Een jonge onderwijzeres botst op achterdocht, bijgeloof en begeerte in Louise Hémons alpiene koortsfabel L’engloutie.
Van Robert Eggers’ demonische puriteinenparanoia The Witch, over Veronika Franz’ sadistische Des Teufels Bad, tot Maura Delpero’s meer melancholische Vermiglio: de voorbije jaren passeerden wel méér folkballades waarin oude tradities en moderne overtuigingen elkaar te lijf gaan als bronstige bokken bovenop een berg. Aan dat lijstje mag nu ook L’engloutie worden toegevoegd, een film als een ondergesneeuwde koortsdroom.
Louise Hémon, met haar documentaire achtergrond en antropologische blik, bouwt haar fictiedebuut op als een fabel die zich afspeelt anno 1899. Centraal staat Aimée, vertolkt door Galatéa Bellugi, wier engelachtige gezicht zo’n contrast vormt met de ingesneeuwde wereld dat je verwacht dat ze spontaan een aureool ontwikkelt. Dat doet ze niet, al straalt ze wel naïef idealisme uit door een desolaat Alpendorp te willen ‘redden’ met niets meer dan een schriftje, het alfabet en haar republikeinse verlichtingsideeën.
Aimée arriveert in een gehucht waar de tijd lijkt stil te staan. Ze wil de kinderen leren lezen; de dorpelingen willen vooral dat ze hun eeuwenoude gewoontes met rust laat. De mannen kijken haar aan alsof ze een bedreiging én een belofte is, en de vrouwen – heksachtige verschijningen – zien een indringer die denkt dat ze alles beter weet. Ondertussen wordt de winter strenger, dreigen er lawines, en begint het dorp te fluisteren dat Aimée het kwade oog meebrengt in plaats van het alfabet en goede bedoelingen.
L’engloutie – die vorig jaar in de Quinzaine te Cannes zat – speelt met een eeuwenoud thema dat vaak opduikt in patriarchale microkosmossen: de kracht van vrouwelijke seksualiteit, en Hémon speelt er dubbelzinnig mee. Aimée leest Descartes in bed en masturbeert bij een prentje uit diens boek. Alsof zelfs de vader van het rationalisme als erotisch rantsoen dient wanneer je omringd bent door mannen die je vooral als mythisch gevaar zien.
De plot – gebaseerd op anekdotes die Hémon uit haar eigen familie bijeengraaide – ontvouwt zich traag: de aankomst van een idealiste in een wereld die haar niet wil; haar moeizame band met de kinderen; de groeiende vijandigheid wanneer het noodlot toeslaat; en uiteindelijk de vraag of Aimée zelf niet wordt opgeslokt door de plek die ze dacht te kunnen veranderen. Hémon houdt alles ambigu. Schuld en onschuld, vooruitgang en bijgeloof, verlangen en gevaar lopen voortdurend door elkaar.
Cameravrouw Marine Atlan giet alles in strakke 4:3‑kaders die de Alpen herleiden tot een smalle richel waar elke beweging voelt alsof je tegen de bergwand schuurt. De korrel, het dansende kaarslicht, de manier waarop lichamen in ruimtes worden geperst: het geeft L’engloutie iets lijfelijks en primair picturaals. Daartegenover staat de muziek van Emile Sornin, die als een dissonant deken over de scènes ligt. Zijn koorzangen en nerveuze klanken snijden door de stilte, de wind en de spaarzame dialogen, alsof de natuur zelf commentaar levert op Aimées vooruitgangsdrang.
Dit is een pastorale die tegelijk archaïsch en modern aanvoelt, een morele fabel die weigert moraal te prediken en waakt over zijn mysterie als een maagd over haar kuisheid.