekomen: een bioritme, volk over de vloer en smoothies. Ik ben verslaafd aan smoothies.
Moby had het ook over ontheemding en de vele verloren uren op luchthavens en in lobby’s van hotels.
Vandevoorde: Je bent vaak langer onderweg dan dat je moet spelen. Eind juli vlieg ik naar Singapore: dertig uur vliegen, vijf dagen onderweg om drie keer een uur te spelen. Dat is veel tijd die aan wachten opgaat. Ik probeer voor mezelf een systeem te ontwikkelen om die lege uren toch op te vullen. Door veel muziek te luisteren of de vervelende dingen des levens zoals administratie in orde te brengen. Tegelijkertijd moet je ervoor zorgen dat je piekt als het moet. Net voor een gig heb ik nog altijd die gezonde dosis zenuwachtigheid die door mijn lijf raast. Er staan daar duizenden mensen die van jou verwachten dat je hen een onvergetelijke avond bezorgt. Geen wonder dat je vingers even trillen als je de eerste plaat oplegt.
Is het al eens gigantisch fout gelopen?
Vandevoorde: Oh ja. De eerste jaren draaide ik geregeld in kraakpanden in Gent. Elektriciteitsinstallaties zijn daar wat je ervan kunt verwachten: totaal onbetrouwbaar. Een keer is tijdens een liveset van drie kwartier vier keer de stroom uitgevallen. Dan is het feestje wel voorbij. Ach, het is nooit leuk om te falen, maar je hebt de mislukking nodig om geprikkeld te blijven. Als alles goed loopt, wat is het leven dan nog?
Hierop ontkurkt hij een açaibessmoothie. De açaibes behoort tot de familie van het superfruit, lees ik. Hij zou helpen bij slapeloosheid, huidziekten en seksproblemen. ‘Als je eenmaal de açai hebt gegeten, ben je nooit meer dezelfde’, staat in een ster op het pak. Als de açaibes een muziekinstrument was, dan ongetwijfeld een analoge synthesizer. Zo een van de legendarische Bob Moog. Ook die kan je leven veranderen.
MOONLIGHT MATTERS
23 juli, Ten Days Off, Gent.
Muziek bindt hen. En het verlangen iets te doen dat sterker is dan om het even welke twijfel. Het leven is nu eenmaal te kort om op het juiste moment te wachten. Oh ja, ook religie is niet langer taboe. Een zomer lang portretten van woest en ander talent.
VOLGENDE WEEK: MAAIKE NEUVILLE
DOOR TINE HENS / FOTO’S JURGEN ROGIERS
‘Na drie dagen ben ik uit het observatiecentrum weggelopen. Met de politie achter me aan ben ik doorde gracht geploeterd.’
‘Ik voel dat mijn grote doorbraak in de lucht hangt – dat de jaren van eenzaamheid en boterhammen met choco opbrengen.’
‘Door met anderen samen te werken, zijn er drie goede dingen in mijn leven gekomen: een bioritme, volk over de vloer en smoothies.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier