Met Hof van Eede, hun eigen theatergezelschap, tonen Louise en Ans Van den Eede dat ze meer zijn dan de erfenis van hun achternaam. ‘Elke jonge artiest wordt beoordeeld op hoe vernieuwend hij is, maar ik weet niet of dat er wel toe doet.’

‘Ik kom voor uw dochters.’

‘Ze zitten in de tuin. Ga maar om het huis.’

Het is hun moeder die opendoet. Ik sta voor het ouderlijke huis van Louise en Ans Van den Eede in Hofstade, een statige witte woonst uit de jaren vijftig die nieuwe zakelijkheid uitstraalt. Beide dochters wonen in Gent, maar op zondag gaan ze, naar aloude Vlaamse traditie, pistolets eten bij hun ouders, hadden ze laten weten. De tuin was misschien wel een rustige locatie.

‘Ik zal ze wel vinden, zeker?’

‘Ze zullen wel afkomen.’

Ik sla de hoek om.

Et in Arcadia ego.

Tuin is een verbloeming voor de 55 are die verscholen liggen achter het huis. Landgoed is een beter woord. Het soort landgoed waar Vergilius raad mee had geweten – als hij zijn bucolische standaarden een tikje kon laten zakken. Geen meanderend riviertje, wel de behoorlijk rechtlijnige vaart Leuven-Mechelen. Geen zachtjes zoemende bijen, wel een agressieve horzel waar ik net op tijd van wegduik. Een schrijnend gebrek aan blatende pasgeboren lammetjes ook, al doet een koppel eenden onder een bank zijn best om idylle uit te stralen. Maar verder: genoeg roodgebladerde beuken, doornig kreupelhout en vers gemaaid gras om de gemiddelde pastorale dichter in extase te krijgen.

‘En pas hadden we ook bunzings.’

De gezusters Van den Eede zijn me tegemoet gewandeld.

‘Dit is dus het Hof van Eede’, wijst Ans naar een bank onder een plataan. Ik herken het beeld van de affiche van hun eerste voorstelling. ‘Onze ouders hebben de neiging om elke zone in de tuin een naam te geven. Dit stukje diende als promobeeld op de affiche: sindsdien noemen ze het Hof van Eede.’

‘Hofstade. Van den Eede. Hof van Eede. Heb je hem?’

‘Ik denk dat hij hem heeft, Louise.’

‘Ik heb hem.’

Op de achtergrond rijdt Peter Van den Eede door het beeld, gezeten op een soort klein uitgevallen tractor – het kan ook een groot uitgevallen grasmachine zijn. Altijd gedacht dat hij in Oosterdonk woonde, denk ik onwillekeurig.

‘En dat is papa.’

Tot hiertoe was het meestal omgekeerd: zij waren ‘de dochters van’. Louise is de oudste. Filosofe en journaliste van opleiding, maar via een dansvoorstelling van Pieter Ampe en een passage bij Jan Decorte alsnog in de theaterwereld terechtgekomen, als dramaturge. Ans is de jongste. Als actrice afgestudeerd aan het Rits in Brussel en momenteel bezig aan haar master in het Kask in Gent. Twee jaar geleden vroegen ze zich af waarom ze niet eens samen een voorstelling zouden maken. Louise in de coulissen, Ans op het podium. Het werd Waar het met de wereld naartoe gaat, daar gaan wij naartoe, waarmee ze vorig jaar op Theater aan Zee debuteerden. Een voorstelling die flirtte met fictie en realiteit, uitblonk in taalspel en middels Diderots Jacques le fataliste et son maître een ode bracht aan het twijfelen. Het leverde hen de Jongtheaterprijs en 7500 euro op: er zijn ergere manieren om te debuteren.

Ondertussen is er ook een tweede stuk, Dorstig, dat de troebels van het jong zijn en de druk om in het nu, nu, nu te leven behelst – deze keer middels Nescio’s Titaantjes en Balzacs personage Eugène de Rastignac. Deze zomer hernemen ze het, opnieuw op Theater aan Zee. Het zal nog even duren voor Peter Van den Eede ‘de vader van’ wordt, maar ‘de dochters van’ zijn er wel naarstig aan aan het werken.

We zetten ons aan een leeggemaakte ontbijttafel. Beide zussen leggen het boek op tafel waar ze net ervoor in aan het lezen waren. Louise: Auseinandergeschrieben van Paul Celan. Ans: Echo’s, echo’s van Paul Claes.

Slik.

Ik ben plots een stuk minder trots op mijn Vergilius-referentie.

‘Het moet niet altijd Aspe zijn’, probeer ik.

‘Dat is niet onze vakantieliteratuur, hoor. We zijn aan het researchen voor de volgende voorstelling.’ ‘De werktitel is Studie van de invloeden, maar dat is te saai om als daadwerkelijke titel te nemen. Maar vandaar dus de boeken.’

‘Klinkt serieus.’

‘We kunnen het ook over South Park hebben, als je wilt. Ook geen probleem.’

Laten we toch maar bij de literatuur beginnen. Het heeft iets vreemds: twee twintigers die Diderot en Nescio in hun voorstellingen namedroppen.

LOUISE VAN DEN EEDE: Het is geen namedropping, hoor. We vertrekken meestal vanuit de literatuur. Ik vergelijk het met een lange gang waar we doorlopen, met tegen de wanden rek na rek vol boeken. En af en toe haal je er een boek uit en blader je er eens door. Ik hou ervan om van boek naar boek te gaan. Nolens lezen en bij Borges terechtkomen. Borges lezen en bij Verlaine aanbelanden. Dat soort intertekstualiteit houdt me bezig.

ANS VAN DEN EEDE: Louise heeft de gave om in de literatuur precies datgene te vinden wat ons bezighoudt. Maar alles vertrekt van de gesprekken tussen ons. Dingen die ons bijblijven, dingen die we gelezen hebben, dingen waar we mee bezig zijn. De literaire inslag is vooral een manier om dat te vertellen.

Geen angst om te academisch te worden? Voor Dorstig vertrokken jullie van een vergelijking tussen de benadering van jong zijn in Nescio’s Titaantjes en Balzacs personage Rastignac. Het soort onderwerp dat eerder tot een thesis lijkt te inspireren.

LOUISE: Neen. Omdat het niet zomaar een tekst is waar we iets mee doen. Het moet iets doen met ons. Het moet vertaalbaar zijn naar onze wereld – ik denk dat we in de eerste plaats voorstellingen maken over onze tijd. Dorstig gaat niet over literatuur: het gaat over jong zijn.

ANS: Je moet als publiek ook niet elke referentie vatten. Greg Timmermans, de mannelijke hoofdrol in Waar het met de wereld naartoe gaat, heeft dat boek van Diderot zelfs nooit gelezen. Er worden aan het eind van de voorstelling geen punten uitgedeeld voor wie het meeste literaire referenties heeft gesnapt. Het is zoals Louise zegt: het is vooral een vertrekpunt. Sommige voorstellingen beginnen vanuit een YouTube-filmpje of een filmbeeld: wij vertrekken vanuit de literatuur. Sommige gezelschappen maken beeldend theater, wij maken teksttheater.

Waarom eigenlijk literatuur, Louise?

LOUISE: Ik weet het niet zo goed. Ik weet alleen dat ik het nodig heb. Op een normale dag kan ik makkelijk een uur of vier lezen. Vijf boeken door elkaar, voor elke stemming eentje.

ANS: Ik denk dat het haar houvast is.

LOUISE: Misschien wel, ja. Op een of andere manier troost het wel, als ik dat woord durf te gebruiken. Weten dat Balzac driehonderd jaar geleden ook nadacht over jong zijn. Weten dat Diderot midden achttiende eeuw ook bezig was met twijfelen – en dat vervolgens in de juiste woorden kan gieten. Het geeft me een zekere berusting.

ANS: Het is wat David Foster Wallace zegt: Good fiction comforts the disturbed and disturbs the comfortables.

LOUISE: Prima citaat.

Middels literatuur de wereld proberen te begrijpen, is dat wat Hof van Eede poogt te doen?

ANS: Misschien wel, ja. En onze voorstellingen zijn de weerslag van die zoektocht.

LOUISE: Ze lopen ook altijd in elkaar door. Stukken tekst die ik voor de ene voorstelling had geschreven, maar er niet in pasten, gebruik ik voor de volgende. Allemaal samen vormt het ergens wel een geheel, tot nu toe. Onze kijk op de wereld.

ANS: Elias Canetti heeft dat ook: zijn hele bibliografie leest als een autobiografie van zijn leven, de totstandkoming van zijn werk en zijn invloeden. Dat lijkt me wel een fijn idee, om zoiets te kunnen doen met Hof van Eede.

ZE DOEN HET DUIDELIJK GRAAG: EEN SPEL SPELEN met intertekstualiteit, namen als Borges, Wallace en Canetti erbij halen. Maar dat ze het wel degelijk relativeren, bewijzen ze in hun voorstellingen. ‘Goeienavond iedereen, we zullen moeten beginnen met ons te verontschuldigen, want we hebben een probleem’, was de eerste zin die Hof van Eede op een podium debiteerde in Waar het met de wereld naartoe gaat. Wat volgde, was een vreemdsoortig liefdesduet, niet netjes afgebakend binnen de fictie, waarin Greg Timmermans en Ans niet zo goed weten of het nog ‘aan’ is. Zo intellectueel als hun opzet is, zo mild is de ironie en lichtvoetigheid waarmee ze het brengen. Een spel van paradoxen, woordspelingen en twijfel.

‘Je moet het ook niet te serieus nemen’, zegt Ans. ‘Twee meisjes die een driehonderd jaar oud en een honderd jaar oud boek vergelijken en in de war geraken: ik vind dat vooral grappig. De uiterste ernst van de vraagstelling in combinatie met de uiterste lichtheid van het spel: dat is waar het om draait.’

Het geluid van een iPhone die klikt. Ik kijk op en staar in de lens van Peter Van den Eede, die van op tien meter foto’s staat te nemen.

‘Surveillance?’

‘Eerder een souvenir, vermoed ik’, zegt Ans. ‘Ze zijn nogal trots op ons.’

‘Is hij beschermend over zijn dochters?’

‘Niet bijzonder. Soms speelt hij het wel, de bezorgde vader. Ik ben al twee jaar samen met mijn lief – we wonen samen – maar elke keer als hij blijft slapen, toont papa hem de logeerkamer. ‘Dit is dan waar jij slaapt.’ Vind hij héél grappig. “Wat? Jullie slapen toch nog niet samen, mag ik hopen.”‘

Beide ouders stappen voorbij, boek in de hand, ligstoel achter zich aanslepend, en zetten zich in de tuin. Net buiten gehoorsafstand.

‘Mijn eerste interview met de beide ouders op de achtergrond’, zeg ik.

‘Voor alles een eerste keer.’

Jullie gaan de vergelijkingen zo wel niet uit de weg.

ANS: Waarom zouden we? Wij zijn de dochters van. Wij zijn opgegroeid met het theater van De Koe, papa’s gezelschap. Het zou nutteloos zijn om dat allemaal te minimaliseren. Het stoort me niet dat mensen ons vergelijken, zolang we maar in onze eigenheid erkend worden.

Nooit de behoefte gevoeld om je af te zetten tegen de genetische erfenis?

LOUISE: Ans meer dan ik.

ANS: Dat was ook logisch. Ik heb gekozen om hetzelfde te studeren als hij. Toen ik in Brussel aan het Rits zat, heb ik daar wel mee geworsteld. Ik was twintig, werd voortdurend met mijn vader vergeleken en twijfelde aan de reden waarom ik acteerde. Je weet niet of je oprecht een actrice wilt zijn. Ben ik hier omdat ik dit wil? Ben ik hier omdat ik niks anders weet? Of ben ik hier om mijn vader te zoeken?

‘Ben ik hier om mijn vader te zoeken’?

ANS: Klinkt therapeutisch, hé. (lacht) Maar ik heb het mij wel echt afgevraagd. Doe ik dit om dichter bij hem te komen?

LOUISE: We zijn ook dichter bij hem gekomen. Hij is meer betrokken bij ons leven dan vroeger.

ANS: Ik denk dat het ook normaal is om je dat af te vragen op je twintigste. Elke dochter die in de voetsporen van haar vader terechtkomt, zal dat wel hebben. Dat vraagt ieder kind zich af. Maar of dat er nu mee te maken heeft of niet: ik heb wel ontdekt dat ik mijn eigen ding te vertellen heb, los van mijn vader.

De enige keer dat we ons echt afgezet hebben, was tijdens het maken van Waar de wereld naartoe gaat. Op het vlak van verbeelding en humor hadden we onszelf gecensureerd voor de voorstelling. ‘Nee, dit doen we niet: te veel De Koe.’

LOUISE: En dan lees je tussen de allereerste reacties dat we ‘meer dan schatplichtig’ waren aan De Koe.

ANS: Toen steigerden we wel. Dat je net die kritiek over je heen krijgt, gewoon omdat je je publiek rechtstreeks aanspreekt. Alsof theater alleen maar vorm is: wát we te vertellen hadden, dat werd bijna onder de mat geveegd.

LOUISE: De jury van Theater aan Zee heeft daar wel goed op gereageerd.

‘Een intelligente ode aan de heerlijkheid van het twijfelen. Daar kan geen epigonendiscussie tegenop’, stond in het juryverslag.

ANS: Precies. Dat heeft ons heel veel deugd gedaan.

LOUISE: Wat wel een nadeel is van ‘dochter van’ zijn, is dat veel mensen alle invloeden in wat je maakt reduceren tot je achternaam. Ik bedoel: pakweg Haruki Murakami of Woody Allen laten hun personages ook voortdurend rond het verhaal praten in plaats van het verhaal zelf te vertellen, maar als wij dat doen, denken veel mensen: ‘Typisch De Koe.’ We zijn alle twee ook grote fans van De Warme Winkel, een Nederlands gezelschap dat hier nu ook enige bekendheid begint te genieten. Ze vertrekken van de literatuur en spelen een spel met fictie en realiteit. Dat zit zeker ook in wat wij maken, maar bij Hof van Eede herkent iedereen dat als ’typisch De Koe’.

Wat doet jullie moeder eigenlijk?

ANS: Ze werkt bij Compagnie De Koe. (lacht) Marlene De Smet. Ze is ‘de vrouw achter’. Vroeger heeft ze ook geacteerd, maar ze mocht geen regie studeren van haar ouders. Ze is dan op de luchthaven gaan werken – twintig jaar lang heeft ze dat klapbord met de vluchtnummers gevolgd en heeft ze informatie omgeroepen. ‘De vlucht naar New York vertrekt aan gate 24′, dat soort dingen. Aan Stal Studio in Vilvoorde heeft ze dan papa leren kennen – mama is tien jaar ouder dan hem. En een paar jaar later is ze als zakelijk leider voor De Koe gaan werken. Nu ja, ze deed veel meer dan dat: kostuums wassen, acteurs naar huis brengen na de voorstelling, ze was artistiek betrokken… Veel van de humor en thema’s die mensen als typisch De Koe categoriseren, zijn ook van haar.

LOUISE: Iedereen denkt altijd dat wij vanuit een naïef romantisch idee theater zijn gaan maken, maar wij hebben vooral de keerzijde gezien. Twee ouders die in hetzelfde bedrijf werken, dat betekent ook dat ze hun problemen op het werk mee naar huis nemen. Wij weten al van kleins af aan dat het knokken is in dit beroep.

De Koe was, toen het gezelschap in 1989 begon, een grote vernieuwer van het Belgische theater. Vergis ik me, of is dat niet jullie ambitie?

ANS: Dat was een andere tijd. Papa leefde in de tijd van de grote huizen en de grote structuren. Er was een strikte hiërarchie. De regisseur, de hoofdrolspelers, de bijrollen. Het eerste plan, het tweede plan. Toen De Koe zich in een collectief organiseerde en samen voorstellingen maakte, was dat een reactie op wat er toen was. Nu heb je dat niet meer: wij hebben nauwelijks iets om ons tegen af te zetten. Het pad is voor ons al vrijgemaakt.

LOUISE: Voor onze derde voorstelling heb ik een zelfverzonnen mythe geschreven over een koe die alles al eens gedaan heeft. En alles wat erna kwam, was voorgekauwd door die koe. De koe, De Koe. Knipoog, knipoog. Heb je hem?

ANS: Ik denk dat hij hem heeft, Louise.

Ik had hem.

ANS: Nu, ik weet ook niet of ik dat hele idee van vernieuwen wel zo belangrijk vind. Elke jonge artiest wordt beoordeeld op hoe vernieuwend hij of zij is, maar ik weet niet of dat er wel toe doet. Theatermaker Peter Brook heeft het daarover in De lege ruimte. Elke generatie wil breken met de vorige. Maar het paradoxale is dat door zich ertegen te verzetten ze net de traditie in stand houden. Je wilt iets nieuws doen, maar eigenlijk reageer je op het vorige. Ik vind het niet zo belangrijk, vernieuwend zijn: ik vind het belangrijker de grond van de zaak te onderzoeken.

Ik citeer uit Dorstig: ‘Alles is al eens gedaan. En zeggen dat alles al eens gedaan is, is het meest gedaan van allemaal.’

LOUISE: Precies. Terwijl dat natuurlijk ook onzin is. Een of andere wiskundige heeft ooit berekend dat als je alle lettergrepen in de taal eindeloos blijft combineren, het 23.000 jaar duurt voor alle combinaties zijn opgegroeid – dat zit ook in Dorstig. Niet alles is al gedaan: er zijn altijd nieuwe combinaties mogelijk.

ANS: Misschien daarom ook dat we geen schrik hebben van de vergelijking met onze vader: als je de dingen vanuit je eigen interesse aanvangt, zal je aanpak altijd verschillen van wat er al bestaat.

‘ZEKER VAN DAT ANS DE JONGSTE IS VAN JULLIE twee?’

‘Zou je niet zeggen, he? Ze gedraagt zich als de oudste. Zij nuanceert alles wat ik zeg.’

‘Dat is misschien toevallig nu zo.’

‘Nee, Ans, dat doe je altijd. Je neemt altijd de rol van de oudste op je.’

Louise richt zich opnieuw tot mij. ‘Wij schelen vijftien maanden, maar Ans was de eerste die kon spreken. Zij babbelde, ik brabbelde. Ik zat in mijn eigen fantasiewereldje. Ik was haar publiek. En dat is altijd zo gebleven.’

Eind augustus mogen jullie op het Theaterfestival een ‘State of the Youth’ brengen. Al enig idee wat jullie gaan vertellen?

ANS: Nog niet eigenlijk. We moeten er nog aan beginnen te schrijven.

LOUISE: Ik heb ergens gelezen dat iemand Dorstig een ‘manifest van jong zijn’ noemde. Dat vond ik wel leuk eigenlijk. Misschien dat we daarop voortbouwen.

‘Moet alles nu, nu, nu gebeuren? Waarom kan ik niet meer zoals vroeger over later nadenken?’ laat je Ans zeggen in Dorstig.

LOUISE: Vanuit die angst is heel de voorstelling ontstaan. Toen ik zestien was, las ik een citaat van Jan Wolkers: ‘Je wordt oud zoals je geleefd hebt.’ Dat gevoel dat je nu alles moet beleven zodat je er later op kunt terugkijken. Nu moet je de herinneringen maken voor later. Want later kun je dat niet meer doen. Ik heb dat gevoel wel vaak: dat ik niet alles eruit haal wat eruit te halen valt. Wat heb ik vandaag eigenlijk gedaan? Die vraag. En het paradoxale is dat die gedachte je zo verlamt dat je niet eens meer in het nu kunt leven.

Willen jullie tegengewicht bieden tegen de nu-generatie?

ANS: Die druk om in het nu te leven is wel groot, ja. Ik merk dat bij mijn vriendinnen. Door de week hebben ze een normale job, in het weekend willen ze vooral heel erg veel uitgaan – doen alsof ze nog twintig zijn, in een poging om te vergeten dat ze al een normaal leven hebben. En ondertussen beweren ze heel erg in het nu te leven.

LOUISE: Iedereen heeft ook schrik om zijn herinneringen voor later te missen. Als ik uitga, willen mijn vriendinnen tien locaties per avond doen. Ze zijn ergens twintig minuten en ze willen alweer vertrekken. Een soort vreemde angst om maar eens iets te missen.

Keuzestress?

ANS: Dat heb ik heel hard. Als ik voor een snoepautomaat sta, kan ik een kwartier staan twijfelen. Een Balisto? Of toch een Twix? (lacht) Maar je ziet dat ook op meer existentiële vlakken. Wij zijn de generatie voor wie alles mogelijk is. Dat is deels iets goeds. Vandaag zie ik veel mensen uit mijn omgeving die hun job opgeven en zelf iets uit de grond stampen. Mensen kunnen doen wat ze graag doen. Dat vind ik hoopvol. Ik bedoel: mama mócht geen regie gaan studeren van haar ouders.

Maar langs de andere kant: als alles mogelijk is, is het ook je eigen verantwoordelijkheid om iets van je leven te maken. Lukt dat niet, is dat jouw schuld. En dat verlamt ook veel mensen. Paul Verhaeghe zei dat nog laatst: dat er veel jonge mensen bij een therapeut terechtkomen. ‘Ik heb een goede job, een goede band met mijn ouders, een goed lief en fijne vrienden. En toch voel ik me zo ongelukkig.’ Ergens is het een schizofrene wereld waarin we leven.

LOUISE: Genoeg materiaal voor een State of the Youth. (lacht)

En de staat van het theaterlandschap, wat maken jullie daarvan als piepjong gezelschap?

ANS: Ik las onlangs een krantenartikel over waar de jonge dertigers waren om NTGent over te nemen. Waarom ze Johan Simons moesten terughalen om Wim Opbrouck op te volgen als artistiek leider. Ik vond dat vreemd: ik denk dat niemand van onze generatie de behoefte voelt in een structuur als NTGent te gaan werken. Niets tegen hun werking, maar jonge makers hebben een ander platform en zijn daar heel tevreden mee. Ik voel alleszins geen noodzaak mijn plek daar te gaan opeisen.

LOUISE: De nieuwe generatie heeft haar eigen weg gezocht. In kleine gezelschappen waarin ze hun eigen ding kunnen doen, zoals Tibaldus en Andere Hoeren, of op hun eentje.

ANS: Dat is wel zo. Vroeger was de Dora van der Groen-opleiding toonaangevend, een heel sterke acteeropleiding. Maar met de academisering zijn andere scholen zich meer op het maken gaan toeleggen. Je maakt het niet meer in het huidige landschap als gewoon een goed acteur of actrice: je moet een individueel kunstenaar zijn en je eigen dingen maken. Daar ligt de focus op. En dan krijg je een generatie van geïsoleerde groepjes creatieven.

LOUISE: Ik mis wel een beetje dynamiek op dat vlak. Iedereen doet rustig zijn eigen ding. Misschien moeten we dat maar doen op de State of the Youth: een menselijke piramide maken van allemaal jonge makers. En er dan één iemand uit laten vallen, waarna de hele boel in elkaar stort. (lacht)

ANS: En dát is waarom wij geen beeldend theater maken, maar teksttheater. (lacht)

LOUISE EN ANS MOETEN ERVANDOOR. TERUG NAAR Gent, waar hun jongste broer vanavond een optreden geeft.

‘Er is ook nog een ‘zoon van’?’

‘Ramses, ja. De clown-animateur van ons drieën. Hij studeert jazzdrum aan het Conservatorium in Gent.’

‘Ramses zou je eens moeten zien: díé lijkt pas op papa.’

VOLGENDE KEER Y.M. DANGRE

DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ

Ans Van den Eede ‘WAAROM ZOUDEN WE DE VERGELIJKING UIT DE WEG GAAN? WIJ ZIJN DE DOCHTERS VAN PETER VAN DEN EEDE. WIJ ZIJN OPGEGROEID MET HET THEATER VAN DE KOE.’

Louise Van den Eede ‘WIJ SCHELEN VIJFTIEN MAANDEN, MAAR ANS WAS DE EERSTE DIE KON SPREKEN. ZIJ BABBELDE, IK BRABBELDE. IK ZAT IN MIJN EIGEN FANTASIEWERELDJE. IK WAS HAAR PUBLIEK. EN DAT IS ALTIJD ZO GEBLEVEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content