Hij maakte platenhoezen voor David Bowie en de Rolling Stones. En filmaffiches voor Martin Scorsese, Robert Altman en Wim Wenders. Graficus Guy Peellaert was een halve eeuw lang het best bewaarde geheim van de Belgische kunstwereld. Maar de komende weken is zijn werk – eindelijk – te zien in zijn geboorteland. Gesprek met een goudmijn.

Zal ik je eens iets vertellen over de affiche die ik maakte voor Taxi Driver? Iets wat maar weinig mensen weten? De man die je daar voor zijn taxi ziet staan, dat is Robert De Niro niet. Of toch niet helemaal. Het is zijn hoofd wel, maar op mijn lijf gemonteerd. Een ideetje van mijn vrouw, die toen nog gek was van ons allebei.’

Guy Peellaert (74) schenkt zichzelf met een grote grijns een glas rum in, terwijl hij die laatste woorden mompelt. En hij heft het meteen op zijn homecoming expo, vanaf volgende week in Hasselt.

‘Op België’, zegt hij. ‘Op mijn terugkeer.’

Een mens zou op minder drinken.

Als iemand zichzelf ooit met recht en reden geen sant in eigen land mocht noemen, dan was het de Brusselse graficus Guy Peellaert wel. Om niet te zeggen dat het gebrek aan erkenning hier bij momenten zo flagrant was, dat het ronduit tragikomisch werd. Een Belgenmop. Maar dan een echt gebeurde.

Met zijn erotische strip Pravda – geïnspireerd door Françoise Hardy – was de jonge Peellaert in de sixties een van de wegbereiders van de popart in Europa. In Tokio herdachten ze de 40e verjaardag van de strip onlangs met een gigantische tentoonstelling, compleet met een Pravdastandbeeld en al. Bij ons kon er niet eens een receptie in het Stripmuseum af.

Van Peellaerts magnum opusRock Dreams uit 1973 – vijf jaar geleden heruitgegeven bij Taschen – gingen wereldwijd meer dan een miljoen exemplaren over de toonbank. In België hoop en al een paar duizend, de meeste bij De Slegte.

David Bowie en Mick Jagger krabden elkaar de ogen uit om Guy Peellaert als eerste een hoes te kunnen laten ontwerpen ( Diamond Dogs, It’s only Rock ‘n’ Roll). Martin Scorsese, Robert Altman en Wim Wenders vroegen hem voor de affiches van hun allergrootste films. ( Taxi Driver, Short Cuts, Paris-Texas). Bestsellerauteurs Nik Cohn ( Saturday Night Fever) en Michael Herr ( Apocalypse Now, Full Metal Jacket) schreven scenario’s voor zijn boeken. Serge Gainsbourg polste hem voor een musical. De Franse modereus Jean-Charles de Castelbajac droeg een van zijn collecties aan hem op. De Italiaanse grootmeester Federico Fellini was een grote fan van zijn werk. Campqueens Pierre et Gilles plunderden zijn boeken. En de Franse cineast Alain Resnais vergeleek zijn fresco’s met de Sixtijnse kapel. Maar onze eigenste Arno belde nooit terug toen Guy Peellaert zélf voorstelde om een hoes voor hem te ontwerpen.

Belgische expo’s waren er niet.

In naslagwerken over Belgische grafiek werd hij zelfs in de voetnoten vergeten.

En als ik hem mag geloven, ben ik de eerste Vlaamse journalist die bij hem aanbelt in zijn atelier in de schaduw van LaBastille in Parijs.

‘Kom binnen’, zegt hij. ‘Sorry voor de puinhoop. Ik had een heel krappe deadline voor La Libération. Ik heb de voorbije weken dag en nacht gewerkt.’

Bovenop een gigantische hoop papieren zie ik een foto van Mick Jagger bij een groot schilderij van Pravda. En een portret dat mijn gastheer onlangs van Hedi Slimane maakte, de huiskleermaker van Pete Doherty, Amy Winehouse en Kanye West. (‘Die kwam hier een paar dagen geleden plots binnenwaaien.’) En verder: duizenden, zo niet tienduizenden boeken, magazines en kranten, waaruit Guy Peellaert de voorbije jaren foto’s knipte, plakte en bewerkte. Of zoals we anno nú zouden zeggen: remixte.

U werd wereldberoemd met uw airbrushes. Maar daarvoor vertrok u altijd van foto’s, die u in absurde nieuwe contexten zette. Hoe kwam u eind jaren 60 op dat idee, dertig jaar voor Photoshop?

Guy Peellaert: Ik begon die collages te maken uit frustratie. Omdat ik mijn grote droom niet kon waarmaken. Na mijn studies aan Sint-Lucas in Brussel wilde ik naar de VS. Om daar een kortfilm over Johnny Cash te draaien, mijn grote god in die dagen. Mijn idee was om een scenario te schrijven voor de duur van een van zijn songs. Een videoclip avant-la-lettre, eigenlijk. Maar ik vond geen sponsors. Het dichtste dat ik in de buurt kwam, was een aanbod om (schlagerzanger) Udo Jürgens te gaan filmen. Toen besefte ik: ‘Dit wordt niks.’

In plaats van tevergeefs van Nashville te dromen, ben ik toen hier komen wonen. In Parijs. Hier gebeurde ook van alles, eind jaren 60. (lachje)

Meteen na uw aankomst in Parijs begon u aan ‘Rock Dreams’, een beeldboek over de rockcultuur. Een afscheid van uw jeugd?

Peellaert: In zekere zin wel, ja. Ik was al een flink stuk in de 30 toen ik hier aankwam. Ik had het gevoel dat rock steeds minder belangrijk zou worden in mijn leven. Ook omdat dat hier in Frankrijk veel minder leefde. Ik dacht: het zou mooi zijn om een ode aan de rock te maken. Een hommageboek.

Ik had kort daarvoor een geweldig boek van (de Britse auteur) Nik Cohn gelezen: Awopbopaloobop Alopbamboom. Ik vroeg hem om de teksten te schrijven. Hij stemde toe. Et voilà.

Klopt het dat Nik Cohn helemaal geen brood zag in ‘Rock Dreams’ toen het klaar was?

Peellaert: Niemand zag er brood in, vrees ik. Maar Nik wellicht het minst van al. Toen hij zijn teksten klaar had, wilde hij meteen geld. ‘Ik ga hier nooit een cent royalty’s van zien’, zei hij. ‘Geef me al wat je kunt missen, in ruil voor mijn auteursrechten.’ Ik heb hem zo’n 250 euro gegeven. Mijn allerlaatste geld. Maar ik heb hem nadien – tot zijn grote woede – wél aan zijn woord gehouden. Ook toen het boek een miljoen exemplaren verkocht.

Toen ik Nik belde om de teksten voor Rock Dreams te schrijven, ergens begin jaren 70, dacht hij dat ik een rijke Fransman was die zijn boek wou verfilmen. Mijn Engels was niet zo goed in die tijd, blijkbaar. (lachje) ‘Reserveer een kamer in het Hilton, ik kom af’, zei hij. Terwijl ik geen nagel had om aan mijn gat te krabben. Toen ik hem met mijn zevendehandswagen ging ophalen aan de luchthaven, zag hij gelukkig meteen in dat hij zich vergist had. ‘Een zetel bij je thuis is ook goed, hoor’, zei hij.

Paint it brown

‘Rock Dreams’ was bedoeld als hommage, zei u. Maar werd het dat uiteindelijk ook? Veel beelden hadden iets heel pornografisch. Ik denk aan de Rolling Stones in nazi- en sm-outfits, omringd door naakte kinderen.

Peellaert: Die afbeelding heeft me vijf jaar van mijn leven gekost aan stress. Minstens. Voor een van die naakte kinderen had ik een foto gebruikt van een dochtertje van de toenmalige directrice van Vogue. Zonder toestemming, évidemment. Als die daar ooit op uitgekomen was…

Maar wat was uw vraag?

Was ‘Rock Dreams’ niet eerder een afrekening dan een hommage?

Peellaert: Een afre…!? Helemaal niet! In een afrekening stop je toch niet zoveel tijd? En energie? En geld? Voor een afrekening lijd je toch geen honger? Nee. Ik heb juist met heel veel liefde aan Rock Dreams gewerkt. C’était un clin d’oeil amoureux. En dat meen ik.

De nadruk ligt heel zwaar op seks en dood, dat geef ik toe. Op eros en thanatos. Maar dat zijn nu eenmaal twee essentiële bestanddelen van de rock. Aan goeie rock heeft altijd een ranzig kantje gezeten. Toch?

