Ty Segall, misschien wel de laatste rock-‘n-roller: ‘Gitaren doen er niet meer toe? Fuck you!’

© .
Jonas Boel
Jonas Boel Jonas Boel is medewerker van Knack Focus

De hardst werkende man in de hedendaagse rock luistert naar de naam Ty Segall. Tien albums – en tal van singles en ep’s – in tien jaar tijd, daar valt niets op af te dingen. ‘Het is maar rock-‘n-roll, daar hoef je niet moeilijk over te doen.’

‘The most brutal, ugly, degenerate, vicious form of expression it has been my displeasure to hear.’

Frank Sinatra over rock-‘n-roll, 1957

‘That’s rock ‘n’ roll. A punch in the face.’

Ty Segall, 2013

Wat is het verschil tussen rock en rock-‘n-roll? Keith Richards, iemand die het kan weten, heeft een punt, wanneer hij in de Netflixdocumentaire Under the Influence de hedendaagse blankemannenversie van rockmuziek een gebrek aan roll verwijt: ‘Ze maken er marsmuziek van. Dat is hun versie van rock. Sorry, maar ik verkies de roll.’

Aan grote rockbands geen gebrek, tegenwoordig: Foo Fighters, The War on Drugs, The National, Editors, Elbow, Pearl Jam, ga zo maar door. Elk met hun dik in de verf gezette bijzonderheden, maar in se allemaal exponenten van rockmuziek in de klassieke drums-bas-gitaar-zangformatie. Bands die met hun publiek meegroeiden ook. Het U2-syndroom: hoe groter de menigte, hoe grootser de sound en hoe stijver de arrangementen. Veel poten, weinig roll.

Neem Arcade Fire, een groep die de schwung nooit schuwde, maar per nieuwe plaat minder rock-‘n-roll klinkt. Luister naar Creature Comfort, uit Everything Now, en u begrijpt meteen wat Keith Richards bedoelt met marsmuziek. Tame Impala bekeerde zich tot de synthesizer, en zelfs Queens of the Stone Age gaat zelden nog zo diep in de bochten hangen als in hun vroege dagen. Of Arctic Monkeys hun onbezonnen vinnigheid van weleer nog kunnen bottelen, zal later dit jaar moeten blijken, wanneer hun zesde elpee het daglicht ziet. Nick Cave and The Bad Seeds kunnen rocken én rollen, maar de Cave is tegelijk te veel crooner, dichter en monument om (nog) voor een volbloed rock-‘n-roller door te gaan.

Ik deel mijn muziek nog liever gratis dan me te laten bedriegen door Spotify.

Heeft het misschien met leeftijd te maken? Twee woorden: Iggy. Pop. Altijd ‘klein’ gebleven, en daar schuilt het antwoord: rock-‘n-roll gedijt beter in de schaduw, naast het vergrootglas van sportpaleizen en andere arena’s. Er zijn best nog blanke mannen die kunnen rollen. Ze blijven bij voorkeur ondergronds, in de humus van de muziekindustrie. En als er één man is die daar vandaag de plak zwaait, is het Ty Segall, hoeder van de rock-‘n-roll.

De tel kwijt

Deze week verschijnt Freedom’s Goblin, de tiende plaat van Ty Segall in tien jaar. Een bedrieglijk getal, want Segall is een onvermoeibare gitaarkrijger die zijn vingers in vele papjes houdt: een lange lijst bands en uiteenlopende projecten, goed voor een veelvoud aan langspelers, ep’s, singles, live-opnames en producties. Gevraagd naar het precieze aantal platen waar zijn naam aan verbonden is, verwijst hij naar zijn Wikipediapagina: ‘Ik ben de tel allang kwijt.’

Ook een decennium aan elpees is voor Segall, die dit jaar 31 wordt, geen reden om achterom te kijken: ‘Uiteraard denk ik regelmatig na over mijn leven en mijn muziek, maar in het verleden blijven plakken is niets voor mij. Ik denk bij voorkeur vooruit. Elke nieuwe plaat is het resultaat van een nieuw leerproces, en het is niet de kwantiteit maar wel de kwaliteit die van belang is. Elke keer de best mogelijke song schrijven, dát is het enige dat telt.’ Voor Segall is het helemaal niet zo vreemd om elk jaar een of twee albums uit te brengen. ‘Kijk naar The Beatles of de Stones vroeger, zij hielden er ook een strak tempo op na. Neil Young heeft een 35-tal studioalbums op zijn naam. Ik bedoel, een tiental songs per jaar, zo gek is dat toch niet? Ik maak geen zot ingewikkelde progrock, of vreemde Aphex Twin-achtige dingen. Het is maar rock-‘n-roll, daar hoef je niet raar of moeilijk over te doen.’

Ty Segall groeide op in Laguna Beach, een kuststadje op een uur rijden van Los Angeles. Hij leerde drummen op zijn tiende, gitaar spelen op zijn vijftiende. Naast de platencollectie van zijn vader – ‘vooral rock en soul uit de jaren vijftig en zestig’ – vormde punk de soundtrack bij zijn tienerjaren.

Op de middelbare school richt hij samen met enkele maats zijn eerste band op: Epsilons, getriggerd door de collectie hardrockplaten – van onder meer Black Sabbath en Alice Cooper – die hij cadeau krijgt van een buurmeisje. ‘Ik was geobsedeerd door platen’, vertelt Segall over zijn muzikale ontdekkingsjaren. ‘Ze waren mijn religie, de lijm die gelijkgestemde zielen verbond, mensen die een connectie voelen bij iets samenbracht. Voor mij is dat wat God betekent. Ozzy Osbourne is Jezus, Arthur Lee is de Heilige Geest. Dat is waar het om draait: keep it alive, spread it around.’ Er gelden andere regels in de platenwereld, vindt de apostel: ‘Op muziek kun je altijd rekenen. Ik kan een plaat opleggen en me beter voelen. Ik ben ergens anders. Sabbath? Ik ben in een satanische kerk. Ziggy Stardust? Ik ben in de ruimte met Bowie cocaïne aan het snuiven. En dat is oké, niemand trekt er zich iets van aan.’

TY SEGALL: 'Rock-'n-roll tast nog altijd mijn spieren aan. Het verandert mijn brein, het verandert míj!'
TY SEGALL: ‘Rock-‘n-roll tast nog altijd mijn spieren aan. Het verandert mijn brein, het verandert míj!’

Ontdekt in het gips

Nadat Segall van LA naar San Francisco is verhuisd om er aan de universiteit te studeren, stort hij zich daar in de bloeiende undergroundscene. Een van zijn groepjes, The Traditional Fools, wordt per ongeluk geboekt voor een show waarop alle andere leden niet aanwezig kunnen zijn, en Ty speelt het optreden op zijn eentje. Met een gitaar om de nek, een kickdrum aan zijn voeten en een tamboerijn binnen handbereik is Ty-Segall-de-eenmansgroep geboren. Tijdens een van die onemanshows – met zijn linkerarm in het gips, nota bene – wordt hij gespot door John Dwyer, frontman van de destijds net gesplitte noisepunkband Coachwips, het enige vaste lid van Thee Oh Sees en roerganger van de aanzwellende garagerockscene in Golden Gate City.

Dwyer is danig onder de indruk van de jonge, blonde lawaaimaker en wil maar al te graag zijn eerste plaat uitbrengen. Aldus verschijnt in 2008 het titelloze debuut van Ty Segall via Castle Face, het begin van een wilde rit. De naam Ty Segall zal altijd verbonden blijven met de hechte rammelrockscene in San Francisco, maar de man Segall verhuisde een vijftal jaar geleden naar LA: ‘Om familiale en financiële redenen’, zegt hij. De nabijheid van Silicon Valley en zijn internetmiljonairs hebben van San Fran de duurste stad van de VS gemaakt. ‘Ik zou er vandaag nooit een huis kunnen kopen. Het is jammer, want veel artiesten ontvluchten de stad door de torenhoge prijzen. Twitter and Google destroyed it. Het was een geweldige tijd, die eerste vijf jaar, en een geweldige plek om je tanden op stuk te bijten. Maar negentig procent van mijn vrienden woont nu in LA. Ook John Dwyer, die maar enkele blokken van me vandaan woont.’

Onder auspiciën van Dwyer groeit Segall uit tot een vaste waarde, eerst nog doelbewust amateuristisch en solo, maar even productief als zijn continu in derde versnelling opererende leermeester, gaandeweg ontbolsterend tot de veelzijdige songwriter en het rock-‘n-rollbeest dat hij vandaag is. Op Freedom’s Goblin – zijn langste elpee tot nu toe – zet hij alles in de etalage: door The Beatles en The Kinks geïnspireerde, soulvolle gitaarpop, schuimbekkende punkrock, logge, met zware metalen besmette riffs, psychedelische folkvarianten in het verlengde van zijn grote held Marc Bolan, breed uitwaaierende jams en zelfs verbasterde disco: nadat Segall eerder Pink Floyd, T-Rex, Black Sabbath en Captain Beefheart coverde, is nu Everyone’s a Winner Baby van Hot Chocolate aan de beurt. Lak aan regels, vrij van dogma’s, het typeert de ware rocker.

Ik kan een plaat opleggen en me beter voelen. Ik ben ergens anders. Sabbath? Ik ben in een satanische kerk. Ziggy Stardust? Ik ben in de ruimte met Bowie cocaïne aan het snuiven

Ga er echter niet naar op zoek op de streamingdiensten. Drag City, het label waarvoor Segall sinds 2011 zijn platen aflevert, zet zijn releases niet op Spotify of Apple Music, en daar is hun paradepaardje niet rouwig om: ‘Spotify en alle andere streamingsites betalen niets. Je moet al Madonna heten om er volwaardige royalty’s aan over te houden. Ze lichten artiesten op, en daar wil ik geen deel van uitmaken. YouTube en zo, gratis muziek: totally cool, go for it. Ik deel mijn muziek nog liever gratis dan me te laten bedriegen door Spotify.’

Zijn fans laten het niet aan hun hart komen. Ze kopen Segalls albums en ep’s om hem op de been te houden en stromen enthousiast toe wanneer hun held in hun buurt zijn altaar opricht. ‘Ik hou niet echt van touren’, zegt hij. ‘Ik heb het gewoon al zoveel gedaan. Ik was de afgelopen drie jaar bijna continu op tournee. Het is niet mijn favoriete ding, platen opnemen is dat wel. Het is fun en je kunt gek doen.’

Rockmuziek dode letter? Niet als het aan Ty Segall ligt: ‘Wanneer mensen beweren dat gitaren of het volume van je versterker er niet toe doen, dan denk ik: nee, fuck you! Het tast nog altijd mijn spieren aan, het verandert mijn brein, het verandert míj! I support the church of rock’n’roll!’ Keith Richards mag op beide oren slapen: er zijn er nog die graag rollen.

Freedom’s Goblin

Uit op 26/1 via Drag City.

Ty Segall

Speelt op 26/5 in Trix, Antwerpen. Info en tickets: trixonline.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content