Pablo Larraín trekt resoluut de absurdistische kaart in het visueel verukkelijke ‘El Conde’
Film - El Conde
Regisseur - Pablo Larraín
Cast - Jaime Vadell, Gloria Münchmeyer, Alfredo Castro
Pablo Larraín cast Chileens dictator Augusto Pinochet als levensmoeë vampier in zijn zwart-witte horrorfarce El Conde.
Wat als Augusto Pinochet een 250 jaar oude vampier is die er nog elke nacht opuit vliegt om zijn dorst naar mensenbloed te lessen? Dat is de uitzinnige premisse waarvan Pablo Larraíns griezelfarce El Conde vertrekt. Alsof de regisseur de geest van de Chileense dictator, die in het echt in 2006 op zijn 91e als vrij man overleed, wil bezweren door er een grotesk monster van te maken.
Larraín dook eerder al de schemerzone tussen feit en fabel, mens en mythe in met vrijuit bijeengefantaseerde biopics als Neruda (2016), Jackie (2016) en Spencer (2021), maar deze keer trekt hij resoluut de absurdistische kaart. Vampier Pinochet blijkt de met bloed besmeurde guillotines van Franse Revolutie nog te hebben meegemaakt en is na vele omzwervingen uiteindelijk in het Zuid-Amerikaanse Chili beland, waar hij tussen 1973 en 1990 aan het hoofd van een militaire junta stond.
Alleen blijkt de ondode fascist na 250 jaar moorden, martelen en kloppende mensenharten door de mixer halen geen zin in het leven meer te hebben. Vooraleer hij voorgoed in zijn doodskist kruipt, heeft hij echter nog tal van lopende zaken te regelen, onder meer met zijn kroost (die belust is op zijn veilig voor de fiscus verborgen miljoenen), met zijn butler (die er al jaren een affaire met zijn vrouw op nahoudt) én met een mooie, mysterieuze boekhoudster/non die zijn postume plannen op losse schroeven zet.
Voeg daar een voice-over in pedant posh Engels aan toe, met een vrouwenstem die verdacht veel op die van Margaret Thatcher lijkt – de Iron Lady was goed bevriend met Pinochet –, en je krijgt een satire die over the top en overvol klinkt, wat ze effectief ook is. Wat begint als een bijtende, zwierig geritmeerde farce die de fascistische gruwel in het gezicht uitlacht, muteert in het tweede deel tot een farcicale familiesoap. Maar dan met personages die te dun en te plat zijn om er dramatisch het nodige jus uit te persen. Gaandeweg besluipt je dan ook het gevoel dat Larraín, die beseft dat hij aan het uiteinde van de metafoor zit door Pinochet op te voeren als vliegende vampier, het best bij een kortfilm had gehouden.
Alleen blijft het cinematografisch smullen tot aan de sardonische slotact, waarin de levensmoeë el Conde – ‘de Graaf’ in het Spaans – plots verrassend familiebezoek krijgt. Larraín giet zijn griezelfabel immers in prachtige monochrome tableaus die aan expressionistische horrorklassiekers als Nosferatu (1922) en Vampyr (1932) doen denken, wat het des te pijnlijker maakt dat producent Netflix de film niet in de bioscopen uitbrengt. Daarvoor kan Larraín, die na Jackie en Spencer ondertussen alweer met een gefictionaliseerde biopic – deze keer over Maria Callas – bezig is, bogen op het metier van Edward Lachman, de Amerikaanse cameratitaan die eerder al films van Todd Haynes en Ulrich Seidl sublimeerde.
Zeker niet Larraíns beste, met zijn opgezwollen plot en platte kolder. Wel een fascinerende farce over de boerse banaliteit van het kwaad, en vooral een visueel verrukkelijke.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier