Paul Baeten

P.B. Gronda: ‘De meest ruwe, expliciete vorm van competitie is het boksen. Je gaat erna niet samen aan de bar staan’

Paul Baeten Columnist bij Knack Focus

P.B. Gronda, van wie onlangs de nieuwe roman Wanderland is verschenen, duikt voor Knack Focus elke week in de populaire cultuur. Deze week: boksen, boksfilms en klop krijgen van het leven.

Ik ben ook maar schrijver geworden omdat ik te lui was om als atleet door te gaan. Een hoofdstuk in een roman schrijven is aanzienlijk gemakkelijker dan een 800 meter winnen, dat kan ik je bij deze verklappen.

Het mooie aan sport is de duidelijkheid. Snelste tijd wint. Meeste goals wint. Daarom haten we die doping ook zo. Het kan niemand wat schelen dat een schilder of een gitarist zichzelf opsnuift of platspuit. Maar iemand die de eenvoudige puurheid van winnen en verliezen probeert te beliegen, die verpest de illusie dat er een vorm van rechtvaardigheid bestaat.

De meest ruwe, expliciete vorm van competitie is het boksen. Want dat doe je met je vuisten. Als de andere valt en niet meer recht kan, dan win je. Anders krijg je punten naargelang hoe goed of slecht je de opponent hebt toegetakeld. Je gaat daarna niet samen aan de bar staan. Dit is geen squash.

Ik kan je nog iets verklappen. Een 800 meter winnen is aanzienlijk gemakkelijker dan een boksmatch – nog niet eens winnen maar – gewoon al overleven.

Niet omdat het fysiek zoveel zwaarder is, maar omdat je bij een sprintje op een atletiekpiste geen rekening moet houden met het risico dat de loper in de baan naast je plots stopt om je in elkaar te kloppen. Gebeurt nooit.

Boksen daarentegen is heel de beschaving gewoon vergeten en terugschakelen naar het meest dierlijke instinct. Daarom is het zo schoon. Daarom is het zo zot en pervers. Mensen gaan op elkaar kloppen en we gaan kijken en roepen tot er een neergaat.

De kracht van boksfilms zit in hetzelfde als waarin de kracht van de sport zelf zit: iemand heeft slechte kaarten en klop gekregen van het leven en de enige manier om niet ten onder te gaan, is terugvechten.

Er zijn recent heel veel boksfilms gemaakt. Er waren Creed, Southpaw en The Challenger. Hands of Stone komt er nog aan. Creed brengt Rocky terug, maar nu speelt Sylvester Stallone – en dat is beter voor iedereen – de trainer, en in Hands of Stone zit Robert De Niro, die in 1980 natuurlijk Jake LaMotta speelde in Raging Bull. Het zijn straightforward, genre-getrouwe boksfilms, en geen variaties op het thema, zoals die de laatste jaren te zien waren in onder andere The Fighter, Cinderella Man, Warrior en Foxcatcher – wat trouwens allemaal betere films zijn dan de recentste boksfilms, die allemaal flauwtjes de formule afwerken.

De kracht van boksfilms zit in hetzelfde als waarin de kracht van de sport zelf zit: iemand heeft slechte kaarten en klop gekregen van het leven en de enige manier om niet ten onder te gaan, is terugvechten. Een heel duidelijk beeld voor wat veel mensen ervaren. Dat ze een gevecht moeten leveren. Maar onze gevechten zijn niet visueel meer. We moeten geen levensgevaarlijke mijnen in. Onze kinderen krijgen geen builenpest. Agressie wordt nu meestal onderdrukt. Ze wordt passief maar ook haast voortdurend op ons afgevuurd. In het verkeer, in relaties, op WhatsApp. Mensen werden zo beschaafd dat ze gek werden.

Dus als we iemand kunnen zien doen wat we zelf zouden willen doen, dan is dat misschien de tweede beste oplossing. We delen in de pijn van de bokser, maar zijn ook jaloers, want zijn problemen komen op een bepaald moment voor hem in de ring te staan en zeggen: ‘Wil je mij? Kom dan.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content