EXHIBITION ON MAIN ST.

Op 6 april knalt in de Londense Saatchi Gallery de eerste grote Rolling Stones-tentoonstelling open: Exhibitionism, een luidruchtige, interactieve retrospectieve. Een geleid bezoek aan de beeldenfabriek van de Stones, aan de hand van zes cruciale personages.

Zijn de Stones de grootste rockband aller tijden? Poeh. Ze zijn in ieder geval de oudste. En dat is best een benijdenswaardige positie, nu rock in de eerste plaats georganiseerde nostalgie is geworden, duur massaspektakel voor oudere jongeren. De Stones bedienen makkelijk vier, vijf generaties babyboomers en postbabyboomers: mensen die er goed geld voor overhebben om een paar keer per jaar hun jeugd te herbeleven.

De organisatoren van Exhibitionism -is het toeval dat ze International Entertainment Consulting heten? – beloven een unieke terugblik op vijf decennia rock-‘n-roll aan de hand van originele instrumenten en kostuums, podiumdecors en kleedkamerparafernalia, dagboeken en correspondentie, posters en hoezen, en uiteraard ongeziene foto’s, nooit vertoonde video en ongehoorde audio. Zes personages waar u op de expo niet naast mag kijken.

1. JOHN PASCHE

Zijn naam zegt waarschijnlijk niemand iets, en toch is hij met voorsprong de belangrijkste iconograaf van de Stones. Hij ontwierp in 1971 de mond met uitgestoken tong, het overbekende Stones-logo, het meest succesvolle uit de rockgeschiedenis. Pasche, ondertussen 70 jaar, was nog student aan het Londense Royal College of Art toen Mick Jagger daar kwam talentspotten. Hij maakte een tourposter als proeve van bekwaamheid en mocht zich prompt aan schetsen voor een logo zetten. Twee weken later kwam hij op de proppen met wat een universeel zinnebeeld van seks, rock en rebellie zou worden. ‘Ik zocht inderdaad naar een anti-establishmentsymbool, ‘ zei Pasche daar later over, ‘liefst eentje dat door zijn eenvoud bestand was tegen de tand des tijds. Maar mijn belangrijkste inspiratiebron voor dat logo was Mick Jagger zelf. Toen ik hem voor het eerst ontmoette in de Stones-kantoren in Londen, kon ik gewoon niet naast die grote mond en die dikke lippen kijken.’ De Stones gebruikten het logo voor het eerst op het binnenwerk van Sticky Fingers (1971). Pasche kreeg 50 pond voor zijn ontwerp, en later nog een deeltje van de royalty’s toen de Stones er een patent op namen. De kassa rinkelde voor hem pas echt toen het Victoria and Albert Museum in 2008 de originele zwart-witschetsen kocht voor een slordige 63.000 euro.

2. DAVID BAILEY

David Bailey maakte de foto’s voor enkele van de eerste platenhoezen van The Rolling Stones: No. 2 (1965), The Rolling Stones, Now (VS-release, 1965), Out of Our Heads (UK-release in zwart-wit, 1965), en later ook voor Goats Head Soup (1973). Nu lijken het heel gewone, zelfs wat brave portretten. In die tijd – toen rockgroepen nog uniformen droegen -waren dat vuile beelden, waarop de leden arrogant, onvriendelijk en ongeïnteresseerd in de camera keken.

Toen David Bailey die beelden schoot, was hij al even beroemd en berucht als de jonge Stones. Bailey was dé fotograaf van de swinging sixties in Londen, de arbeiderszoon uit East End die snel en rudimentair in beeld bracht wat hij op straat hoorde en zag – de mode van Mary Quant, de muziek van The Who, de Beatles en de Stones, het geweld van de gebroeders Kray – en daar onversneden glamour van maakte. Hij werd de huisfotograaf van de Britse Vogue en de favoriete fotograaf van de topmodellen. Want David Bailey was ook nog eens onweerstaanbaar knap. Jean Shrimpton, ‘de mooiste vrouw ter wereld’ volgens velen, en in ieder geval het best betaalde model, was zijn muze. Catherine Deneuve was tussen 1965 en 1972 zijn vrouw. Al in 1964 bracht Bailey zijn Box of Pin-Ups uit, een doos met foto’s van Jagger, Roedolf Noerejev, Andy Warhol en consorten op posterformaat. Wie daar nu nog een exemplaar van op de kop wil tikken, zal minstens 20.000 dollar moeten neertellen.

