François Ozons lezing van Albert Camus’ L’étranger is een zonverblinde ode aan de ondraaglijke leegte van het bestaan.
‘Ik opende me voor de zachte onverschilligheid van de wereld. Ik voelde dat ze op mij leek – even vreemd, even vijandig en tegelijk even innig vertrouwd. Ik voelde dat ik gelukkig was, en dat ik dat altijd was geweest.’ Aan het woord is Meursault, de bleke antiheld uit Albert Camus’ existentialistische roman L’étranger (1942), én uit François Ozons verstilde verfilming daarvan. Hij is een man die niets voelt, maar alles ziet: de zon die verblindt, de zee die zuigt, de leegte die alles opslokt. In zijn onverschilligheid schuilt iets onthutsends én hedendaags, nu morele helderheid is ingeruild voor het burgerlijke comfort van deugneuzen bij elke hashtag.
De plot volgt trouw het boek: Meursault, een jonge klerk in Frans-Algerije, verneemt dat zijn moeder is overleden. Hij rouwt niet, neemt een bad, en gaat de volgende dag zwemmen met zijn vriendin Marie. Kort daarna schiet hij een Arabier neer op het strand – een moord zonder motief, zonder emotie – om vervolgens ter dood te worden veroordeeld. Niet zozeer om wat hij deed, maar omdat hij geen spijt wil of kan tonen en zich dus niet gedraagt zoals men verwacht.
Camus’ roman is vaak onverfilmbaar genoemd. Luchino Visconti waagde zich er in 1967 aan, met Marcello Mastroianni, maar zijn lezing is grotendeels vergeten wegens te weinig leegte tussen de zinnen. Ozon kiest het tegenovergestelde pad. Zijn L’étranger is koel, broeierig en streng, door cameraman Manu Dacosse gefilmd in prachtig korrelig zwart-wit. Het licht is genadeloos, de hitte is een personage op zich. Alles brandt, behalve Meursault, door Benjamin Voisin gespeeld als een bressoniaanse schim: afwezig, gesloten, maar nooit leeg.
Bovendien zit de film vol onderhuidse spanning: de manier waarop Meursault kijkt naar mannenlichamen, de kille nabijheid van zijn vriendin. Er hangt een homo-erotische voile over, niet expliciet, maar voelbaar in elke druppel zweet. Net als in Swimming Pool, Jeune & Jolie en Dans la maison is Ozon gefascineerd door personages die niet weten hoe ze moeten voelen, en net daardoor menselijker worden dan ze/we willen.
Dat de film Ozons gebruikelijke speelsheid mist, is dan ook geen gemis. Alleen in de laatste akte verliest hij wat ritme en kracht. Hier en daar worden archiefbeelden van Algiers toegevoegd en geknipoogd naar de postkoloniale context – een correctieve geste die begrijpelijk is, maar de verstikkende zuiverheid van Camus’ universum aantast.
Want voor Camus – geboren en getogen in Frans-Algerije – was L’étranger geen politiek pamflet, maar een existentieel manifest. Voor hem waren we allemaal vreemden: voor mekaar, maar vooral voor onszelf. Wie weigert mee te spelen met de regels van de gemeenschap, tekent zijn doodvonnis. Dat mocht de Nobelprijswinnaar voor de Literatuur zelf ondervinden toen hij gecanceld werd door zijn communistische kameraden, omdat hij nuance verkoos boven doctrine. Dat maakt hem vandaag – ta gueule, Jean-Paul Sartre! – relevanter dan ooit: een schrijver met gevoel voor klasse, kritiek en twijfel, ook tegen de sektarische stroom in.