Toen u jong was, was rock nog anti. Anti-autoriteit. Anti-moraal. Anti-establishment. Was dat voor u deel van de aantrekkingskracht?

Peellaert: Dat was voor mij de aantrekkingskracht.

Het milieu waarin ik opgroeide was zo burgerlijk als de pest. Mijn grootvader langs vaders kant – een Vlaming uit de buurt van Veurne – was iets belangrijks geweest bij een steenkoolbedrijf. Hij had een procent op alle steenkool die hier in- en uitgevoerd werd. Een beetje zoals de oliesjeiks nu. En wat deed hij, als bon bourgeois flamand, toen hij absurd rijk geworden was? Hij kocht een gigantisch herenhuis in Brussel, en hij begon zijn familie stelselmatig te verfransen. Mijn vader kwam er slecht uit. Zo slecht dat hij voor de Duitsers supporterde in de Tweede Wereldoorlog. En dat hij meer met zijn paarden praatte dan met z’n kinderen. En zijn zoon…

… ging aan de rock-‘n-roll.

Peellaert: Vous avez tout compris. (glimlacht) Elvis, en later Johnny Cash et les autres, deden een compleet nieuwe wereld voor mij opengaan. Een wereld die niks van doen had met dat bekrompen, katholieke en spartaanse milieu waarin ik opgegroeid was.

Ik ga nooit de eerste keer vergeten dat ik een rock-‘n-rollcafé op de Vismarkt binnenstapte. De vrouwen die ik daar zag, de bijna vulgaire wulpsheid die ze uitstraalden… Die kwamen precies van een andere planeet. Zeker in vergelijking met de muffe nonnetjes die bij ons thuis over de vloer kwamen.

’t Zal wel geen toeval zijn dat ik zo gefascineerd ben door de seksuele kant van de rock, zeker?

‘Rock Dreams’ ging behoorlijk ver. Zelfs voor de libertijnse seventies. Heeft u nooit last gekregen?

Peellaert: Een keer. Met Paul Anka. Maar dat werd in der minne geregeld. Ik liet hem weten dat ik hem nog minder flatterend kon portretteren. Toen zag hij af van verdere klachten. (lacht)

Ceci dit. Vandaag zou het onmogelijk zijn om nog iets als Rock Dreams te maken. Sowieso zou geen enkele uitgever zo’n boek nog durven uit te geven. En als je er een wél gek genoeg voor zou krijgen, zou het miljoenenclaims regenen. Alle celebrities hebben een heel leger advocaten in dienst tegenwoordig. Die moeten zichzelf terugverdienen, natuurlijk. En fotografen doen je tegenwoordig ook al voor het minste een proces aan.

Voor Rock Dreams had ik voor niet één foto de copyrights. Niet één. Ik zette de mensen van wie ik foto’s gebruikte gewoon in mijn dankwoord. Zo ging dat toen.

Ter vergelijking: onlangs heb ik 10.000 euro mogen dokken omdat ik een paar vierkante centimeter foto had gepikt. Een stukje mond, begot. ‘Niemand die hierover gaat vallen’, dacht ik. Nog geen week later stond hier al een deurwaarder met een dagvaarding.

Peellaert: Dat was Pirates of the Caribbean, ja . Had ik daar maar een patent op genomen! (lacht)

Heeft de realiteit de fictie ooit overtroffen? Heeft u ooit dingen gezien waarvan u dacht: dit had niemand ooit geloofd als ik het in ‘Rock Dreams’ had verzonnen?

Peellaert: (Denkt lang na) Mijn avondje uit met Lou Reed in New York, misschien. Eerst gingen we samen eten. Bij zijn dokter. Daarna nam hij me mee naar een travestietenbar. Vandaar ging het naar een streng bewaakte drugstent, waar hij een shot heroïne zette. En uiteindelijk reed hij me terug naar mijn hotel… In een gestolen auto. (droog) Hij is wel gekalmeerd, geloof ik, sindsdien.

Schlong gone

Misschien moeten we maar eens een rondje namen noemen. Ik drop een vijftal namen uit uw curriculum, u vertelt wat u te binnen schiet.

Peellaert: Avec plaisir.

Een. Mick Jagger.