3. ANDY WARHOL

In april 1969 stuurde Mick Jagger een hoop fotomateriaal met een begeleidende brief naar Andy Warhol. ‘Ik ben blij dat je het artwork voor ons volgende hitalbum voor je rekening wilt nemen’, schreef hij. ‘Doe ermee wat je wilt en laat a.u.b. per kerende weten hoeveel je ervoor wilt hebben.’

De hoes van dat hitalbum, Through the Past, Darkly (Big Hits Vol. 2), was uiteindelijk niet van de hand van Warhol. Die kwam pas in 1971 in actie voor de Stones, maar toen was het ook meteen goed raak: de cover van Sticky Fingers, de foto van een jeans met een echte rits erin, is een van de meest legendarische platenhoezen aller tijden geworden. Meer nog door het binnenwerk dan door de buitenkant. Tot vandaag wordt er gebakkeleid over wie het naar links wijzende orgaan in de witte onderbroek toebehoort. Glenn O’Brien, een van de hangarounds in Warhols atelier The Factory en de eerste hoofdredacteur van Interview, het glamourmagazine van Warhol, beweert dat hij de man in de onderbroek was en Jay Johnson, een andere Factory-habitué, de man in de Levi’s-jeans.

Jagger en Warhol kenden elkaar al sinds 1965, en de vriendschap zou dik twintig jaar standhouden, tot Warhols dood in 1987. ‘Andy was een enorme starfucker en Mick was voor hem het ultieme sekssymbool’, aldus Glenn O’Brien. ‘Andy praatte voortdurend over Mick. Ik denk dat hij hem heel cool vond, ook al zei hij wel eens dat Mick een beetje cheap was.’

Jagger verscheen niet minder dan vijf keer op de cover van Interview, een record. De polaroids en zeefdrukken die Warhol van hem maakte – lang haar, naakt bovenlijf, stoere blik, lippen getuit – behoren tot zijn meest iconische werk. Jaggers vrouw Bianca werd opgenomen in de redactie van Interview, en toen zij en Mick uit elkaar gingen, ‘erfde’ Andy haar. Bianca was Andy’s vaste date bij belangrijke publieke gelegenheden.

In 1977 verzorgde Warhol ook nog het artwork van het livealbum Love You Live. Naar verluidt was hij not amused toen bleek dat Mick het ontwerp typische Warhol: kleurvlakken over een zwart-witfoto – hier en daar wat had geaccentueerd met zwarte stift.

4. ROBERT FRANK

Fotograaf Robert Frank, een in Zwitserland geboren en na de Tweede Wereldoorlog naar de VS geëmigreerde Jood, maakte in 1958 het belangrijkste fotoboek van de twintigste eeuw: The Americans, een prachtige verzameling beelden over leven en leegte, bevreemding en tristesse in de VS – ‘The humor, the sadness, the EVERYTHING-ness and American-ness of these pictures!’ schreef Jack Kerouac in het voorwoord. Een collage van Franks foto’s kwam in 1972 terecht op Exile on Main St., volgens velen het belangrijkste album van The Rolling Stones.

Frank maakte in datzelfde jaar ook een film over de Amerikaanse tournee van de Stones: Cocksucker Blues, naar de gelijknamige single die de Stones opnamen om van hun toenmalige platenmaatschappij Decca af te raken. Film noch single werd ooit uitgebracht. Robert Frank had zijn documentaire iets te grondig gedocumenteerd: hij had ook het drugsgebruik en de orgieën waaraan de Stones zich overgaven vastgelegd. Tijdens de opnames hadden de Stones zich daar in al hun overmoed niets van aangetrokken, maar toen ze de film te zien kregen, wisten ze genoeg: ‘Fucking goeie film, Robert, ‘ zei Jagger, ‘maar als dit vertoond wordt in Amerika, mogen we het land nooit meer in.’ De Stones begonnen een rechtszaak om de film waartoe ze zelf de opdracht hadden gegeven, te laten verbieden. Robert Frank beriep zich op zijn rechten als auteur. De rechter besliste dat de film hooguit vijf keer per jaar vertoond mocht worden, steeds in aanwezigheid van Frank. Oprecht benieuwd of Cocksucker Blues integraal te zien zal zijn op de tentoonstelling in Londen – als men de titel van de expo wil waarmaken, is dat in elk geval de geschikte gelegenheid.

