‘HEEL INTERESSANT, MAAR WAAR IS DE SONG? IN DE KONT VAN BOB DYLAN, GA HEM MAAR HALEN’

© CHARLIE DE KEERSMAECKER

De een kletterde twintig jaar geleden de vaderlandse rockmuziek binnen. De ander schuifelde een stuk of wat seizoenen geleden naderbij vanuit de jazz. Maar de vele eigenaardigheden die Mauro Pawlowski en Bert Dockx binden, vallen niet langer te ontkennen. Uiteraard: als gitaristen die onbewogen grenzen aan hun laars lappen. Maar binnenkort ook als Nederlandstalige zangers en strenge festivalklanten. ‘Zonder bier is het onverantwoord daar rond te lopen.’

Natuurlijk kennen ze elkaar. Het tegendeel zou een prestatie zijn, lacht Pawlowski. Ze wonen in hetzelfde Antwerpse kwartier, ze houden er gemeenschappelijke kennissen en vrienden op na, en ze verschenen ook al zij aan zij: een improvisatie-optreden met hun tweeën, in het voorprogramma van freejazzduo Ken Vandermark en Paal Nilssen-Love. De Belgische muzikantengilde houdt de allure van een kmo intact, waarin alleman dezelfde werkvloer deelt. Dat geldt zeker voor Bert Dockx en Mauro Pawlowski, die constant meerdere, vaak uiteenlopende projecten aan de gang houden. En toch zullen ze elkaar weinig tegen het lijf lopen, de komende weken.

BERT DOCKX: Ik heb enkele heel mooie optredens gepland. Met Dans Dans staan we bijvoorbeeld op Gent Jazz. Maar wat Flying Horseman betreft, zijn we een beetje teleurgesteld. Ik heb de indruk dat festivalprogrammatoren wat bang zijn van onze muziek. Terwijl onze derde plaat City/Same City eind vorig jaar toch heel veel positieve aandacht heeft gekregen, en dan was er nog die MIA-nominatie, die ik totaal niet had verwacht. Toch stel ik vast dat we nog minder optredens hebben dan vorige zomer. In het clubcircuit zitten we gebeiteld en blijven onze bezoekersaantallen stijgen. Wellicht zijn we te weinig op de radio geweest. Tja. Anderzijds, dat een jazz- en improvisatiegroep als Dans Dans, die op papier onverkoopbaar is, wordt opgepikt in hetzelfde rockcircuit als Flying Horseman, dat had ik nooit kunnen voorspellen.

MAURO PAWLOWSKI: Je moet jezelf soms een beetje opdringen, hé. Het blijft showbizz. Maar plezant is dat niet altijd.

DOCKX: Voor de groepsleden van Flying Horseman is het lastiger dan voor mij. Want ik ben met zo veel dingen bezig, werk ook meer en meer voor theater en zo. De jongste drie jaar waren voor mij enorm druk. Maar kijk: in augustus heb ik geen optredens. Nul. Het ziet er dus naar uit dat ik voor het eerst in jaren eens op vakantie zal kunnen gaan. (lachje)

Mauro, voor jou is het anders: jij hebt met Hitsville Drunks tenminste nog een toegankelijke powerpopgroep.

PAWLOWSKI: Mja. Al probeer ik dat net een beetje af te houden. Want te veel met toegankelijke muziek bezig zijn, is niet gezond. Met plezier, hoor. Maar vooral met mate.

DOCKX: Omdat je schrik hebt dat je erop zult worden vastgepind?

PAWLOWSKI: Neen, voor het speelplezier. Na een tijd denk je toch: nu heb ik zin om weer wat bloed uit neus en oren te drijven. Je moet dat dus scherp in het oog houden. Geen excessen in toegankelijkheid. (lacht)

Wat Bert en ik vooral gemeen hebben, is dat wij begonnen zijn als instrumentalist. We stralen een zekere houding tegenover ons ambacht uit die maakt dat mensen ons kunnen vragen. We zingen dan wel, als frontmannen, maar zelf voel ik me in de eerste plaats deel van de band. Die instelling blijft: bel mij en ik kom meespelen. Al is mijn agenda van dien aard dat ik het mij niet kan permitteren om er bij wijze van baldadigheid een trouwfeest of bar mitswa tussen te plannen. Ik moet heel hard op mijn agenda letten, en op die van mijn muzikanten.

