Johannes Is Zijn Naam op Film Fest Gent: Rubens, maar dan met een vleugje ‘Twin Peaks’

© Anneke D’Hollander

Tijdens Videodroom, het muzikale luik van Film Fest Gent, voorziet Johannes Verschaeve (Johannes Is Zijn Naam, ex-The Van Jets) een documentaire over Peter Paul Rubens van een nieuwe soundtrack. Wij namen hem mee naar Antwerpen, naar het huis van de meester. ‘Rubens was de Kanye West van zijn tijd.’

Lees alles wat je moet weten over Film Fest Gent 2024 in ons dossier.

‘Als ik in Oostende ben, ga ik wel eens iets eten in brasserie Rubens aan de Visserskaai, maar verder gaat mijn affiniteit niet. (lacht)

We treffen Johannes Verschaeve voor het nieuwe bezoekerscentrum van het Rubenshuis in Antwerpen, dat pas de deuren heeft geopend. Hij had het Rubenshuis nooit eerder bezocht. ‘Rubens is canon. Het is zoals Pink Floyd: op een bepaalde leeftijd begin je er gewoon niet meer aan’, zegt hij. Maar voor Videodroom maakt hij een uitzondering. De muzikant, die indruk maakte met zijn glamrockband The Van Jets en met zijn soloproject Johannes Is Zijn Naam nu excelleert in dromerige Nederlandstalige synthpop, schreef een nieuwe soundtrack bij Rubens (1948), een zwart-witdocumentaire van mede-Oostendenaar Henri Storck.

In de kunstenaarswoning van Rubens kunnen we vandaag niet terecht, die wordt gerenoveerd en opent pas in 2030. De bezoeker is wel welkom in de tuin, die ook werd heringericht – landschapsarchitecten en historici baseerden zich daarvoor op stillevens van Rubens en hoveniershandboeken, modeontwerper Dries Van Noten werd ingeschakeld voor kleuradvies. Schijnbaar onaangedaan neemt Verschaeve de botanische weelde in zich op: ‘Ik ken deze plek alleen van de docu. Eén beeld herinner ik me in het bijzonder: twee zware poorten die op een rare manier openzwaaien, alsof je naar een maquette kijkt.’

© Anneke D’Hollander

We gaan op zoek naar de poorten en bomen en belanden aan bij de film van Storck. Een bijzonder werkstuk, met zijn trage, haast hypnotische ritme dat menig gen Z’er in de gordijnen zal jagen. De montage is dwingend, alsof Storck, pionier van de Belgische documentairefilm, de bijna losbandige zwierigheid van Rubens in een modernistisch korset wilde proppen.

Johannes Verschaeve: Rubens is het tegendeel van wat kunstdocumentaires vandaag mogen zijn. De film is overgeregisseerd en schools, en enorm tijdsgebonden. Rubens komt uit een tijd waar wij ons moeilijk in kunnen verplaatsen en Storck legt daar een dikke laag archaïsme bovenop, met die eerste, primitieve postproductionele trucs. Splitscreens en grafiek, niet meer dan rudimentaire lijnen: het deed me aan Tik Tak denken, aan de eerste videoclips en de eerste synths. Een medium dat vecht met zijn mogelijkheden, dat boeit mij. Maar de soundtrack wordt geen eerbetoon, noch aan Rubens, noch aan Storck. Ik wil de documentaire onttronen.

De docu had in 1948 al een soundtrack gekregen, maar anders dan de montage en beeldvoering is die betrekkelijk orthodox gebleven.

Verschaeve: (knikt) Heel barok en pompeus. Storck lepelt je het drama in. Soms ga ik mee in dat drama, maar op andere momenten vind ik het contrast toffer. Dan leg ik een sluier van koudbloedige synths op de beelden en krijg je een totaal andere vibe – meer Twin Peaks dan grand opéra. Zo ga je ineens helemaal anders kijken naar het werk van Rubens.

○ ○ ○

‘Is dat Joost?’ Dat is Joost. Niets ontsnapt aan de arendsblik van Johannes Verschaeve, en al zeker geen oude bekende. Joost Zweegers komt poolshoogte nemen in de tuin van het Rubenshuis, morgen geeft hij hier een rondleiding. ‘Helemaal vanuit mijn eigen beleving’, zegt hij. ‘Ik ben geen professor.’ Zweegers zal ook een song van Don McLean brengen, Vincent, een ode aan De sterrennacht. ‘Ik wil de brug slaan tussen Rubens en Van Gogh. Maar wat doe jij hier eigenlijk?’ De twee muzikanten, bien étonnés de se retrouver ensemble, krijgen nu ook het gezelschap van Bert Watteeuw, directeur van het Rubenshuis. Op verzoek gidst hij het gezelschap naar de poort die we zochten.

‘Rubens is zoals Pink Floyd: op een bepaalde leeftijd begin je er gewoon niet meer aan.’

We vinden die op de aristocratische koer van het palazzo, een gelukzalige refuge, weg van de chaos van de stad. Met ruwe borstelstreken schetst Watteeuw het Antwerpen van Rubens. De gouden eeuw was voorbij, maar de stad beleefde een été indien. Het was een broeierige, gevaarlijke en viscerale plek. Paarden kakten op de grond, kruiken vol pis stonden voor de deur tot iemand ze ophaalde om er linnen mee te bleken. Het contrast met dit verstilde paradijs – waar Rubens de Vlaamse en de Italiaanse traditie verenigt – kon niet groter zijn. ‘En hij heeft het zelf ontworpen’, zegt Verschaeve. ‘Dat is erg indrukwekkend.’

Ons oog valt op het majestueuze portiek dat doorgang biedt van de koer naar de tuin. Op het timpaan staat Medusa, de monsterlijke figuur uit de Griekse mythologie met kronkelende slangen op het hoofd. Saters raden de bezoeker dwingend aan om zijn menselijke status in te ruilen voor de dierlijke versie van zichzelf. En er is Bacchus, de Romeinse god van de wijn. ‘Rubens kan toch niet de favoriet van de kerk geweest zijn?’ vraagt Verschaeve. ‘Ik vraag me vaak af hoe hij die intense voorliefde voor de oudheid en heidense symbolen combineert met zijn eigen tijd en met zijn belangrijkste opdrachtgevers, het hof en de kerk.’

© Anneke D’Hollander

In de eeuw die voorafging aan die van Rubens hadden de reformatie en het protestantisme de christelijke wereld op zijn kop gezet. In zijn eigen stad zwaaiden calvinisten een tijd de plak, tot ze werden verjaagd naar Amsterdam en de contrareformatie werd ingezet, de restauratie van de macht van de kerk van Rome. Rubens was devoot, dat is zeker. Uit de rekeningen van drukkersfamilie Plantijn-Moretus bleek dat de schilder zijn bidboekje zo vaak gebruikte dat hij het regelmatig van een nieuwe kaft moest laten voorzien. ‘Het ware geloof en de heidense oudheid’ is een valse tegenstelling’, zegt Watteeuw. ‘Rubens’ wereld was zo omvattend dat de twee naast elkaar konden bestaan.’

Verschaeve: Dat houdt steek. Mijn moeder ging naar de kerk, maar geloofde ook in veel andere dingen. Toch heb ik de indruk dat Rubens een pragmaticus was. Dat zat ook in zijn opvoeding: zijn ouders zijn van het katholicisme naar het calvinisme gegaan, en terug. (lacht) Zijn belangrijkste opdrachtgevers waren van adel, maar in een brief aan een vriend schreef hij dat zijn tenen gingen krullen van die lui.

De poorten, die statig openzwaaien in de film van Storck, blijven dicht, maar via een omweg belanden we toch in het atelier van de meester, een meer dan zes meter hoge ruimte waar Rubens en zijn medewerkers onophoudelijk reusachtige altaarstukken fabriceerden. ‘Heilige grond’, fluistert Verschaeve. ‘Je voelt dat hier delicaat werk is afgeleverd.’

Verschaeve: Zoals Andy Warhol zijn Factory had, zo was dit ook een soort fabriek waar op een ongeziene schaal en met een ongeziene snelheid werd geproduceerd. Rubens was ook een zakenman, en dat strookt niet met ons romantische beeld van de gekwelde artiest die kunst maakt vanuit de innerlijke noodzaak. Rubens was de Kanye West van zijn tijd, die de beste beatmakers bijeenzoekt, de beste beats selecteert en zijn naam eronder zet. Maar als het werk klaar is, blijkt ook dat hij de beste bars rapt.

‘Rubens was een zakenman, en dat strookt niet met ons romantische beeld van de gekwelde artiest.’

Die manier van werken staat in fel contrast met die van Verschaeve. Hij heeft een studio ingericht bij een vriend die filmsets ontwerpt: ‘Als ik zit te werken, kijk ik uit op willekeurige rekwisieten. Een set meubelen uit de jaren veertig, een skilift, een opgezette zeemeeuw. Dat ongewone sfeertje inspireert mij.’

We laten het Rubenshuis achter ons en zetten koers naar de volgende bestemming: het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten. Ik wil van Verschaeve weten of een soundtrack schrijven een ander creatief proces is dan wanneer hij zijn eigen songs schrijft, voor The Van Jets of voor zijn soloproject.

Verschaeve: Het is in elk geval interessant om in een andere context muziek te maken. Je leert andere technieken gebruiken, de focus ligt meer op texturen. De noot mi zegt een regisseur niets, maar als ik een mi speel, zal de regisseur meteen voelen dat die killig en warm tegelijk is. Door soundtracks te maken heb ik mijn gitaarspel anders ontwikkeld. Ik maak wolkjes, mistig, met delay en reverb. Voor dit project laat ik de gitaar links liggen, maar ik recycleer wel klanken van mijn soloplaat. In mijn eigen nummers stapel ik laag boven laag. Die individuele laagjes houden alleen steek binnen de veelheid, maar als ik ze individueel op een beeld leg, worden ze wel betekenisvol, en heel prikkelend.

© Anneke D’Hollander

Wie zeventiende-eeuwse schilderkunst vergelijkt met pop uit de eenentwintigste eeuw waagt zich hoe dan ook op glad ijs, maar ik wil toch weten of Verschaeve overeenkomsten ziet tussen zijn werk en dat van Rubens. Hij heeft erover nagedacht, geeft hij toe. Bij The Van Jets is er een evidente gelijkenis – het grote gebaar –, bij zijn solowerk zijn de gelijkenissen minder panklaar. Johannes Is Zijn Naam is outsider art, suggereer ik. Verschaeve knikt: ‘Rubens was het tegendeel, de ultieme insider. Hij verkocht aan het establishment en maakte er onlosmakelijk deel van uit.’ Op zijn debuutalbum Johannes Is Zijn Naam bezingt Verschaeve niet het establishment, maar zonderlingen die met één been buiten de werkelijkheid staan. Denk aan Party Boy of Johnny Will Be King.

Verschaeve: Dat heeft te maken met mijn eigen verlangen om buiten de werkelijkheid te staan. Als kind keek ik uit angst ook altijd aan de kant toe. En nog altijd bepaalt dat hoe ik naar de wereld kijk.

Voor ons doemt het KMSKA op, dat elf jaar in de steigers stond en in 2022 weer openging voor het publiek.

Verschaeve: Rubens’ werk is honderd procent duidelijk, mannelijk en bijna militair. Mijn werk is dubieuzer, ik moet het hebben van het onaffe en het efemere. Maar er zijn ook overeenkomsten. Eigenlijk moet je Rubens zien als de eerste postmodernist. (lacht) Hij neemt een schilderij of beeldengroep uit de antieke periode en samplet dat in zijn eigen werk. Door veel van die elementen te combineren, maakt hij ze zich eigen. Zo werk ik ook. Ik pak een bekend format, het liefdeslied bijvoorbeeld, en draai dat binnenstebuiten.

De Rubenszaal van het KMSKA is negenentwintig meter lang, twaalf meter breed en vijftien meter hoog en gemaakt om indruk te maken. Aan de rechterkant is een zone afgebakend met een houten balustrade. Erachter staat een werk van bijna zes meter hoog en vier meter breed op zijn zij gekanteld. Rubens schilderde deze Tronende Madonna omringd door heiligen in 1628, van zijn atelier werd het naar de Sint-Augustinuskerk in de Kammenstraat gedragen, waar het tot de napoleontische periode achter het altaar hing.

‘In mijn studio kijk ik uit op willekeurige rekwisieten. Een set meubelen uit de jaren veertig, een skilift, een opgezette zeemeeuw. Dat ongewone sfeertje inspireert mij.’

Omdat het werk te groot is om te verhuizen naar een depot, gebeurt de restauratie van de Tronende Madonna in de zaal. Vandaag zijn de tweelingzussen Ellen en Jill en collega Jantine aan het werk. Ze deppen kleine doekjes in een oplosmiddel waarmee ze een dikke laas vernis – in de jaren zestig onoordeelkundig aangebracht – weghalen. ‘Jullie werk is zo precair en intiem. Is het niet zenuwslopend om in zo’n werk het mes te zetten?’ vraagt Verschaeve met gedempte stem. Ze halen niet meteen de grote kanonnen boven, leggen de drie geduldig uit, alles begint met kijken en begrijpen. De eerste ingrepen doen ze aan de rand van het doek, met ‘een lachwekkend klein sponsje’. En, heel belangrijk: ‘Op een gegeven ogenblik moet je loslaten, want anders doe je niets meer.’

De muzikant en de restauratoren wenden de blik naar het schilderwerk. Ze staan neus aan neus met de meester. ‘Een interessante ervaring’, zegt Verschaeve. ‘Alsof je door een wormgat terug in de tijd gaat en in verbinding treedt met Rubens. Ik ruik de verf die hij zelf gemengd heeft en die hij ook geroken heeft.’
De restauratoren bekennen dat ze niet alle schilderijen waar ze aan werken even graag zien, maar dat ze dan toch even hard hun best doen. Gotiek is mooi, klinkt het, maar statischer dan de zwierige Rubens, met zijn sensuele penseelstreken. Hij durft erover te gaan, zeggen ze. ‘Dat hebben we graag. Hij werkt ook ontzettend snel. Dat zie je pas als je er met de neus op zit.’ Om hun punt te maken, wijzen ze een gezichtje aan, dat bij nader inzicht voor het grootste deel uit de grijze grondlaag bestaat. ‘Hij gebruikt het negatief. Hoe modern’, zegt Verschaeve bewonderend aan het einde van ons museumbezoek.

© Anneke D’Hollander

Verschaeve: Met vier penseelstreken brengt hij zo’n gezicht tot leven. Geen cartoongezicht, maar een bijna fotorealistisch gezicht. Het staat eigenlijk niet zo ver af van wat Luc Tuymans doet. Zelf werk ik heel intuïtief en kinderlijk. Ik laat me leiden door mijn fantasie. Ik klieder, maak fouten – soms bewust, soms onbewust – en laat die dan staan. Ik heb geleerd om de virtuositeit los te laten, als de context dat toestaat. Maar ik weet intussen, in alle bescheidenheid, hoe een song in elkaar steekt. De meeste van mijn nummers kun je op akoestische gitaar of piano spelen. Ik bouw een skelet en weet ook hoe ik het dan weer moet afbreken om het gewenste effect te bereiken. Ik ben nieuwe songs aan het maken voor het volgende album van Johannes Is Zijn Naam. Het zijn schetsjes die ik op een gegeven ogenblik weer zal oppikken. Dan spuit ik er een laag spraypaint over en zijn ze klaar. Dat speelse herken ik bij Rubens. Je hebt de neiging om Rubens te zien als een fabrieksdirecteur, maar er is altijd een moment waarop de kunstenaar het haalt van de zaakvoerder. Een moment waarop hij zich vrij voelt en dartel zijn ding doet. Dat herken ik.

Vrij, speels en dartel: het is een treffende beschrijving van het fascinerende artistieke traject dat Verschaeve al twintig jaar aflegt. Als frontman van The Van Jets indertijd, en dan als zichzelf, Johannes Is Zijn Naam. En binnenkort, op het podium van de Vooruit, ongetwijfeld opnieuw.

Johannes Is Zijn Naam X Rubens

Op 12.10 in de Vooruit. Raadpleeg het volledige programma van Videodroom op viernulvier.gent en filmfestival.be

Rubenshuis: experience en tuin

Info en tickets: rubenshuis.be

Studio Rubens

Te bezoeken voor de restauratie van Tronende Madonna omringd door heiligen van Peter Paul Rubens. Nog tot 25.09.2025 in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen. Info en tickets: kmska.be

Johannes Verschaeve

Geboren in 1980 in Kortrijk.

Wint in 2004 Humo’s Rock Rally met The Van Jets, waarbij hij frontman, zanger en gitarist is. In 2019 gaat de band uit elkaar.

Opereert sinds 2020 solo als Johannes Is Zijn Naam.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content