Statement van Michael De Cock

© Indra Van Gisbergen

Vijf theatermensen schrijven voor Knack hun (toekomst)visie op de podiumkunsten. Dit is de ‘State of the Union’ van Michael De Cock.

Dit is geen state of the Union.

Mevrouw Van Steenberghe,

Beste Els,

Je moet het mij vergeven, maar ik ga niet, zoals je mij gevraagd hebt, de staat van het theaterland opmaken. Misschien is het een vorm van pleinvrees. Maar het klinkt zo plechtig allemaal. En tot wie richt je je als je zulk een staat maakt? Ik heb dat nooit goed begrepen. Tot het hele land? Maar wie of wat is dat ? Even vaak een veelkoppig monster, als een zwart gat of een lieve vriend. Nee, geen zin om me daaraan te wagen. Ik zou bij God niet weten wie ik voor me heb.

Ik wil je wel een briefje schrijven. Dan weet ik namelijk wel wie ik voor me heb: die van Knack. Als dat niet helder is! We kruisen elkaar wel eens. In één of andere gang van één of ander prachtig theater. Voor of na. En soms kom jij kijken naar wat ik maak, of moet jij voor één of ander interview mijn gebazel aanhoren. Maar voor de rest hebben wij geen flauwe fuck met elkaar te maken. Dat is wat ik noem helder.

Vooruitkijken

Een briefje dus. Want op je vraag wil ik graag ingaan. Het is namelijk goed om nu en dan terug en vooruit te kijken. Vooruitkijken doen we in de sector deze dagen allemaal. Iedereen werkt immers naarstig aan dat fameuze ‘beleidsplan voor de komende vier jaren’ dat dit najaar klaar moet. Iedereen praat dan even heel erg intens met iedereen en vraagt zich af wat er alléén moet en wat er samen kan. Het heeft iets heel grappigs. Van ver lijkt het of elk gezelschap op zijn eigen eiland zit en helemaal individueel te werk gaat, maar dat is niet zo. Want als ze in Tielt of Kortrijk met iets schuiven, dan zullen ze dat in Gent of Mechelen geweten hebben. En dus lijkt het er soms op of we met z’n allen één groot masterplan aan het uitwerken zijn. En lijkt die sector een soort vreemd veelkoppige schildpad te zijn. Met zijn ledematen breed en ver uit elkaar, in een haast verscheurende split, maar met éénkloppend hart.

Ik permitteer mij in deze brief de luxe om onvolledig te zijn. Dit briefje is dus niet zozeer de hele staat van het land, maar behandelt een paar zaken die mij bezighouden… Ik ben dan wel niet nel mezzo del cammin van mijn professionele leven,maar veel zal het toch niet schelen. Ik heb intussen wel een eind weg afgelegd. Bijna vijftien jaren op de teller. Dan ben je plots niet meer jong. En dan heb je zo toch al het één en het ander meegemaakt.

De tijden zijn veranderd, mevrouw, en maar goed ook. Maar toch! Sta mij toe een paar dingen op te sommen.

Braaf braver braafst

Samen met Dirk Pauwels in rekto:verso, – en die heeft een hoop meer kilometers op de teller dan ik, – stel ik vast dat de jeugd wat durf en anarchie mist. Net als de tijdsgeest is het allemaal iets killer geworden, iets meer berekend. Minder vrolijkheid en anarchie, minder “plantrekkerij”.

Toen ik afstudeerde, begon ik samen met Pieter Genard het Dick Van Landeghem trio. Het soort non-sensicale “rock-‘n-roll-theater” waar je als jonge snaak door moet als je je diploma op zak hebt. Om kort te gaan: zoeken en spelen, dat geweldig vinden, daar steun voor vinden (niet zozeer subsidies maar menselijke), daar de boer mee opkunnen en daar een publiek voor vinden. Wij speelden onze voorstellingen – vaak scène op scène – in tal van schouwburgen en krasselden op die manier een tourneetje van 25 voorstellingen bij elkaar. 25 cultuurprogrammatoren hadden hun nek uitgestoken om die voorstelling van die twee onbekende broekies te boeken, daar geld in te stoppen en daar een publiek voor te enthousiasmeren. Vaak niet meer dan 20, 25 toeschouwers in het begin, maar dat was niet erg. Want je mocht en je kon groeien.