DOCKX: Ik heb een periode gehad waarin ik inging op elk aanbod dat ik kreeg. Omdat ik het geld nodig had, en iets te doen moest hebben om te vermijden dat ik thuis de muren opliep. Iedereen mag mij nog altijd contacteren, hoor, geen probleem. Maar ik ben toch blij dat ik selectief kan zijn.

PAWLOWSKI: ‘Toegepaste’ optredens, zoals trouwfeesten, zijn ook weer niet een-twee-drie georganiseerd. Want er wordt meer van je gevraagd dan een uur je beste werk te komen presenteren. Neen, je moet een hele avond vullen. Dat is veel werk. Maar alles beter dan níét te spelen.

Live spelen vormt de essentie van muzikant zijn?

DOCKX: Zeker. Er zijn natuurlijk fantastische studiomuzikanten zoals Robert Wyatt, die al dertig jaar niet meer optreedt. Maar zo doe ik het ook het liefst in de studio: live opnemen.

PAWLOWSKI: Mijn aversie tegenover studio’s is bekend. Maar dat komt meer door de aanpak van het opnemen dan door de studio zelf. Want natuurlijk ben ik niet tegen een goeie opname. Ik kan zelfs gerust genieten van iemands pathologische productie. Zolang ik er maar niet bij moet zijn. (glimlacht)

Het toeval wil dat jullie dit jaar allebei een eerste Nederlandstalige plaat uitbrengen: Bert solo, als Strand, en Mauro met de Maurits Pauwels Experience.

PAWLOWSKI: Ik heb zingen in het Nederlands even hard moeten cultiveren als zingen in het Engels. Gewoon, om er Nederlands van te maken. Want ik had geen zin om dialect te zingen. God sta het publiek bij als ik in het lokale Limburgs waarmee ik ben opgegroeid een plaat zou maken. Ik heb het Nederlands dus haast als een vreemde taal moeten benaderen om mezelf verstaanbaar te maken.

DOCKX: Bij mij was het net zo. Ik dacht dat ik heel proper Nederlands zong, tot na de eerste testen bleek dat ik een soort half Antwerps gebruikte. Dat was het hardste werk: een week puur op die taal werken. Tot die klik er was. Toen ging het makkelijker. In tegenstelling tot Engels – dat blijft worstelen voor mij. Schrijven in het Nederlands gaat mij veel beter af. Eigenlijk zat ik daar al mee in mijn hoofd toen we de eerste demo’s met Flying Horseman opnamen. Maar toen heb ik het niet gedurfd.

De single Dood, die op Record Store Day verscheen, gaf al enigszins aan dat Berts teksten voor Strand vertrouwd aandoen als je Flying Horseman kent. Geef jij een andere inhoudelijke draai aan je Nederlandstalige werk, Mauro?

PAWLOWSKI: Neen. Als er iets is waarmee ik laat ben begonnen in de muziek, is het songs schrijven. Omdat er niemand anders was in de groep, en omdat ik geen partner of aanvullende persoonlijkheid vond. Songs schrijven interesseerde me niet. Het is pas toen ik bij dEUS begon te spelen, zo’n jaar of tien geleden, dat ik dacht: misschien moet ik proberen een echte songwriter te zijn. Daarvóór was het van: gitaar spelen, riffs, lawaai. Alles behalve songs.

DOCKX: Ik beschouw mezelf nog altijd niet als een songschrijver. Maar eerlijk gezegd: ik kan maar moeilijk het onderscheid maken tussen een song en wat geen song is.

PAWLOWSKI: ‘Waar is de song?’ Dat blijft het motto van de rockjournalistiek in Vlaanderen. ‘Heel interessant, maar waar is de song?’ Fuck off. De song zit in Bob Dylan zijn kont, je kunt er hem zelf uit gaan halen. (hilariteit) Alsof er daarbuiten geen andere muziek bestaat.

DOCKX:(enthousiast) Ja! Wat doet het ertoe of het een song is? Is het goed of niet, dát is de vraag. Dat soort commentaar krijg ik nog altijd: ‘Hmm, ja, echte songs zijn het toch niet.’ Dat is nu toch al bijgedraaid tot: ‘Het zijn misschien wel geen echte songs, maar het is wel goed.’

PAWLOWSKI:(lacht)Stairway to Heaven, is dat een song? Voor veel mensen totaal niet, voor mij wel.

DOCKX: En Sonic Youth dan?

PAWLOWSKI: Ach, ik weet het niet meer. (gooit zijn hoofd tussen zijn handen) Ik ben zo verward! (lacht) Neen, als ik dan toch knarsetandend een toegeving moet doen: ik denk dat die journalisten zich in de eerste plaats hebben geërgerd aan sléchte songs. Niks zo erg als dat. Maar als niet-songschrijver wist ik eerst totaal niet waarover het ging. Ondertussen snap ik het wel degelijk. Ik ben eindelijk klaar om rockjournalist te worden. (lacht)

Bert speelt bij Dans Dans onder andere covers van Tom Waits, David Bowie en Ennio Morricone. Mauro buigt zich als nieuwbakken lid van de eclectische bigband Flat Earth Society over het oeuvre van Frank Zappa. Mag men stellen dat jullie allebei een ambigue houding tegenover jazz in stand houden?

DOCKX: Al tijdens mijn studie aan het conservatorium probeerde ik de regels af te leren. Daar ben ik uiteindelijk vijf jaar mee bezig geweest. Mijn spel zat vol automatismes die ik er niet uit kreeg. Ik weet van veel andere muzikanten die op het conservatorium hebben gestudeerd dat ze het daar ook moeilijk mee hadden. Dat schuldgevoel: als ik het puur theoretische of technische niet onder de knie krijg, kan ik geen echte muzikant zijn. Waardoor je creativiteit heel hard onder druk komt te staan. Ik had Flying Horseman nódig om me als gitarist weer op mijn gemak te kunnen voelen: zingen, één akkoord, simpel, gewoon wat er in mijn buik zit. Tot vlak daarvoor botste ik met mijn hoofd op elke noot die ik speelde. Heel irritant. Pas op, dat was druk die ik mezelf oplegde. Want op het conservatorium viel dat goed mee. Trouwens: ik geloof dat het onderscheid tussen zogenaamd vrije en niet vrije muziek heel artificieel is. Voor een klassieke muzikant staat alles op papier, maar de echt goeie lijken het allemaal ter plekke uit te vinden. Anderzijds spelen heel veel mensen zogezegd freejazz, maar doen ze weinig meer dan patronen herhalen.

PAWLOWSKI:(knikt) Zo’n geestelijke hoestbui waarin je vast komt te zitten is het slechtste wat er is. Nochtans: in het milieu waarin ik ben opgegroeid, met al mijn ooms en mijn vader die muziek speelden, werd virtuositeit net aangemoedigd. Daar was helemaal niets verkeerds aan. Voor mij was het vanzelfsprekend om tegelijkertijd in de subculturen van die tijd te zitten – new wave, industrial, punk – en ook een virtuoos muzikant te zijn. De verwarring is pas ontstaan toen ik ermee naar buiten kwam, en mensen daar vragen over begonnen te stellen. Toen wist ik niet wat ik moest antwoorden. In feite was het een feestelijke manier van muziekmaken. Ik kom uit een omgeving waarin mensen covers speelden, er was jazz, er was hardrock, in mijn buurt woonde een werkloze weirdo die mij experimentele muziek liet horen. Dat is het gevaar van in Limburg opgroeien. (lacht) Ik ben nog altijd een wandelend circus, op muzikaal gebied.

Als je tegen mensen zegt dat je muzikant bent en ze vragen door, wat antwoord je dan?

DOCKX: Ik zie mezelf in de eerste plaats als bluesmuzikant. Daar heb ik al verwarring mee veroorzaakt, want ik bedoel dat niet stilistisch. Met name in de oudste, akoestische blues zit van alles vervat wat ik belangrijk vind in muziek. Eenvoud. Intentie. Heel veel emotie maar nul sentiment. Geen pathos, geen imagotoestanden, geen ironie. Op gebied van gitaar- en zangstijl vind je er de meest exotische, unieke dingen. Al die gasten hadden een eigen stijl. Later is die muziek door blanken overgenomen en een miljoen keer verkracht. (lacht) Mississippi John Hurt, Blind Lemon Jefferson: die maakten miraculeuze muziek. Hoe meer ik die hoor, hoe beter ik ze vind.

PAWLOWSKI: Als mensen mij vragen wat voor soort muzikant ik ben, zeg ik: ik speel zowat van alles. Soms iets heel onaangenaams, soms iets plezants. Pff, ik weet ook niet hoe ik het moet omschrijven. Daarom pas ik in die situatie soms een oude truc toe. ‘Kijk daar, een vogel!’ En dan maak ik me snel uit de voeten. (lacht) Of met een knal een stofwolk ontketenen, zoals een wizard met een cape. Ik heb trouwens al eens opgetreden met een cape. Dan voel je je ongenaakbaar.

Gek dat je dat zegt, want ongenaakbaarheid is toch ook wat jullie verbindt: jullie doen helemaal je eigen zin.

PAWLOWSKI: Was het maar waar! Dan liep ik hier buiten in mijn onderbroek en met een gettoblaster op mijn schouder waar Voodoo Chile van Jimi Hendrix uit komt. (hilariteit)

DOCKX: Dat vind ik altijd zo vreemd, als mensen dat aanstippen. Want dat is toch de reden waarom je muziek maakt? Toch niet om een hoop regeltjes te volgen en jezelf in een stramien vast te rijden?

Tot slot: koesteren jullie, als muzikant of als toeschouwer, een festival in het bijzonder?

DOCKX: Ik heb weinig ervaring met festivals, ben ook nooit een festivalganger geweest. Maar onlangs was ik als toeschouwer op Sonic City in De Kreun. Eén klein podium, alleen interessante bands, gecureerd door Geoff Barrow van Partishead en Beak. Schitterend.

PAWLOWSKI: Uit de vergelijkende Europese studie die ik kan maken, mag ik bevestigen dat de Belgische festivals tot de best georganiseerde behoren. Maar om een beetje exotisch te doen, ga ik het Nederlandse Oerol noemen. Ze zetten je daar op een Waddeneiland en je kunt er niet af. Je bent tot elkaar verdoemd en dat vind ik wel chic. Want laat ons eerlijk zijn: de meeste festivals zijn geen aangename plekken om te vertoeven. Iets tussen Plopsaland en Zombie Holocaust. (lacht)

DOCKX: Maar het bier helpt.

PAWLOWSKI: Dat wel. Zonder bier is het onverantwoord om op een festival rond te lopen.

@THEFESTIVALS

Mauro Pawlowski

Staat onder meer met drie groepen (op 23, 25 en 26/7) op Boomtown in Gent. Alle concertdata: mauroworld.net

Bert Dockx

Onder meer op 18/7 met Dans Dans op Gent Jazz. Alle concertdata: bestov.be.

DOOR KURT BLONDEEL – FOTO CHARLIE DE KEERSMAECKER

Mauro Pawlowski ‘LAAT ONS EERLIJK ZIJN: DE MEESTE FESTIVALS ZIJN GEEN AANGENAME PLEKKEN OM TE VERTOEVEN. IETS TUSSEN PLOPSALAND EN ZOMBIE HOLOCAUST.’

Bert Dockx ‘JE ZIN DOEN, DAT IS TOCH DE REDEN WAAROM JE MUZIEK MAAKT? TOCH NIET OM EEN HOOP REGELTJES TE VOLGEN EN JEZELF IN EEN STRAMIEN VAST TE RIJDEN?’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content