Blue Monday voor filmliefhebbers: 10 deprimerende prenten
De manie van de media met Blue Monday-lijstjes is op zich al voldoende om depressief van te worden. Maar hey, het is zogezegd de somberste dag van het jaar. Tien deprimerende films.
1. Het Zevende Zegel (Ingmar Bergman, 1956)
Bergmans beroemdste film – maar niet zijn beste – is deze vaak geciteerde (en geparodieerde) parabel over een psychisch gebroken ridder (Max Von Sydow) die terugkeert van de kruistochten, maar na alle aardse gruwel en ontreddering die hij heeft moeten aanschouwen een zo mogelijk nog grotere hel aantreft: een woestenij geteisterd door pest, ontbering en bijgeloof. Iconisch: de scènes waarin de leeg gestreden ridder een partijtje schaak speelt met De Dood, het magere mannetje met de zeis dat hem komt halen, terwijl de ijskoude zee aan het schurende ritme der troosteloosheid tegen de ruwe rotsen van Farö aanbeukt. Sterkte!
2. Wilde Aardbeien (Ingmar Bergman, 1957)
Een oude, norse universiteitsprofessor (Zweeds filmpionier Victor Sjöström in zijn allerlaatste rol) trekt met zijn pas gescheiden schoondochter (Ingrid Thulin) naar de unief om er een eredoctoraat in ontvangst te nemen. In zijn dromen krijgt hij akelige visioenen van zijn eigen dood – hij ziet zijn lijkkist van een koets vallen – en overdag krijgt hij van zijn verbitterde schoondochter onverbloemd te horen wat voor een harteloos, emotioneel mislukt leven hij wel heeft geleid. Een pijnlijke, hallucinante trip door de tijd, de geest en de verkankerde ziel, indertijd bekroond met de Gouden Beer. Sterkte!
3. De Maagdenbron (Ingmar Bergman, 1959)
Een vroom, onbevlekt boerenmeisje wordt op weg naar de kerk door drie mannen verkracht en vermoord, waarop haar pa (Max Von Sydow) zint op gruwelijke wraak. Dat is de naargeestige pitch van deze getormenteerde – what else? – middeleeuwse ballade waarin Bergman zijn eigen streng religieuze opvoeding – diens dominante vader was predikant – in zijn gekende, rigide stijl en met prachtig camerawerk van de grote Sven Nykvist ongenadig hard tegen het kruis nagelt. Een reflectie over (auto)destructiviteit, seksuele (on)schuld, boetedoening en de ware, aardse aard van het kwaad, met een verkrachtingsscène die nogal wat schandaal schopte en bekroond met Bergmans eerste Oscar. Sterkte!
4. Als in een donkere Spiegel (Ingmar Bergman, 1960)
Bergmanmuze Harriet Andersson speelt een jonge vrouw die steeds verder wegzakt in waanbeelden en depressies, en dan maar een week gaat uitwaaien in een afgelegen strandhuis aan de kille kust van Bergmans woonplaats Farö. En dat samen met haar man – een dokter die haar schizofrenie lijdzaam ondergaat, haar broer – een tiener gekweld door de puberteit – én haar vader: een schrijver die zich als man en vooral als kunstenaar hopeloos mislukt voelt. Het Oscarwinnende, eerste deel van Bergmans imposante trilogie Gods Zwijgen – een klinisch precies psychodrama, geparfumeerd met incest, waanzin en wanhoop. Sterkte!
5. De Avondmaalsgasten (Ingmar Bergman, 1961)
Deel twee van Bergmans officieuze, (anti)goddelijke trilogie is dit pastorale drama over een oudere predikant (Gunnar Björnstrand) die aan zijn roeping, én het bestaan van God, begint te twijfelen. Daarvoor baseerde de Zweedse arthousepaus zich, zoals zo vaak, op zijn eigen religieuze twijfels en existentiële angsten, zijn problematische, schuld doortrokken liefdesleven (Bergman zou in zijn 89-jarige leven vijf keer huwen en had daarnaast verschillende affaires) en de moeizame relatie met zijn strenge pa, hier symbolisch gecast als de God die straft door koppig en verpletterend luid te zwijgen. Onvergetelijk: de scène waarin de ex-maîtresse (Ingrid Thulin) van de gekwelde pastoor hem in frontale close-up een break-up brief voorleest waarin elk woord aankomt als een nekschot. Sterkte!
6. De Grote Stilte (Ingmar Bergman, 1963)
Zelfs David Lynch zou rillen van de Angst – mét hoofdletter – bij het bekijken van deze bizarre, in lumineuze zwartwitbeelden gegoten existentiële nachtmerrie die zich afspeelt in een niet nader genoemd land waar een onbegrijpelijke taal wordt gesproken, een oorlog blijkt uitgebroken en de hitte ondraaglijk is. Twee zussen trekken on the road een hotel in – de één staat voor de ratio, heeft een zoontje van zes en is terminaal ziek (Ingrid Thulin); de ander is single, raast van de hormonen (Gunnel Lindlom) en symboliseert het zinnelijke – dat op mysterieuze wijze van de buitenwereld lijkt afgesloten. Het bezwerende slotluik van Bergmans godstrilogie, waarin Nykvist hitsig met zijn camera door mysterieuze hotelgangen schrijdt en waar in elke kamer wel een geheim over desillusies, incest, overspel en perversie schuilt. Sterkte!
7. Persona (Ingmar Bergman, 1966)
In dit kale, modernistische kamerspel zoomt Bergman in op de relatie tussen een actrice die na de opvoering van Elektra geen woord meer over haar lippen krijgt en in een instelling belandt (Liv Ullmann) en haar zorgzame verpleegster (Bibi Andersson) die haar meeneemt naar haar huisje aan de Baltische Zee en daar zo opgaat in haar patiënte dat ze zelf emotioneel tot op het metafysische bot gaat. Een klinische dissectie van het menselijke onvermogen tot communicatie met prachtige, overbekende film-in-de-filmsequenties – alsof de beelden in twee scheuren en beide, totaal tegenstelde vrouwen in elkaar verglijden. Sterkte!
8. Schaamte (Ingmar Bergman, 1968)
Politieke en actuele topics tackelde Bergman meestal onrechtstreeks, zoals ook in deze metaforische mijmering over Viëtnam en andere menselijke gruwelen. Centraal staan een ex-muzikant (Von Sydow) en diens vrouw (Ullmann) die zich uit angst voor de uitgebroken burgeroorlog op een desolaat eiland hebben terug getrokken maar ook daar worden belaagd door psychische en heel reële, fysieke vijandigheden. Misschien wel Bergmans puurste, meest beklemmende en zwartgallige drama, met – spoiler alert – een verpletterende climax waarin het koppel per roeiboot op de vlucht slaat richting nergens, terwijl de lijken in de ijzige, gitzwarte zee om hen heen dobberen. Sterkte!
9. Fluisteringen en kreten (Ingmar Bergman, 1971)
Dit intense, psychologische vrouwenkwartet peilt naar de onderlinge en innerlijke fricties van drie zussen (Thulin & Ullmann), waaronder één die ongeneeslijk ziek is (Andersson), en een diep religieuze verpleegster (Kari Sylvan) op een zwoel, paradijselijk landgoed. Geen priemend zwart-wit deze keer, maar zinnenprikkelende kleuren – vooral het rood spat van het doek af – die een hartverscheurende calvarietocht verbeelden, alsof Bergman in zijn meest geprezen film van de jaren zeventig (hij kreeg vijf Oscarnominaties) de intensiteit van Edvards Munch De Schreeuw wil evenaren. Bij vlagen zo persoonlijk, doordringend en intiem dat je weg wil kijken, bijvoorbeeld in de schokkende scène waarin Thulin uit zelfhaat haar vagina verminkt. Sterkte!
10. Scènes uit een huwelijk (Ingmar Bergman, 1973)
In dit oorspronkelijk voor de Zweedse tv gemaakte echtscheidingsdrama (de serie duurt 281 minuten, de ingekorte filmversie 167) volgt Bergman de desintegratie van het huwelijk tussen een advocate (Ullmann) en een docent (Erland Josephsson). Zijn vroegere, streng formele stijl wijkt voor meer naturalisme, met penetrerende close-ups en lange, spontaan ogende dialoogscènes die de indruk geven dat je niet alleen in hun living, keuken en slaapkamer maar ook in hun hart, hoofd en ziel aan het binnen gluren bent. Intiem, intens en pijnlijk in zijn terminale alledaagsheid, en zo succesvol in Zweden dat het aantal echtscheidingen in het jaar daarop verdubbelde. Sterkte!
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier