Tien jaar na zijn dood krijgt André Franquin eindelijk een grote overzichtstentoonstelling in zijn thuisstad Brussel. We vroegen een keure Vlaamse tekenaars wat de geestelijke vader van Guust Flater en de Marsupilami zo bijzonder maakt. Nou moe! Dat hoefden we maar één keer te vragen.
Als u in de vorige eeuw geboren bent, is de kans klein dat de naam Franquin bij u géén belletje doet rinkelen. Zijn kantoorklerk from hell Guust Flater brengt nog dagelijks nieuwe lezers aan het lachen. Als incarnatie van een schattig oerwoudbeest met karakter kan de Marsupilami ook op heel wat sympathie rekenen, tenzij zijn duet met Denny Christian – ‘Wij zijn twee vrienden, jij en ik – hoeba hoeba hop hop hop’ – u onherstelbaar getraumatiseerd heeft. De Franquinalbums van Robbedoes en Kwabbernoot en de ultieme jaren 50-strip Ton en Tineke raken echter steeds meer in de vergetelheid, en in de lijst met de 111 Grootste Belgen die Canvas vorig jaar opstelde, kwam Franquin niet eens voor. In het stripmilieu staat hij nochtans even hoog in aanzien als Hergé (de 24e Grootste Belg) en de strijd tussen de clan-Hergé en de clan-Franquin is even verhit als die tussen Beatles- en Stonesfans. Slechts twee illustraties van de internationale erkenning die ook Franquin geniet: hij kreeg in 1974 de allereerste prijs van de striphoofdstad Angoulême en hij gaf er bovendien zijn naam aan een cultuurcentrum, vijf jaar voordat er een straat naar Hergé werd genoemd.
Franquin zelf bleef meer dan bescheiden. Hij was een kampioen in het tot de grond afbreken van zijn eigen werk. Het mag dan ook geen wonder heten dat hij door zijn perfectionisme in diepe depressies verzonk toen hij begin jaren 60 met Robbedoes wilde stoppen en toen hij twintig jaar later volop bezig was met Zwartkijken, volgens velen een toppunt van cynische grappen in een bijzonder virtuo- ze zwart-witstijl. Dat album bleef een schitterend buitenbeentje in het oeuvre van de man die zijn publiek vooral een goed humeur bezorgde.
De wereld van Franquin stond in 2004-2005 in Parijs opgesteld en reist nu een beetje opgepoetst en aangevuld naar Brussel. Het is een grote tentoonstelling, met 200 originele tekeningen, evenveel reproducties en een opvallend aantal nagebouwde fantasieobjecten: uitvindingen van Guust, auto’s, decors en noem maar op. Alvorens de eerste trein naar Brussel te nemen, belden we nog even vier Vlaamse tekenwonders om te horen wat Franquin voor hen betekend heeft. Het resultaat: een unanieme lofzang.
Jan Bosschaert
Ook niet-striplezers kennen het werk van Jan Bosschaert (48). Zijn pin-ups sierden menige publicatie of affiche en kinderen kennen zijn illustraties voor de boeken van Marc De Bel. Als striptekenaar werkte hij aan de reeksen Sam (met Marc Legendre) en Jaguar (met Jean Dufaux). De BV-satire De geverniste vernepelingskes (met Urbanus), waarvan zopas een vierde deel verschenen is, zet hij maandelijks voort in Che .
‘Toen ik veertien of vijftien was, nam de vriend van mijn oudste zus me mee naar een beurs in Brussel. Ik kende toen alleen de Vlaamse strip – Suske en Wiske, Nero, Piet Pienter en Bert Bibber – maar die vriend raadde me aan om een Guust te laten signeren. Op de terugweg heb ik in de trein over de grond gerold van het lachen. Het was een complete openbaring voor me dat je mensen al aan het lachen kon brengen door de manier waarop je iets tekende. Ik geloof dat ik vooral in een lachkramp was geschoten door Guusts kat die met een gommetje aan het spelen was. Hergés tekeningen zijn technisch mooi, maar kunnen me emotioneel niet raken. Hij is meer een tekenaar voor designers. Franquin is de tekenaar van de emotie en vooral van de humor. Je kunt je direct identificeren met zijn personages. Je mag dat in mijn geval heel letterlijk nemen: ik ben geboren in hetzelfde jaar als Guust en door mijn haartooi en slungelig voorkomen werd ik als adolescent zelf ‘Guust Flater’ genoemd.’
‘Technisch was Franquin trouwens ook heel knap. Ik tekende al toen ik zijn werk ontdekte en ik wou direct tekenen zoals hij. Kilo’s papier heb ik gevuld met imitaties van Franquin. Hij was heel virtuoos, ook in een realistische stijl. Ik meet een tekenaar wel eens af aan de dieren die hij tekent. Franquin kon die dieren direct een karakter meegeven. Ik zie zo nog een beer voor me die in de zoo lamlendig briefjes op een stok zit te prikken. De yeti van Hergé in Kuifje in Tibet blijft voor mij een mens met een dierenpak aan. De Marsupilami is trouwens een fantastische vondst. Dat beest is één brok karakter.’
‘Guust blijft voor mij het summum. Mijn jongste, die 11 jaar is, heeft Guust nu ook ontdekt en hij kan dezelfde grappen wel 25 keer lezen. Dan komt hij ze mij voorlezen met tranen in zijn ogen. Ik kan daar enorm van genieten omdat ik Guust op dezelfde manier kon waarderen. Zoals die grap waarin Guust zijn schommel met elastieken ophangt en daardoor voorbij juffrouw Jannie vliegt. En zij denkt dat ze het zich inbeeldt dat ze Guust gehoord heeft. (krijgt slappe lach) Of wanneer Kwabbernoot een borstbeeld van juffrouw Jannie verkeerdelijk een ‘aarden pot’ noemt.’ (komt niet meer bij)
Dirk Stallaert
Dirk Stallaert (50) is al een kwart- eeuw de gedroomde assistent van menige Vlaamse dagbladstriptekenaar. Achtereenvolgens krikte hij het grafische niveau op van Kramikske (Jean-Pol), Nero (Marc Sleen), Kiekeboe (Merho) en tegenwoordig helpt hij een handje bij Suske en Wiske . Van zijn oudere eigen projecten valt de klarelijnstrip Nino (scenario Hec Leemans) te onthouden. Met Urbanus maakt hij momenteel twee kwajongensstrips voor kinderen: Plankgas en Plastronneke (derde deel in voorbereiding) en Mieleke, Melleke Mol , waarvan het tweede deel net verschenen is.
‘Toen ik op 13- of 14-jarige leeftijd de strips van Franquin begon te lezen, was ik direct gebeten door de microbe. In Guust bewonderde ik de tekensouplesse, maar ik vond vooral Robbedoes erg goed. Mijn bewondering ging ver, want toen ik las dat Franquin met een penseel inktte, ben ik direct ook een penseel gaan kopen. Helaas een verkeerd penseel. Ik had ook een boekje dat ik nu jammer genoeg kwijt ben, waarin Franquin en zijn leermeester Jijé hun techniek haarfijn uitlegden, tot het type papier toe. Als iemand me nog aan een exemplaar daarvan zou kunnen helpen: graag!’
‘De beste Robbedoezen waren voor mij de lange verhalen. De bezoeker uit de oertijd vond ik schitterend. De gevangene van Boeddha ook. In de openingsscène van De gorillaheeft het gedaan voel je zo de sfeer van Brussel bij valavond in de jaren 50. Hij illustreerde toen nog heel simpel, zonder de details die hij er in Guust voor zijn tekenplezier ingooide, maar toch altijd sfeervol. Franquin tekende ook heel filmisch en zijn tekeningen hadden veel diepte. Vooraan beeldde hij een stuk van een groot hoofd af en in de verte zag je wat het personage op de voorgrond zag. Grafisch vind ik ook Zwartkijken heel erg de moeite. Ik ben zelf een grote fan van 19e-eeuwse grafiek en zijn minitekeningen met zwarte gradaties vind ik als tekenaar erg knap, maar de inhoud spreekt me minder aan.’
Steven Dupré
Steven Dupré (39) is een van de weinige Vlaamse auteurs die een voet aan de grond hebben bij Franstalige uitgeverijen. Na reeksen als Wolf , Sarah & Robin , Coma en een album in de reeks Pandora Box verschijnt volgende maand van hem het eerste deel van Kaamelott , een komische reeks naar een Franse tv-serie over de Ronde Tafel. Enkele jaren geleden werd hij door Dupuis gevraagd een test af te leggen om Robbedoes over te nemen.
‘Franquin was gewoon de beste. Absoluut beter dan Hergé. Ik bewonder de manier waarop Hergé verhalen structureerde, maar zijn tekeningen laten mij helemaal koud. Ik vind ze te gestileerd en te statisch. Franquins tekeningen daarentegen léven, de schwung die daaruit spreekt, is ongeëvenaard.’
‘Mijn liefde voor Franquins werk is al vroeg begonnen. Ik las als kind zowel het weekblad Kuifje – daarop was ik geabonneerd – als concurrent Robbedoes – die ik met mijn zakgeld kocht. Aanvankelijk was dat echt voor Guust. Ik hou vooral van de latere Guust, met de drukste tekeningen en de meeste dynamiek. Mijn voorkeur ging uit naar de poëtische plattelandsgrappen. Guust die met zijn rammelbak door de weiden rijdt om te gaan kamperen en die tussen de bloempjes wordt vergezeld door zijn kat en zijn meeuw, dat vond ik fenomenaal. Ik vond hem dus op zijn best als hij zijn stedelijke omgeving verliet, want ik ben geen stadsmens. Geef mij maar den buiten, ook in andermans tekeningen.’
‘Ik heb als beginnend tekenaar een echte Franquinperiode gekend. Ik heb ooit eens bladzijden lang handjes uit Guust-albums nagetekend. Handen zijn vervelend voor een tekenaar,: daar zitten te veel vingers aan en die kunnen alle kanten uit. Franquin tekende ze ongelooflijk ‘handig’. Zijn absolute meesterschap openbaart zich vooral in de beweging in zijn tekeningen. De lijnvoering lijkt slordiger dan bijvoorbeeld bij Hergé, maar juist daardoor zit er zo veel leven in. Ik zou niet durven zeggen of Franquin ook spontaan tekende, maar hij moet minstens met een zeker gemak getekend hebben.’
‘Zelfs na mijn natekenfase ben ik nog sterk beïnvloed door Franquin. Als 18-jarige heb ik zelf een gefotokopieerd boekje uitgegeven waarvan de cover en enkele gags sterk door Zwartkijken geïnspireerd waren.’
Johan De Moor
Johan De Moor (53) viel als kind al in de striptoverdrank: zijn vader Bob was de belangrijkste assistent van Hergé. In de jaren 80 liet Johan voor de Studios Hergé Quick en Flupke herrijzen. Later maakte hij met zijn jeugdvriend Stephen Desberg de reeksen Kasper , Kobe de koe en Volle Melk en werkte hij mee aan enkele albums van Desbergs Het laatste jungleboek . Momenteel tekent De Moor het allerlaatste album van Volle Melk .
‘Natuurlijk is het makkelijker om uit te leggen waarom Hergé belangrijk was. Zijn werk is iconisch geworden. Bij Franquin gaat het meer over het scenario. Mensen kunnen elkaar een grappig verhaal van Guust vertellen. Misschien heeft Franquin zich door zijn politiek engagement, bijvoorbeeld voor de natuurbeweging, van een deel van zijn publiek afgesneden. Ook Zwartkijken was heel geëngageerd. Nu heeft hij voor dat werk heel veel erkenning gekregen, maar toen weet ik niet of iedereen dat kon appreciëren.’
‘Thuis was het verboden om Franquin te lezen! Mijn vader had me een oog uitgekrabd! (lacht) Nee, ik overdrijf, maar het is waar dat Dupuisalbums er bij ons thuis niet inkwamen. Mijn vader werkte voor Lombard en Casterman en kreeg de albums van die uitgeverijen. Als ik dan eens bij uitzondering een Franquin te pakken kreeg bij een vriendje, wist ik niet helemaal wat ik ermee moest. Het fascineerde me wel, maar ik had het idee dat Guust de lectuur van de socialisten was en Kuifje die van de katholieken. De stripauteurs rondom mijn vader waren vrij bourgeois en ik merkte wel dat het er bij Robbedoes en Dupuis losser toeging. Ik voelde dat aan als twee verschillende werelden waar een grote muur tussen stond. Als student heb ik me dan uiteindelijk alles van Franquin aangeschaft. Die sfeer in Franquins boeken is fantastisch. Het nest van de marsupilami’s uit de reeks Robbedoes en Kwabbernoot vind ik een van de mooiste strips aller tijden. Dat exotische en fantastische erbij voegen was typisch Franquin.’
‘Ik heb Franquin maar één keer gesproken – toch vreemd als je ziet in welk milieu ik ben opgegroeid. In 1993 moesten we in Angoulême allebei een speech houden over een gestorven tekenaar, hij over Peyo en ik over mijn vader. Toevallig bleven we met de directeur van Casterman als enigen ter plaatse hangen en we hebben de hele nacht samen cognac geproefd zonder een woord over strips te zeggen – fantastisch vond ik dat.’
Door Gert Meesters
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier