Wat drijft de schrijver/tekenaar als ze niet schrijft? In welke kluisters – buiten die van de pen – heeft ze zichzelf geketend? Zeven vaderlandse auteurs over wie of wat hen mateloos fascineert. Deze week: Judith Vanistendael over dat ene woord dat zo krachtig is als een kneedbom.
We stonden in de keuken. We waren aan het koken. En we spraken over obsessies. Ik brak me al dagen het hoofd over mijn obsessies, want ik moest er een stukje over schrijven. Maar had ik wel een obsessie?
‘Je bent geobsedeerd bezig met werken, met strips maken en tekenen, je bent geobsedeerd door goed keukenmateriaal, door de artistieke kracht van kleurpotloden, door eetbare planten. Schoenen.’
Ik bekeek hem, terwijl hij de ui in stukken hakte. Schoenen. De ui ging de pot in. Hij roerde. ‘Weet je wat, schrijf gewoon over je obsessies voor negers.’ Ik hikte. ‘Negers?’
‘Jaaa, negers…’
Dat was twee maanden geleden. Het leek eerst grappig, licht controversieel, een uitdagende titel voor een stukje voor Knack Focus. Want geef nu eerlijk toe, een obsessie met negers klinkt spannender dan een obsessie met indianen.
En ik was toch ooit getrouwd geweest met een mooie zwarte man, had er een boek over gemaakt, met het woord neger in de titel.
Ja, dát woord.
Neger, het woord dat balanceert op de slappe koord, dat in de mond van de ene naar wrang racisme smaakt, in de mond van de ander een zekere tederheid in zich draagt. Het woord waar ik vroeger met een op de rand van naïviteit balancerende lichtheid mee omging. Ik noemde mijn man liefkozend ‘petit nègre’. Hij noemde mij ‘klein blankje’.
Maar die lichtheid is uit mijn hoofd verdwenen, het woord neger is de laatste weken verworden tot een mijnenveld. Als ik de kranten lees, word ik om de oren geslagen met negers en Afrikanen en vaak niet op een mooie manier. Een tijd geleden kladde iemand ‘neger’ op de muren van het huis van Marie Bamutese, een Rwandese vrouw die in België woont. Zo wil je niet thuiskomen.
En nog recenter (om precies te zijn op zaterdag 7 juni) beweerde sportjournalist Hans Vandeweghe in de krant De Morgen dat Afrikanen zich geen 6 weken kunnen concentreren op een doel. De man had het niet over negers, hij had het over Afrikanen. Maar de racistische ondertoon was niet ver te zoeken. Het was niet het enige voorval in de krant. Obama had er ook al eens afgebeeld als aap in gestaan. Het artikel van Hans Vandeweghe veroorzaakte, terecht, een rel. Het is wachten op de dag dat niet Afrikanen maar Europeanen eens op gelijkaardige manier besproken worden in de krant. Want Europeanen kunnen zich niet langer dan 5 dagen op een doel concentreren. En vrouwen kunnen niet autorijden.
Waarom doet een blanke westerse man ironisch minachtend over Afrikanen? Hij die in het absolute centrum van de macht zit – man, blank, westers – zou zich niet moeten verlagen tot dergelijke kleinzielige uitspraken over hen die duidelijk steeds weer de periferie in worden geduwd. Want uiteindelijk gaat het in de grond genomen daarover.
HET WOORD NEGER, EN BIJ UITBREIDING ZWARTEN, AFRIKANEN achtervolgt me. Het is uitgegroeid tot een bittere obsessie, het duikt ’s nachts op in mijn dromen. En niet de tedere versie, nee, de vernederende versie. De versie waar zoveel zwarten dagelijks mee geconfronteerd worden.
Het woord neger is zoals de Transformers waar mijn zoon zo graag mee speelt. Het kan zich openklikken tot een veelvoud van vormen, en kan vele betekenissen in zich dragen. Want zo werkt taal. Sommige woorden zijn eenduidiger dan andere, een tafel of een stoel, maar zelfs een tafel kan vele vormen aannemen, de ene al mooier dan de andere. Andere woorden zijn diep complex, gevaarlijk en krachtig. Het woord neger is er zo eentje. Het is een kneedbom op zich.
Woorden worden op je gekleefd. In de krant, in gesprekken, overal. Woorden verraden voor een stuk je positie in de samenleving. En je moet er maar eens eentje zijn in deze samenleving, in deze wereld, een neger. Of bij uitbreiding alles dat zich in de periferie bevindt. Binnen België zijn dat bijvoorbeeld de negers, migranten, kansarmen, homoseksuelen, en ja, ook vrouwen. En ik vergeet er vast heel veel. Het zijn allemaal mensen. Allemaal mensen met hetzelfde rode bloed, allemaal mensen die deel willen nemen. Gezien willen worden. En waarschijnlijk hamer ik op een spijker die al krom staat van het vele gehamer, maar deze mensen, hebben het recht om gezien te worden. En dat is niet de onderstroom die ik, door de laatste maanden op het woord neger te focussen, waarneem en aanvoel in het Nederlandstalige deel van ons landje. De onderstroom die ik voel, is dat het geoorloofd is om een latent racisme onder het mom van openlijk alles uitspreken te beoefenen. Een oefening in ironische commentaar. Maar ironie zonder mildheid eindigt in cynisme. En cynisme is verwerpelijk.
Negers zijn in de eerste plaats mensen. Altijd. Overal.
VOLGENDE WEEK PETER TERRIN
FOTO KAAT PYPE
HET WOORD NEGER ACHTERVOLGT ME. HET IS UITGEGROEID TOT EEN BITTERE OBSESSIE, HET DUIKT ‘S NACHTS OP IN MIJN DROMEN. EN NIET DE TEDERE VERSIE, NEE, DE VERNEDERENDE VERSIE.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier