Een allerlaatste keer Ken Loach met ‘The Old Oak’ op Film Fest Gent

© National

Meervoudig Gouden Palm-winnaar en peetvader van de geëngageerde cinema Ken Loach zwaait af met The Old Oak, een vlammende aanklacht tegen racisme en een hartverwarmende hommage aan de solidariteit van de Noord-Engelse arbeidersklasse.

‘Ik denk écht dat mijn dagen als filmregisseur geteld zijn’, zegt Ken Loach, schuchter maar zonder te aarzelen, op het einde van een lang gesprek in zijn kantoor in het Londense Soho dat niet is voorzien op hittegolven in september. Optimistische aanhangers van de sociaal-realistische drama’s waarin hij zestig jaar lang de uitwassen van het kapitalisme hekelde, klampen zich vast aan de gedachte dat Loach na Jimmy’s Hall in 2014 ook al eens is gestopt. Twee jaar later won hij zijn tweede Gouden Palm met I, Daniel Blake, het verontwaardigende relaas van een 59-jarige timmerman die na een hartaanval voor een uitkering moet vechten. Iets realistischere fans beseffen dat hij stilaan oud wordt. Loach is geboren in 1936, het jaar van de Spaanse Burgeroorlog die hij met zo veel flair in beeld bracht in Land and Freedom (1995), en heeft nog schrapnel van Duitse bommen verzameld tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Het achtergestelde noordoosten van Engeland ving de meeste vluchtelingen op. Waarom? De woningen zijn er goedkoop en er is geen middenklasse die protesteert in de rechtse pers.

The Old Oak zou dus zomaar eens de laatste Loach kunnen zijn. Als dat inderdaad het geval is, dan is de film een passend slotakkoord. The Old Oak is tegelijk een vurige aanklacht tegen de kille manier waarop het Verenigd Koninkrijk Syrische oorlogsvluchtelingen behandelt en een hommage aan de kracht van solidariteit. Loach ten voeten uit, dus. Hij verhaalt hoe een vervallen mijndorp in het noorden van Engeland wordt verdeeld door de komst van Syrische vluchtelingen. Sommigen vervallen, gefrustreerd door de vele problemen van de regio, in ordinair racisme. Anderen, zoals de uitbater van de laatste overgebleven pub, herinneren zich hoe solidariteit het dorp recht hield tijdens de grote, maar desastreus afgelopen mijnstakingen van de jaren tachtig. Zoals gewoonlijk verzint Loach de feiten niet en maakt hij in interviews graag een striemende politieke analyse.

‘De gruwelijke burgeroorlog in Syrië verplichtte miljoenen mensen om te vluchten. De meesten belandden in vluchtelingenkampen in Libanon, maar ook daar kon je maar beter uit ontsnappen. Voor een keer reageerde Europa goed. Vooral Duitsland. Het ving wel honderdduizend vluchtelingen op. De Britse regering daarentegen gooide zo snel mogelijk de deur dicht. Typisch en tot onze grote, grote schande. We hebben uiteindelijk hoop en al twintigduizend Syriërs opgevangen, een peulschil gezien onze grootte en vergeleken met de inspanningen van de andere landen.’

Velen van hen werden opgevangen in verafgelegen, troosteloze mijndorpen. Waarom?

Ken Loach: Goede vraag. De rechtse media zijn bikkelhard, soms bijna racistisch, voor mensen met een andere etniciteit. De regering wilde verhalen vermijden over buurten die in opstand komen tegen de komst van vluchtelingen en koos met opzet voor plekken met een bevolking die minder mediabewust is. Daarnaast zocht ze ook plekken waar het goedkoop wonen is. Sinds Margaret Thatcher (Brits premier in de jaren tachtig, nvdr.) de mijnen definitief sloot, gingen de mijndorpen roemloos ten onder. Ze zorgde niet voor andere werkgelegenheid. Geen enkele industrie vestigde er zich. Tony Blairs rechtse Labour-regering deed ook niks. Huizen kwamen leeg te staan, verloederden en verloren hun waarde. De woningen zijn er goedkoop en er is geen middenklasse die protesteert in de rechtse pers: daarom kreeg het noordoosten, een van de meest achtergestelde regio’s van Groot-Brittannië, per capita de meeste Syrische vluchtelingen.

© National

Voor racisme is er geen excuus. Maar hebben de mensen die vinden dat er te veel problemen zijn om vluchtelingen goed op te vangen, geen punt?

Loach: Ja. Het is een delicate kwestie, dus ik wik mijn woorden. Bij sommigen – niet iedereen! – ontstond er vijandigheid tegenover de vluchtelingen. In hun discours zat een kern van waarheid. Het gaat over een gemeenschap die bijna niets heeft en dus bijna niets te geef heeft. Ze moeten vechten om te overleven. Er is geen infrastructuur. De scholen zijn overbevolkt of gesloten. De openbare dienstverlening laat te wensen over. De gezondheidsdiensten falen. En dan moeten zij zonder veel steun voor extra mensen zorgen die geen eigen middelen hebben terwijl er veel rijkere regio’s zijn. Die klacht is gewettigd. Maar het slaat snel om in ‘wij houden niet van deze mensen’ en dat is gevaarlijk.

In je film komt de uitbater van de laatste overgebleven pub lijnrecht tegenover racistische klanten te staan omdat hij de Syriërs bijstaat en met heimwee terug denkt aan de solidariteit die heerste tijdens de grote stakingen.

Loach: De mijnwerkersstaking was politiek en economisch gezien de belangrijkste gebeurtenis na de Tweede Wereldoorlog. Thatcher lokte de staking in 1984 uit nadat ze er zich vijf jaar op had voorbereid. Het was bijna een militaire operatie. Ze legde een voorraad steenkool aan, zorgde voor havens zonder vakbonden, sloot buitenlandse deals en ontketende de staking in de lente wanneer er minder steenkool nodig was. Ze maakte wetten die de macht van de vakbonden aan banden legden en liet de werkloosheid bewust stijgen. Als er tien mensen op straat staan te popelen om jouw werk over te nemen, sta je heel zwak in loononderhandelingen.

Arbeiders worden vaak gezien als slachtoffers, criminelen, hulpbehoevenden of werkschuwe profiteurs. Dat komt de machthebbers goed uit.

De mijnwerkers stonden voor de keuze: vechten met het risico te verliezen of niet vechten en evengoed verliezen. Ze hebben ontzettend dapper gevochten en verloren, verraden door de regering en de media, de BBC en de linkse leiders incluis. Hun gemeenschap werd vernietigd. Maar de staking en de geschiedenis leerden hen wel de kracht van solidariteit. En die herinnering leeft op in de film. De mijnwerkersgemeenschap is traditioneel nogal gesloten, wat tot vijandigheid tegen de vluchtelingen leidt, maar er is daarnaast ook een historische traditie van solidariteit.

De Syrische fotografe in de film kiest er ondanks alle ellende voor om ‘met hoop en kracht naar de wereld te kijken’. Waar zie jij hoop?

Loach: Er is een groot verschil tussen gegronde hoop en valse, ‘zou het niet fijn zijn als’-hoop. In de film zit er hoop in de reacties op de tragedie bij de Syrische familie. Ze worden niet aan hun lot overgelaten. De overweldigende meerderheid van het dorp komt naar hen toe. Met een oud woord: solidariteit. Het is geen antwoord op de politieke en economische problemen, maar het is wel iets waarop je kan bouwen, een dam tegen alle racistische praat over vreemdelingen die je job komen inpikken en je huis afnemen.

Waarom bezoekt de fotografe de imposante kathedraal van Durham?

Loach: Die duizend jaar oude kathedraal is een verbluffend mooie plek. Zeker bezoeken als je ooit in het noorden van Engeland bent. De muziek van het koor beneemt je de adem. En wie heeft de kathedraal gebouwd? Niet de aartsbisschop, maar arbeiders. Die kathedraal toont wat we kunnen bereiken als we samenwerken. Het gaat over de kracht, de creatieve capaciteit en het potentieel van de arbeidersklasse. Mensen uit de arbeidersklasse worden vaak gezien als slachtoffers, criminelen, hulpbehoevenden of werkschuwe profiteurs. Dat komt de machthebbers goed uit. Ik bestrijd dat idee al mijn hele leven door de spirit en de kracht van het collectief te tonen. Samen sta je ongelofelijk sterk.

© National

Kan iemand – familie, kameraden, medewerkers – je nog overtuigen om toch nog één film te maken?

Loach: Dat denk ik niet. Aan ideeën ontbreekt het me niet en aan enthousiasme evenmin. Het is een fysieke en mentale kwestie. Het is één zaak om met jou over film te praten of straks naar het filmfestival van Gent te reizen om The Old Oak voor te stellen. Het is een heel andere zaak om een film te maken. Dat kost fysiek en emotioneel zo veel energie. Een film is snel achttien maanden tot drie jaar werk. Dat zie ik niet nog eens gebeuren, hoe graag ik het ook zou willen. Een film vergt veel concentratie, de capaciteit om je gedachten rigoureus te ordenen terwijl je onder druk staat.

De opnames van The Old Oak waren best pittig. Onder meer door covid. We hadden maar zes weken, het moest snel gaan. Dat wil ik ook zo. Dat dwingt tot discipline en houdt iedereen scherp. We hebben geen caravans of trailers. We komen aan en we slaan toe. Op halve kracht kan je geen goede film maken. Je hebt een uitbarsting van energie nodig. Dat wordt moeilijk. Met de jaren is mijn angst om te falen bovendien verergerd in plaats van verminderd.

Die faalangst valt, na een veertigtal films en twee Gouden Palmen, moeilijk te begrijpen.

Loach: En toch is het zo. Je moet op het einde van een opnamedag je doelen hebben gehaald. Er zijn emotionele hoogtepunten en sleutelmomenten die je niet mag verprutsen. Er is wel een beetje manoeuvreerruimte, maar niet veel.

Ik haat het woord ‘leiding’, maar als regisseur moet je wel degelijk leiding geven en knopen doorhakken. Ik ben altijd fantastisch omringd geweest door briljante, intuïtieve, bedachtzame en talentvolle mensen die weten hoe cruciaal het is om goed samen te werken. Maar toch moet jij het aan elkaar breien en de energie op peil houden. Het is mooi geweest.

Jammer. Wat heb je moeten opofferen om een leven lang films te maken?

Loach: Het zijn de anderen die opofferingen hebben gemaakt. In de eerste plaats mijn vrouw. Ik was, onvermijdelijk, vaak niet thuis en we hebben vijf kinderen grootgebracht. Zij heeft de grootste opoffering gemaakt. Zij zorgde voor het huishouden terwijl ik opwindende dingen mocht doen. Het kan niet gemakkelijk geweest zijn voor haar. Je begint een relatie met het idee alles te delen. Als er dan iemand de helft van de tijd afwezig is, wordt het moeilijk. We zijn wel al 61 jaar getrouwd. Ken je de oude grap? Ik heb geen strafvermindering gekregen voor goed gedrag. (lacht)

The Old Oak

Vanaf 25.10 in de bioscoop. Op 18.10 stelt Ken Loach de film voor op Film Fest Gent.

Ken Loach

Geboren in 1936 in het Engelse graafschap Warwickshire. Peetvader van de geëngageerde, sociaal-realistische cinema.

Brak in de jaren zestig door met spraakmakende tv-films voor BBC zoals Cathy Come Home, dat tot een parlementair debat over dakloosheid leidde.

Maakte in 1970 Kes, een portret van een mijnwerkerszoon dat nog steeds tot zijn beste werk behoort.

Legt in zijn werk bloot hoe het door hem verfoeide neoliberalisme de Britse samenleving de keel dichtknijpt.

Won een eerste Gouden Palm met The Wind that Shakes the Barley (2006) en een tweede met I, Daniel Blake (2016).

Lees meer over:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content