Peellaert: Mick heb ik leren kennen via een gemeenschappelijke vriendin in München, een beroemde mannequin. Een meisje dat nogal ‘fan’ was van schilders en muzikanten, als je begrijpt wat ik bedoel.

Op een dag gaf ik haar een cadeautje. Een origineel uit Rock Dreams – de Stones als piraten, justement. Op de een of andere manier kreeg Mick die prent onder ogen, blijkbaar. Een paar dagen later belde hij me om de hoes te maken voor de volgende Stonesplaat.

‘It’s only Rock’n’Roll’.

Peellaert: (knikt) De opnames gebeurden in een studio in München. Dat bracht me op het idee om de nazipropaganda van (cineaste) Leni Riefenstahl te parodiëren. Met de Rolling Stones als een soort olympische goden.

Later waren er nog extra opnames in Jamaica. Waardoor die knipoog naar Riefenstahl wat verloren ging. Maar toch behielden ze mijn hoes.

Op het oorspronkelijke schilderij had ik een slipje op de trappen gedrapeerd. Een allusie op het seks- en drugsimago van de Stones. Maar toen de plaat later in de winkel lag, was dat op mysterieuze wijze verdwenen. Zo rebels waren ze dus, als het er écht op aankwam. (lacht)

Naam twee. David Bowie.

Peellaert: David ontmoette ik een paar maanden nadat ik Mick had leren kennen. Ik had een heel fancy expo van Rock Dreams in Londen. De ochtend na de vernissage hing hij aan de telefoon. Of ik geen zin had om te gaan ontbijten met hem.

‘Ik moet straks foto’s laten nemen voor een hoes’, liet hij zich al meteen ontvallen. ‘Jij hebt toevallig niet wat tijd? Ik zou graag hebben dat je erbij bent.’ Hij deed alsof hij dat daar zomaar on the spot beslist had. Aan de ontbijttafel. Maar alles was heel duidelijk gepland en in scène gezet.

‘Ik zou willen dat jij hiervan een cover maakt’, zei hij na de shoot. ‘En dat je me afbeeldt als een man/hond. Voor de rest krijg je carte blanche.’ En dus zette ik er nog een oude flyer bij van een freakshow die ik ergens gevonden had.

Later is er nog een rel ontstaan over de hoes. Maar daar had je wellicht al van gehoord. Amerikaanse winkels wilden de plaat niet verkopen omdat de penis van de hond te goed zichtbaar was. Dus maakte ik een tweede, gekuiste versie. Sans zizi.

Schlong gone, schreven ze later in een boekje. (lacht)

‘Diamond Dogs’ veroorzaakte ook een relletje met Mick Jagger, die David Bowie verweet dat hij met zijn ontwerper was gaan lopen. Heeft hij u nooit kwaad gebeld?

Peellaert: Gebeld? Straffer nog: op een dag stond hij voor mijn deur! Ik zal het nooit vergeten. Ik was met mijn latere vrouw in Londen, en voyage d’amoureux. We lagen in bed, en plots werd er op de deur geklopt. ‘Mister Peellaert? Hotel management. There’s a gentleman – a Mick Jagger, I believe – who would like to have a word with you.’ Het gezicht van mijn vrouw op dat moment, dat was… onbetaalbaar. (lacht)

Ik had met Mick afgesproken dat ik het eerste jaar geen andere hoezen zou maken. Maar nadat ik mijn hoes opgestuurd had, maanden voor Diamond Dogs, had ik niets meer van hem gehoord. ‘Ze gaan mijn ontwerp niet gebruiken’, dacht ik. ‘Het was gewoon een rocksterrengrilletje.’ Niét dus. Maar intussen had ik wel mijn woord gebroken. En lag Bowie eerder in de winkel dan de Stones, waardoor het leek alsof zij hem hadden nagedaan.

Mick was enorm ontgoocheld, daar in het hotel. Eerder dan kwaad. ‘You made me a promise’, bleef hij maar herhalen. ‘This is so unfair.’ Ik probeerde hem met handen en voeten uit te leggen wat er gebeurd was. Maar tevergeefs, natuurlijk. Ik heb nadien nooit meer iets van hem gehoord.

Om inspiratie op te doen voor uw hoes, ging u naar verluidt een tijdje bij de Stones in München kamperen. Hoe was dat?

Peellaert: Eerlijk? Strontvervelend. 23 uur per dag rondlummelen, 1 uur werken. Helemaal volgens het cliché. De Stones waren al multimiljonairs in die tijd. Rock royalty. We verbleven in een of ander poepchic jachthotel te midden van de bossen. Tussen de zwaarlijvige bankdirecteurs en hun maîtresses. Niet mijn idee van fun.

Eigenlijk was er maar één echt memorabele scène. De gitaartechnicus van Keith (Richards) – een lieve jongen, nochtans – die zijn mes naar de maître d’hôtel gooide, omdat hij hem als stront behandelde. De maître d’hôtel die ziedend naar de flikken belde. En iedereen die in paniek de bossen in rende om zijn drugs te verstoppen. (lacht)

Maffiamagneet

Nog een naam. Martin Scorsese.

Peellaert: Eerst ging ik de affiche van Mean Streets maken voor Scorsese. Maar om de een of andere reden kwam dat er niet van.

Voor Taxi Driver vloog ik naar LA, waar Scorsese de film aan het monteren was. Ik herinner me nog dat hij zo speedy was, dat ik bij een van zijn assistenten informeerde of hij niet wat veel coke gebruikte. ‘Coke?’, vroeg die, stomverbaasd. ‘Niks coke. Marty probeert gewoon te stoppen met roken. Blijkbaar pafte hij daarvoor drie pakjes per dag.’

Wat me ook altijd zal bijblijven, was de enorme opluchting toen ik de film helemaal gezien had. Voor mijn affiche had ik me moeten baseren op een ruwe montage. Van niet eens een derde van de film. ‘Wat als er ergens een ufo in het scenario zat waar ik niks van afwist?’, zat ik de hele tijd te panikeren. (lacht)

Robert Altman.

Peellaert: Vreselijke man! Echt: een van de hatelijkste mensen die ik ooit ontmoette. Ik maakte de affiche voor Short Cuts, omdat ik het boek van Raymond Carver zo geweldig vond. Maar de film vond ik waardeloos, op Tom Waits na.

Wat me zo ergerde aan Altman, was dat hij duidelijk niet van mensen hield. Hij was een terreur voor zijn entourage.

Een paar jaar geleden kwam ik hem tegen op een feestje in Venetië. ‘Foert’, dacht ik. ‘Ik bijt nu al zo lang op m’n tanden, je vais lui dire ses quatre vérités.’ Dat heb ik toen gedaan. ‘Ik weet niet wat er met u is gebeurd, maar u bent een slecht mens’, zei ik hem.

Een paar jaar later was hij dood.

Naam vijf, tot slot: Tom Waits. Zijn naam staat niet in uw cv, maar híj liet die van ú een paar keer vallen.

Peellaert: (verbaasd) Is dat zo?

Eind jaren 70 zei hij in ‘Melody Maker’: ‘Ik ben teksten aan het schrijven voor een boek van een ongelooflijke kunstenaar. A gentleman named Guy Peellaert.’

Peellaert: Dat klopt, ja.

Tom en ik hebben nog een paar weken samen aan The Big Room gewerkt, mijn boek over Las Vegas. We konden heel goed met elkaar opschieten. Te goed, eigenlijk. Dat was het probleem. In plaats van te schrijven, zaten we godganse dagen samen te zuipen in Molly Malones. (De roemruchte Irish Pub in LA, vlakbij Sunset Boulevard; nvdr.) Ik weet nog dat er een keer een mooie vrouw naar hem zat te lonken. En dat we daar bijna ruzie over kregen, omdat ik het gevoel had dat ik in zijn weg zat. ‘You stay’, zei hij. ‘Samen uit, samen thuis.’ ‘Oké’, antwoordde ik. ‘Maar we maken een afspraak. Als je met haar wil praten, draai je je luciferdoosje om. Dan ben ik weg.’ ‘ Brilliant!‘, zei hij. ‘Daar moet ik ooit een song over schrijven.’ (lacht)

Hoe leerde u hem kennen?

Peellaert: Via zijn toenmalige manager, Herbie Cohen.

Herbie, dat was een coup de foudre. Die ontmoette ik op een tentoonstelling van Rock Dreams in de Roxy in LA. Lou (Adler, de eigenaar van de Roxy) had heel Hollywood uitgenodigd op de vernissage. Iedereen die iemand was, en die me verder kon helpen. Onder anderen zijn goede vriend Jack Nicholson. En toch slaagde ik erin om alleen maar met Herbie te praten.

Was hij niet ook de manager van Frank Zappa?

Peellaert: (knikt) Zappa was de eerste tekstschrijver aan wie hij me wilde ‘koppelen’. Maar het enige waar die in geïnteresseerd was, was geld. Vijf minuten duurde mijn ontmoeting met hem. Welgeteld. Ik had de indruk dat niet hij de artiest was, en Herbie de manager, maar omgekeerd. Zappa! Meneer Excentriek! Hét icoon van de tegencultuur! Zelden zo’n koude zakenman ontmoet.

Heeft u eigenlijk veel vrienden overgehouden aan uw boeken?

Peellaert: Mensen met wie ik nauw samenwerkte? Bedroevend weinig. Om een of andere duistere reden ben ik altijd een maffiamagneet geweest. Ik heb altijd de meest louche types aangetrokken. Des grands bandits sympathiques, maar evengoed: bandieten.

Om je een idee te geven. Op een bepaald moment, midden jaren 70, informeerde mijn uitgever naar mijn galerie. ‘Galerie!?’, vroeg ik, stomverbaasd. ‘Wie galerie!? Wát galerie!? Wáár galerie!?’ Bleek dat een vage vriend van een vriend in Los Angeles een galerie had geopend op mijn naam. Met een vervalste handtekening. Domenico Sicilia, heette die gast. De naam alleen al!

Grappig wel. Toen Scorsese me vroeg voor Taxi Driver, ben ik daar nog gaan slapen. ‘Domenico!’, belde ik. ‘Ververs de lakens. Ik kom slapen.’ (lacht)

Tom (Waits) is eigenlijk de enige met wie ik lang een goed contact heb gehad. Tot hij zijn nieuwe vrouw leerde kennen. Elle, elle a tout vidé autour de lui.

Franse Warhol

Na 42 jaar Parijs lijkt iedereen vergeten dat u Belg bent. Op internet wordt u ergens omschreven als ‘de Franse Warhol’.

Peellaert:’t Is grappig. In de Verenigde Staten denken veel mensen dat ik een Fransman ben. In Parijs zien velen me als een Amerikaan. En in Groot-Brittannië denkt blijkbaar iedereen dat ik een Nederlander ben. (In een paar Stones-biografieën is inderdaad sprake van ’the dutch painter Guy Peellaert’; nvdr.)

Betekent België eigenlijk nog iets voor u, na al die jaren?

Peellaert: Natuurlijk wel. Je kan een Belg wel uit België halen, maar België niet uit een Belg. Ik ben altijd ontzettend graag naar Brussel teruggekeerd. De laatste tijd komt het er wat minder van, moet ik eerlijk zeggen. Maar dat is gewoon omdat er niemand meer overblijft om naar terug te keren. Al mijn vrienden van vroeger zijn dood.

U voelt zich nog geen Fransman?

Peellaert: Integendeel. Hoe langer, hoe minder zelfs. Als ik in Parijs was opgegroeid, had ik ook nooit iets als Rock Dreams kunnen maken. Jamais. Dan was ik nooit zo doordrongen geraakt van de Angelsaksische pop- en rockcultuur. Want dat kennen ze hier nog altijd, niet, hein.

De Franse cultuur is altijd heel erg op zichzelf gericht geweest. Om niet te zeggen: hautain. Narcistisch. Navelstaarderig. Invloeden van elders waren altijd uit den boze.

Andere Europese landen hebben dat nooit zo erg gehad, dat zelfgenoegzame. Uit armoede, wellicht. Of uit realiteitszin. Maar Frankrijk… Dat er buiten Parijs nog andere vormen van beschaving zijn, dat blijven ze hier ontkennen. Hoe vaak hun cultuur ook dood wordt verklaard.

Het magisch-realisme van uw werk, en de surrealistische inslag ervan: maakt dat u ook niet typisch Belgisch?

Peellaert: Evidemment! Als iéts ons onderscheidt van de rest van de wereld, is het dat wel. La folie surréaliste. Maar dan vermengd met een zwaar katholicisme. Soms denk ik dat dat een restant is van de Spaanse overheersing, de mix tussen die twee uitersten. In Spanje zie je soms dingen die daar een beetje aan doen denken. Dalí, bijvoorbeeld. En Gaudí. De Sagrada Familia, de kathedraal van Gaudí in Barcelona, die had toch evengoed in Brussel kunnen staan?

Wij Belgen hebben niet die nuchtere Germaanse zakelijkheid van pakweg de Duitsers of de Nederlanders. Wij zijn anders, ons bloed is warmer. Maar tegelijk hebben we niet dat zuiderse temperament van de Fransen of de Italianen. On est des passionnés interieurs, dat is het. Koel aan de buitenkant, kokend aan de binnenkant. En daar hou ik steeds meer van.

Trevor Jackson, een hipcat uit de entourage van Soulwax, gebruikte een tekening van u voor Playgroup. Hebben Belgische artiesten u nooit benaderd voor hoezen?

Peellaert: Voor (het Waalse zangeresje) Lio heb ik een paar hoezen gemaakt. In ruil voor een prehistorische fax. Ze was blut, ze had niets anders om te betalen. (lacht)

Voor Arno had ik ook graag een hoes gemaakt. Mijn vader had een huis op de dijk van Oostende. Dat schept een band. Via via heb ik hem een paar keer mijn interesse laten blijken. Maar hij is daar nooit op ingegaan.

Bastaardkunst

U heeft tot uw 74e moeten wachten op uw eerste Belgische tentoonstelling. Enig idee hoe dat komt?

Peellaert: (Blaast) Public relations zijn nooit mijn fort geweest, vrees ik. Ik heb mezelf nooit goed weten te verkopen. En van galeriehouders die dat in mijn plaats konden doen, heb ik me altijd ver weg gehouden.

Waarom?

Peellaert: ’t Zijn allemaal knoeiers, voilà pourquoi. Hier in Parijs, toch.

Een paar jaar geleden, kort na de heruitgave van Rock Dreams bij Taschen, stond hier plots zo’n jong, hip ding voor de deur uit Le Marais (een trendy wijk in Parijs; nvdr.). ‘Ik ga van u een rijk man maken, Monsieur Peellaert‘, zegt ze. ‘Le champagne va couler à flots.’ ‘Ik moet het er misschien maar eens op wagen’, denk ik. ‘Je weet nooit waar het toe leidt.’ (Droog) Een ongedekte cheque, évidemment. Goedgelovige idioot die ik was!

Ik had er graag één gehad, hoor. Een goeie galeriehouder, die zijn job verstond. Maar ik heb er nooit een gevonden. Mijn adresboekje, daarin waren ze allemaal geïnteresseerd. Mijn contacten. Maar serieus samenwerken, op lange termijn? Vergeet het.

Mag ik dat vreemd vinden? ‘Rock Dreams’ ging wereldwijd een miljoen keer over de toonbank.

Peellaert: Ja, maar het was geen zuiver kunstboek, hé. Dat is altijd mijn grote probleem geweest. Ik maakte bastaardkunst. Was het fotografie? Schilderkunst? Collagekunst? Popart? Een beetje van dat alles? Het liet zich niet zomaar in één vakje stoppen. ça m’a toujours beaucoup emmerdé.

’t Is een raar ras, hoor, dat van de zogenaamde ‘kunstkenners’. Als je niet consequent genoeg één ding doet, kunnen ze je niet plaatsen. En daar worden ze zenuwachtig van. Maar als je te consequent hetzelfde ding blijft doen, vinden ze er ook niets aan. Dan ben je een one trick pony.

U wordt wel eens een B-kunstenaar genoemd. Belediging, geuzennaam of eretitel?

Peellaert: Eretitel, absoluut. Ik ken mensen die in de Académie française zitten, en die door alle grote cultuurpausen bejubeld worden. Maar als ik dan bedenk hoeveel toegevingen ze hebben moeten doen, en hoeveel konten ze hebben moeten likken… Dat heeft niks meer met kunst te maken, dat is je reinste prostitutie.

Ik weet wat ik had moeten doen om in het Louvre te geraken. Of om geridderd te worden. Ik heb het altijd geweten. Maar ik heb dat nooit nagestreefd. Integendeel. En daar heb ik nog geen seconde spijt van gehad. De goede kunst, de ware kunst, en de oprechte kunst, die is altijd in de underground gemaakt.

www.FOCUSknack.be

Door Wouter Van Driessche

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content