5. GUY PEELLAERT

David Bowie was de Stones voor met een tentoonstelling rond zijn persoon (David Bowie Is, nog tot 10 april in Groningen), zoals hij hen midden jaren zeventig ook al eens voor was geweest met een albumcover getekend door wijlen onze landgenoot Guy Peellaert: de fantastische hoes van Diamond Dogs.

Peellaert had in 1974 nochtans een overeenkomst met de Stones dat hij een jaar lang exclusief voor hen zou werken. Hij mocht de opnames voor It’s Only Rock ’n Roll bijwonen in München, alwaar hij zich stierlijk verveelde en een bloedhekel kreeg aan Keith Richards, de sympathieke Stone die volgens Peellaert in werkelijkheid een harteloze zak was, een man die aan de lopende band groupies consumeerde, ook in de auto, om hen na ampel gebruik achter te laten in de Beierse bossen. Peellaert nam wraak door in zijn tekening de groepsleden in een decor te plaatsen dat overduidelijk verwees naar Leni Riefenstahl, de cineaste en fotografe van de nazi’s: op een trap in een zuilengalerij, toegewuifd door tientallen jonge vrouwen en meisjes in witte gewaden. Ergens op die trap liet hij een damesslipje slingeren: dat werd later vakkundig verwijderd. Maandenlang hoorde Peellaert niets van de Stones -er kwam geen reactie op zijn ontwerp – dus hij dacht dat hij het verkorven had en rustig met David Bowie in zee kon gaan. Mick Jagger was woest toen Diamond Dogs uitkwam. Hij kwam Peellaert hoogstpersoonlijk tot de orde roepen toen die in een Londens hotel aan de rol was met zijn latere vrouw. It’s Only Rock ’n Roll bleek al in productie te zijn, mét de hoes van Peellaert. De Stones zouden beschouwd worden als na-apers van Bowie. Peellaert trok het zich niet aan. Hij was een groot kunstenaar, een warme man, maar ook een onverbeterlijke provocateur. Jagger had het kunnen weten. In zijn magnum opus Rock Dreams (1973) had Peellaert de Stones al eens afgebeeld als nazi’s die aan de piepjonge meisjes zaten.

6. PETER CORRISTON

Tussen 1978 en 1983 maakte Corriston de covers van vier opeenvolgende Stones-albums, waarvan die voor Some Girls (1978) onbetwist de beste was – dat vond ook Andy Warhol. Corriston is allerminst een klinkende naam, maar hij is wel de enige die voor een Stones-hoes een Grammy kreeg: voor die van Tattoo You (1981), de laatste goeie plaat die de Stones maakten.

Over het algemeen geldt trouwens dat je een Stones-plaat niet hoeft te beluisteren om te weten of het een goeie is, je kunt het zíén aan de kwaliteit van de hoes. De hier genoemde platen plus Aftermath (1966), Beggars Banquet (1968) en Let It Bleed (1969) zijn oké; dingen als Their Satanic Majesties Request (1967), Dirty Work (1986, met een pathetische jarentachtigfoto van Annie Leibovitz) en A Bigger Bang (2005) zijn redelijke tot onwaarschijnlijke rommel.

EPILOOG: DENNIS TYFUS

In 2006 maakte de Antwerpse undergroundkunstenaar Dennis Tyfus de ultieme parodie op het Stones-logo. In dat beeld met de titel Ultra Eczema 55 – oorspronkelijk een platenhoes, nadien omgewerkt tot een poster op A1-formaat – wordt de tong met een scherp mes doorgesneden. Hoogst twijfelachtig of daar nog ooit withete rock-‘n-roll uit kan komen.

Wordt Exhibitionism een helse rit op een roetsjbaan of een slaapwandeling door een vervallen pretpark? Ga en zie.

EXHIBITIONISM: THE ROLLING STONES

Van 5/4 tot 4/9 in de Saatchi Gallery, Londen. Alle info: saatchigallery.com

DOOR DANNY ILEGEMS

JE HOEFT EEN STONES-PLAAT NIET TE BELUISTEREN OM TE WETEN OF HET EEN GOEIE IS: JE KUNT HET ZÍÉN AAN DE KWALITEIT VAN DE HOES.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content