Dat is vandaag ondenkbaar geworden. Maar er zijn verzachtende omstandigheden. De wet van de markt dicteert meer dan ooit de programmatie van vele culturele huizen. Zalen moeten vol zitten, en als er maar twintig man is komen kijken, dan kan de programmator daags na de voorstelling de schepen van cultuur te woord staan. Hoe kan een speler dan ooit kilometers maken? Voor een deftig publiek? Daarom is het vandaag misschien meer dan ooit aan de bestaande gezelschappen met een publiekswerking om daar fris en verrassend te blijven en jonge makers kansen en opportuniteiten te bieden.

Maar pas op! Je komt ze nog wel tegen hoor, die gretigheid. Het zou fout zijn te generaliseren. Wel komt ze meer en vaker uit eenandere hoek dan vroeger. Vorig jaar volgde ik een aantal voorstellingen van het Mestizo Arts Festival, waar allochtone makers zich een weg naar het acteursschap proberen te werken en te dromen. Wat heb ik me daar een gretigheid gezien!

Nog een verandering: het artiestenstatuut – de o zo befaamde en-cachette regeling, bescherming voor menig artiest en acteur – is stilaan een vod papier geworden die zwaar onder druk staat, en waar nauwelijks nog draagvlak voor is, zelfs onder acteurs zelf. Een anekdote: onlangs werd een bevriend acteur aangemaand door de RVA om aan de slag te gaan. Kon hij niet aan telefoonverkoop of zo beginnen, klonk het. De acteur liet verstaan dat hij spoedig aan de slag zou kunnen bij een gezelschap, waarop de man van de RVA zei: ‘Dat ken ik. Weer voor drie maanden en dan weer aan de dop zeker.’ Wel, beste Els, laat dat nu net deel uitmaken van dat artiestenstatuut. Wat vijftien jaar geleden moeilijk werd, is vandaag haast onmogelijk. Je krijgt aan geen zinnig mens nog uitgelegd dat zo’n statuut legitiem is. We hebben het ook voor een stuk aan onszelf te danken. De markt is cynischer en acteurs ook. Talrijk zijn diegenen die de cao als een minimumgrens beschouwen en niet als een richtlijn. Al deze evoluties hebben te maken met het verdwijnen van de vaste contracten. Een acteur wordt niet verondersteld vast in dienst te zijn of een vast, regelmatig loon te hebben. Vaker en vaker wordt hij een kleine zelfstandige die vijf jobs combineert. Noem het gerust een uitwas van de free-lancementaliteit.

De ‘vermarkting’ van de sector laat zich ook voelen in de financiering ervan. Tien jaar geleden, zelfs vijf nog, was een sponsor een vies woord. Vandaag ben je een held – zowel voor de overheid als voor collega’s – als je een vette sponsor vindt die privékapitaal investeert. Een gelijkaardige evolutie die tekenend is hier, is de grotere spagaat die ontstaat tussen de middelgrote en kleine huizen en de stadstheaters. Het is niet voor niets dat Johan Simons – het was overigens zijn natte droom – het concept van het Champions league theater lanceerde. Vette Europese euro’s voor een superleague die München, Milaan en Avignon bespeelt en ja, Vlaanderen als repetitiezaal gebruikt. Terwijl de middelgrote en kleine theaters meer dan ooit – naast ook een internationale werking – de Vlaamse zalen in dorpen en steden aandoen.

Maar ook hier mogen we niet veralgemenen. Er is in de verhoudingen van het landschap niets zo veranderd als de positie van de stadstheaters, die opnieuw een centrumfunctie bekleden en vaak goed theater maken. Toen ik afstudeerde, kwam je als conservatoriumstudent alleen maar een stadstheater binnen om gans achter in de zaal te gniffelen of om over te geven in de inkomhal. De arrogantie eigen aan jonge makers. Hoe anders is dat vandaag. Een tijd waarin veel jonge acteurs niets liever willen dan opgenomen worden in dat centrum, en elk stadstheater zijn eigen Wunderbaum of FC Bergman in de rangen wil. Maar de evolutie houdt ook gevaren in. Ze maakt te snel ongevaarlijk wat gevaarlijk moet blijven. En middelen zijn niet alles om goed theater te maken.

Maar geen nood, beste Els. Er is ook goed nieuws.

Spreiding en de stad

Vlaanderen gaat graag naar het theater. De hoera-berichten in verband met de ticketverkoop gehoord begin juni? De festivals boomen, en mensen boeken massaal tickets voor voorstellingen in culturele centra. En die berichten kloppen. De energie die je op tien dagen Theater aan Zee, op een zakdoek bij elkaar geconcentreerd krijgt, is de energie die je anders in al die zalen en culturele centra in Vlaanderen verspreid ziet. ’t ARSENAAL, en wij zijn niet de enigen, speelde de laatste jaren zo’n 150 reisvoorstellingen per jaar, en bereikt duizenden en duizenden kijkers.

Maar de steden bespelen blijft een probleem. Het is een oud zeer. Hoe absurd ook: vaak moet een Gentenaar naar Eeklo, een Brusselaar naar Ninove, een Antwerpenaar naar Merksem om een voorstelling te zien. Maar er is beterschap. Zo zetten de stadstheaters – eindelijk – nu en dan de deuren open. In Gent, waar Wim Opbrouck de passie preekt – endie passie ook nu en dan rijkelijk door de Gentse binnenstad gutst- zijn er meer gastvoorstellingen dan een paar jaar geleden. In Brussel mogen collega’s occasioneel langskomen, en in Antwerpen is er Antwerpse kleppers. Wel vind ik het een beetje vreemd dat uitgerekend een gezelschap dat groot wordt in het buitenland en grote sier maakt in Avignon en Milaan, een territorialiteitsbeginsel toepast om zijn invités te bepalen. Is dat luiheid of gemakzucht? We moeten ergens de grens trekken, denken ze vermoedelijk in de Bourla… Maar ach, geen gezeur: tenslotte zet iedereen zijn deuren open voor wie hij dat zelf wil.

Van het valse repertoiredebat dat de laatste jaren gevoerd werd, zijn we gelukkig verlost. Het is nooit een oprecht debat geweest, en dus is het alleen maar goed dat we er van af zijn. Het werd in gang gezet en misbruikt door mensen die niet bekommerd waren om de inhoud van het debat, maar het enkel hebben aangewend in een subsidiediscours. Zeggen dat er geen repertoire gespeeld werd of wordt was een pertinente onwaarheid. Dat bleek de laatste seizoenen, en dat zal nog meer blijkende komende seizoenen. Sta mij ook toe in dat verband nog een paar hardnekkige misverstanden die nu en dan circuleren, ook in de pers, voor eens en altijd de wereld uit te helpen: teksttheater is niet dood, maar leeft, meer dan ooit. En mensen zijn niet te lui om meerdere uren naar goeie acteurs te luisteren die een goeie tekst brengen.

Het nieuwe adagium: Ecologie

Het modewoord of adagium vandaag en allicht voor de komende jaren, het zal je niet ontgaan zijn, is ecologie. De minister dringt erop aan, makers maken er een thema van en de cultuurmarkt zet het als enige boodschap op haar affiche. Faut le faire.

Een interessante affiche, overigens, die van de cultuurmarkt. Heb je ze al gezien? Een wit blad, één woord: ecologie. Waar ecologie staat op de affiche, hoort cultuur te staan. Hoort de cultuurmarkt niet reclame te maken voor cultuur, vroeg ik me eerst af? Ik werd er zelfs ongemakkelijk van. Is het in deze tijden niet noodzakelijk – kijk naar Nederland – het recht op cultuur te vrijwaren en te bepleiten?

Maar het beeld zit nu al zo lang in mijn hoofd, houdt me al zo lang bezig, dat ik moeilijk nog kan beweren dat het niet goed gevonden zou zijn. Het is voer voor semiotici, die affiche. Er zit een paradox in, en het zegt dus iets over kijken. Beeld en boodschap botsen. Zou dat de bedoeling zijn? Om het spanningsveld tussen de twee op scherp te stellen?

Ook Benjamin Verdonck wil met een nieuw ecologisch project, op zijn eigengereide manier, de sector tot een soort minimalisme dwingen. Of hij zich op de juiste plek bevindt – in de schoot van KVS en Het Toneelhuis – om dat te doen, is op zijn minst een debat waard. De grote huizen zijn niet meteen stichtende voorbeelden inzake ecologie. Je hoeft er de jaarbrochures én de speelplekken maar op na te slaan om daar achter te komen. Maar misschien is de houding van die huizen wel consequenter dan die van Verdonck. Het hele dilemma laat zich samenvatten in een simpele vraag: Is het de moeite om naar de andere kant van de wereld te vliegen om je verhaal te vertellen? Weegt de zin daarvan op tegen al de rest. Verdonck oordeelt van niet, of althans voor een jaar. En zo maakt hij van een ecologisch argument een ethisch dilemma. Dat dilemma is misschien interessant. De ethische imperatief die hij eraan koppelt, is dat niet. Hoe eng immers, om in die vraag alleen ecologie een factor te laten zijn. Er zijn al jarenlang tal van argumenten, sociale, economische… die om dezelfde ethische redenen tot dogma’s kunnen verheven worden en investeren in het verplaatsen of doen reizen van cultuur overbodig maken.

En waar stopt bovendien de hang naar ecologie? Logischerwijze in de wetenschap dat een jaar lang met de hele sector geen klap uitvoeren de ecologische zaak het meest van al dient? Maar dat zal wel niet de bedoeling zijn.

Maar ja, ook ik breek me het hoofd over het spanningsveld tussen de twee. Een ecologisch bewustzijn is één ding, maar gevaarlijk wordt het als het imperatieven dreigen te worden. Ook al formuleert Verdonck het dan als een oproep. Het ecologische bewustzijn van de gemiddelde Vlaming is vaak nogal opportunistisch ingevuld. We plaatsen wel zonnepanelen, maar enkel wanneer we daar royale subsidies voor krijgen. Is dat erg? Dat opportunisme? Misschien niet eens.

Daar ik een pragmatisch opportunisten ecologistben, had ik voor het drukwerk van ’t ARSENAAL het snode plan opgevat ecologie aan economie te koppelen. Daarom besloten we twee van de zes papieren nieuwsbrieven te schrappen en wilden we alles in zwart-wit drukken. Ik had er een gesprek over met onze drukker. Of hij niet wilde samenwerken, lees, sponsoren. Wij drukken minder en we drukken ecologisch, hij drukt onze kosten… zoiets.Klonk heel mooi, vond ik.

Voor we echt konden praten wilde hij me diets maken hoeveel misverstanden er bestaan over ecologisch drukken. Ik was een dwaas als ik nog dacht dat in vier kleuren drukken per definitie ecologisch slechter is dan in twee of één. Ik ga zijn relaas niet voor je herhalen. Het is te technisch en gaat al gauw vervelen.

Maar ik hoorde onlangs op de radio bij Peeters en Pichal iemand die het kan weten vertellen dat boontjes uit Kenia gepermitteerd zijn, want die vliegtuigen vliegen toch en keren anders leeg terug, de boontjes uit Senegal niet. De boten uit Senegal worden immers speciaal ingezet om bonen naar Europa te voeren. En dan hebben we het nog niet eens over de landbouwers in Kenia en Senegal zelf gehad. Want uiteraard gaan die kopje onder als wij hun bonen niet meer eten. Kortom, na een half uur wist je helemaal niet meer wat je nu wel mocht eten en wat niet. Op gelijkaardige wijze bracht mijn drukker mij één en ander aan het verstand over drukken. Dun papier is dan wel beter voor het milieu, maar is niet sowieso milieuvriendelijker, want het gaat trager door de machine en je verbruikt dus meer energie bij het drukken.

Bij het buitengaan vroeg ik de brave man om een oordeel over de affiche van de cultuurmarkt die tegen het raam hing. Goedkoper en ecologischer drukken kan haast niet, verzekerde hij me met een kennersoog. Eén kleur, gerecycleerd papier, één vouw… Perfect dus. Als nu de milieuorganisaties een -ecologische, spreekt vanzelf- affichecampagne op touw willenzetten om mensen het theater in te jagen, dan zijn we helemaal klaar.

Meer zwart-wit op het papier, meer kleur op de planken

Ecologie mag dan wel met stip binnenkomen,diversiteit blijft een hot issue.

Het is cynisch eigenlijk, niet? Dat hetVlaamse theater dat zich zo graag internationaal waant, zoveel moeite heeft de mondialiteit van de eigen maatschappij op de scène te brengen. In de champions league – ik ga even verder op de metafoor van Johan Simons – zijn het vaak de Eto’os van deze wereld die groot geld verdienen en is kleur de normaalste zaak van de wereld. In de podiumkunsten is het helemaal anders. We leven in de illusie dat het Vlaamse theater het beste ter wereld is – ik sta vaak te kijken van het pretentieuzezelfbewustzijn dat we in deze aan de dag leggen – maar op het terrein van de mondialisering scoren we slechter dan de buurlanden.

Al is er de laatste jaren wel ontzettend veel veranderd.

Met Podia zonder kleur maakte Wouter Hillaert een paar maanden terug in De Standaard een bijzonder bitter bilan op van de behaalde resultaten. We zijn er nog niet, vat ik kort door de bocht samen. Meer nog: we staan nog nergens en de interculturele droom is verder weg dan ooit. De toon van het artikel was te hard, ging voorbij aan het vele werk dat er is gebeurd en velen die al sinds jaar en dag ijveren voor meer diversiteit op de scène, voelden het als een kaakslag aan. Het wilde meer opiniestuk zijn dan een correcte analyse… maar ik betwijfel of zulke artikels de dingen écht vooruit helpen.

We zijn het er allemaal over eens dat er talent is, en dat dit talent broodnodig is om de sector in de toekomst van meer zuurstof te voorzien. Hoe komt het dan dat een evenwichtige doorstroming zo moeilijk is en zo lang op zich laat wachten?

Er zijn uiteraard een aantal pijnpunten.

-Onze toneelopleidingen zijn in de praktijk exclusief. Allochtone acteurs voelen zich er niet aangesproken, bieden zich er niet aan en zitten er niet op de schoolbanken. Die vicieuze cirkel moet doorbroken worden.

De lerarenkorpsen in onze opleidingen zijn te eenzijdig samengesteld. Het canon dat gehanteerd wordt, weerspiegelt niet meer de wereld zoals hij er vandaag uitziet. Het is een te éénzijdig westers canon, dat stilaan elitaire, burgerlijke en revanchistische trekken krijgt. Als we dan toch een repertoiredebat willen voeren, dan is er hier één op zijn plaats.

Dat er geen allochtone acteurs via de scholen naar het veld worden geleid, is problematisch. Het is immers in de opleiding dat studenten een netwerk uitbouwen en contacten leggen met toekomstige werkgevers.

Het toneelonderwijs zoals het vandaag georganiseerd is, promoot en beschermt in de praktijk alleen maar de heersende patronen.

-De term socio-artistiek is, mede door een vaak betuttelende berichtgeving in de pers, stilaan een scheldwoord geworden. Maar het heeft ook met de tijdsgeest te maken. Mensen die zich er mee bezig houden roepen zo luid ze kunnen dat wat ze doen zeker niet socio-artistiek is. Waarom? Waar is dat misverstand gegroeid? Laat het van nu af een geuzennaam zijn.

Want heel veel van die projecten hebben de laatste jaren immers fantastisch werk geleverd. Heel veel talent vond zijn weg naar de scène. Alleen groeit al dat talent te zelden door naar de sector. Ook hier heeft de sector een zelfbeschermend en revanchistisch trekje. We slagen er tot dusver niet in die mensen te professionaliseren en binnen de sector op te nemen. Het is daarom – het kwam al even in de pers – dat ik vanuit ’t ARSENAAL samen met tal van partners zo’n professionaliseringstraject wil opstarten. Ik zag het model in Senegal, waar ik door Younouss Diallo werd uitgenodigd om voor Fotti, een gelijkaardig traject, een paar workshops te leiden. Het hele project wordt voorgesteld in november, in een projectweek die De andere canon heet.

Tot slot mogen we ook optimistisch zijn. Want hoe dan ook, de verkleuring van de sector zal er komen. Het is de diversiteitsmedewerkster van onze minister, Poli Roumeliotis die me er rustig op wees, toen ik er met haar lang over sprak. In het begin was ik geschokt door de uitspraak. Maar later begon het mij te dagen dat ze gelijk had. De verkleuring van de sector zal zich, net als de verkleuring van de maatschappij doorzetten. Maar die zekerheid ontslaat ons niet van de plicht er ook werk van te maken. Het is nodig. Omdat het én een verhaal van gelijke kansen is, én omdat het de sector de zuurstof, gretigheid en impuls moet geven die we anders verliezen en ons afleidt naar een soort vadsige, zelfgenoegzame burgerlijkheid.

Ook voor de pers, beste Els, is hier een taak weggelegd. Er wordt nogal eens te hysterisch gecommuniceerd rond dat thema. En aan elke voorstelling die met interculturaliteit te maken heeft, lijkt wel, in sommige analyses, het hele welslagen van onze maatschappij verbonden. Dat is nefast, overtrokken en betuttelend. Er moet doorgewerkt kunnen worden. Met récht op zoeken en falen.

Hebben de media het weer gedaan? Of mogen zij hun handen in onschuld wassen? Wat denk je zelf?

Press for less

Ik wil het, nu ik er toch over begonnen ben, nog even over de cultuurkritiek hebben. Ik heb niet echt het gevoel dat de theaterkritiek een periode van hoogconjunctuur doormaakt. Misschien moesten jullie nu en dan ook maar eens terugkijken.

Een paar jaar terug was er Press for more… Weet je nog? We pressten misschien voor more, maar we gingen voor een hele boel less. Dat is althans mijn gevoel. Het recensentenveld is schraal en saai geworden. Opgesloten in zijn eigen trip, En dat heeft niet alleen te maken met plaatsgebrek. Sta mij toe om af te ronden – hoe laf zou ik anders zijn, – om zonder enige boosheid man en paard te noemen.

Bij De Standaard verliest Wouter Hillaert zich vaak in de eigen goedebedoelingen. Hij is een theaterbeest, dat staat buiten elke discussie. Maar hij wil zo graag in de spits lopen, tendensen en nieuwigheden aanbrengen dat hij zichwel eens verliest in hypotheses die mijlenver van het echte leven en het veld staan. Een artikel dat analytisch wil zijn is geen opiniestuk! Ik lees zo vaak zijn agenda en zijn bedoeling achter de woorden, maar als hij echt het veld wil beploegen, dan kan dat alleen maar als hij zelf op het veld komt staan..Dat zal iedere boer hem aan het verstand kunnen brengen. Bij De Morgen schrijft Griet Op De Beeck in haar teksten evenveel over zichzelf als over het eigenlijke onderwerp. Leuk, maarik hoef heus niet te weten wanneer ze deze of gene maker voor het eerst tegen het lijf liep.Nu lijken er hele flardenvan haar teksten uit een meisjesdagboek geplukt. En bij Knack is er Guido Lauwaert. Hij zou wel kunnen. Maar hij wil niet, zoals mijn grootmoeder placht te zeggen. Hij deelt de wereld op in wit en zwart, in één of vijf sterren terwijl er zoveel kleuren grijs en donkerblauw te verdedigen zijn. Ook in de kunsten. Ook in de cultuurkritiek is het uitkijken naar een nieuwe, frisse, jeugdige stem.

Maar er is ook goed nieuws. Yves Desmet godbetert! Hij schrijft met hart en verstand over wat hij ziet, en slaagt erin zijn passie over te dragen op de lezer. En Geert Sels, maar die schrijft, in tegenstelling tot wat Jan Fabre vindt, nog altijd te weinig, en Liv Laveyne, maar die werd jammerlijk naar cobra.be verbannen…Daar hebben ze pas reden tot klagen. Die mogen niet eens meer op de radio! Als de openbare omroep in zijn reguliere programmatie geen lans meer wil breken voor kunst en cultuur, dan moet je er niet van schrikken dat je op een dag wakker wordt in een land waar niemand nog een moer om cultuur geeft. En dat zoiets mogelijk is, werd nauwelijks een paar weken geleden in Nederland pijnlijk duidelijk. Ligt het aan mij? Of zou het kunnen dat het dan vroeger toch beter was, beste Els, dat er vijftien jaar geleden meer duidelijke ankers en bakens waren, én meer interesse, inzet en inzicht van de media?

Maar niet getreurd.En sans rancune. In september mag iedereen terugkomen. Dan trekt de karavaan weer verder, op de weg die ze denkt te moeten gaan.

Zo, beste Els, dat wilde ik je wel schrijven. De staat van het land is het niet. Maar dat briefje is intussen wel een hele brief geworden.

Tot in één of andere donkere gang, van één of ander fantastisch theater.

We zien ons, zoals we dat zo mooi zeggen.

Ik kijk er naar uit.

Michael De Cock

Directeur ‘t ARSENAAL

Zomer 2011

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content