Jeff Tweedy & The Bony King over hun samenwerking die er nooit kwam: ‘Nu voel ik me slecht’
Knack Focus blikt terug en biedt u de beste verhalen van het jaar opnieuw aan. Dit is er een van.
De ene baat bijna een kwarteeuw Wilco uit, de geliefdste alternatieve americanaband van de VS, de andere kent u al tien jaar als Vlaanderens meest solitaire troubadour The Bony King of Nowhere. De geplande samenwerking tussen de twee kwam er uiteindelijk niet, dit dubbelinterview dan weer wél. Jeff Tweedy (51) en Bram Vanparys (32) over ornithologische aspiraties, jezelf voordoen als Bruce Springsteen en besties zijn met Bawb.
Lees hier de rest van de beste Knack Focus-verhalen uit 2018.
‘Good to see you again, Brehm’, zegt Jeff Tweedy terwijl hij Bram Vanparys de hand schudt. ‘Hoe lang is dát niet geleden?’
‘Van 2014, denk ik’, antwoordt Vanparys.
‘Vier jaar geleden, zeg je? That’s a long time ago for my memory. (lacht) Hebben we elkaar niet midden in de winter ontmoet?’
‘Ja, tijdens een heel extreme winter zelfs.’
‘Hoe ben je toen ook alweer bij mij beland?’
‘Ik geloof dat mijn toenmalige label de albums verdeelde die jij met Mavis Staples hebt gemaakt, en dat zij contact hebben opgenomen met jouw management. En plots zat ik op een vliegtuig richting Chicago.’
***
Het is 4 september 2018 en we zitten in de backstage van het Openluchttheater Rivierenhof in Antwerpen. Jeff Tweedy zal er over enkele uren een soloset spelen die het beste van zijn (gewezen) bands Wilco, Uncle Tupelo, Loose Fur en Golden Smog bundelt. Bram Vanparys mag als The Bony King of Nowhere in Tweedy’s voorprogramma aantreden. En dat is dus geen toeval.
Ik heb een jaar lang in een caravan in de Vlaamse Ardennen gewoond. Het was het interessantste én donkerste jaar uit mijn leven
Bram Vanparys
Toen de twee in die strenge winter van 2014 de koppen bij elkaar staken – ze brachten twee dagen door in de door Tweedy gerunde opnamestudio The Loft in Chicago -, was dat met het oog op een samenwerking. Vanparys wilde Tweedy namelijk aan boord hijsen als producer van zijn op dat moment nakende vierde Bony King-plaat Wild Flowers (2015). ‘Ik had wat classic songs liggen die in een bepaalde traditie geworteld waren, een traditie die ik ook in het werk van Jeff herken’, zegt Vanparys. ‘Vroeger was ik altijd heel protectionistisch over mijn eigen muziek, maar op dat moment voelde ik me klaar om me open te stellen voor de input van iemand anders, iemand die iets kon toevoegen aan mijn songs. De nummers vróégen om die behandeling. De Jeff Tweedy-behandeling, ja.’
Maar verder dan die ene ontmoeting in The Loft – ‘Jeff luisterde er naar mijn nieuwe demo’s en ik naar de zijne’, aldus Vanparys – ging het uiteindelijk niet. Net toen Vanparys in mei van datzelfde jaar een nieuw retourtje Chicago had geboekt om er Wild Flowers te gaan afwerken, werd bij mevrouw Tweedy kanker vastgesteld. Het was voor de Wilco-wizard het begin van drie lange jaren vol angst en onzekerheid.
‘Susie (Tweedy’s roepnaam voor zijn echtgenote Sue Miller, nvdr.) had twee soorten kanker tegelijk, en moest dus twee verschillende behandelingen ondergaan, én een longoperatie’, zegt Jeff Tweedy. ’23 jaar eerder – we waren net samen, ik moet toen 22 of 23 zijn geweest – had ze al eens een tumor tussen haar longen gehad. Die was nu teruggekeerd, en dit keer herstelde ze er veel minder goed van. Susie is bad-ass. Ze voelde zich verschrikkelijk, en toch is er geen dag voorbijgegaan dat ze haar bed niet uitkwam.
‘Het diagnostische proces was nog het ergst van al, en dat speelde zich af rond de periode dat jij hier was, Brehm. We hebben vier maanden lang niet geweten waar we aan toe waren. Behalve aan mijn eigen stuff – de naar Susie genoemde plaat Sukierae (2014) was voor mij en mijn zonen Spencer en Sammy iets waar we ons aan vastklampten – kon ik me moeilijk aan andere projecten verbinden. Sinds vorig jaar is alles eindelijk achter de rug. En nu voel ik me natuurlijk slecht omdat we hier zitten te praten over een plaat die we nooit samen hebben gemaakt. I’m sorry.’ (lacht)
Mijn nieuwe plaat gaat over de dood van mijn vader en Trumps Amerika. En geloof me: Trumps Amerika is véél erger dan de dood van mijn vader
Jeff Tweedy
***
Fastforward naar vandaag. Drie jaar na Wild Flowers – uiteindelijk dus niet opgenomen bij Tweedy in Chicago maar wél met toplui uit de entourage van T Bone Burnett en Ray LaMontagne in LA – heeft Bram Vanparys alweer een nieuwe The Bony King of Nowhere-plaat in de steigers staan. Silent Days is een folkrocktrip die naar The War on Drugs en Kurt Vile knipoogt, en ook een ultrapersoonlijk relaas van een gebroken huwelijk, bij elkaar geschreven in een caravan in een desolaat stukje Vlaamse Ardennen.
Tweedy heeft in de slipstream van de recentste Wilco-albums Star Wars (2015) en Schmilco (2016) dan weer zijn memoires neergepend. Let’s Go (So We Can Get Back) verschijnt in november en is een eerlijke, ontwapenende, soms zelfs ongemeen geestige autobiografie over zijn levensloop, van zijn kindertijd in het hemeltergend saaie Belleville, over zijn jarenlange worsteling met een opiatenverslaving, tot die keer dat Bob Dylan in een Amerikaanse backstage op hém kwam toegestapt. En over de muziek en hoe hij daar precies is ingerold, natuurlijk.
Je boek leert ons dat jij niet alleen de bezieler bent van Wilco en wijlen Uncle Tupelo, de producer die gospelmonument Mavis Staples een tweede jeugd bezorgde en de man aan wie Johnny Cash ooit vroeg om ná hem te willen spelen, maar ook dat niet Bruce Springsteen maar jíj Born to Run hebt geschreven. Toen je acht was.
Jeff Tweedy: (lacht en richt zich tot Vanparys) Toen ik in het eerste leerjaar zat, heb ik een cassetje van Born to Run mee naar school genomen en mijn klasgenoten wijsgemaakt dat ík die plaat gemaakt had, ja. ‘Echt?’ vroeg een van mijn vriendjes licht argwanend. ‘Ik heb dat precies al eens op de radio gehoord.’ Waarop ik fijntjes antwoordde: ‘Yeah, well, it’s pretty popular.‘
Bram Vanparys: Je bedoelt de héle Born to Run-plaat, niet alleen de titelsong?
Tweedy: Yep, de hele plaat.
Vanparys: Schreef je al liedjes in die tijd?
Tweedy: Nee. (lacht)
Zoals je ooit met Wilco zong: ‘All my lies are only wishes.’
Tweedy: Het was zo’n goedaardige leugen die veeleer een wens was, inderdaad. Het kon me niet schelen of iemand me geloofde of niet. Ik wilde dat ‘hoor eens wat ik hier gemaakt heb’-gevoel een keer ervaren, en de macht en bevrediging die daarmee gepaard gaat. Gewoon, om te zien of ik er blij van zou worden. Niet dat ik Bruce Springsteen daarna ook maar één keer heb proberen te imiteren.
Daarvoor was je te veel een punkhead. Als kind krabde je de parental advisory-stickers van Ramonesplaten af om je ma niet ongerust te maken. En het eerste concert dat een onuitwisbare indruk op je naliet, was er een van punkband X, met in het voorprogramma The Replacements. ‘Like finding out Santa Claus is real‘, noemde je die ervaring.
Tweedy: Ja, dat was de catharsis. Pure bevrijding. ‘Ik maak geen deel uit van deze wereld, ik maak deel uit van mijn éígen wereld’: dat is wat die groepen daar op dat podium van de Mississippi Nights in St. Louis uitstraalden. Voor mij was het een light bulb-moment, een moment van verlichting. ‘Ik kan óók muziek maken en me vrij voelen’, dacht ik toen. Ik was amper vijftien, maar die avond is nog altijd een bijna elementair deel van de persoon en muzikant die ik ben geworden.
Is er bij jou ook zo’n verlicht moment geweest, Bram?
Vanparys: Heel Kid A (2000) van Radiohead, zonder twijfel. Toen ik die plaat voor het eerst hoorde, voelde dat alsof ik meegesleurd werd in een wereld die ik nog niet kende.
Ik was wel een relatieve laatbloeier wat muziek betreft. Pas op mijn zeventiende of achttiende ben ik ermee gestart. Voordien ambieerde ik een carrière in de ornithologie – vogelkunde, inderdaad. Ik heb ooit het plan opgevat om ’s werelds meest complete vogelgids te maken, want in mijn ogen bestond die niet. Iemand die een pluim van een bepaalde vogel aantrof, moest er in mijn boek werkelijk alles over kunnen terugvinden. Van de grote bonte specht had ik al het een en ander verzameld, van skelet tot veren. Maar toen werd ik een tiener, waren vogels plots stom en ontdekte ik de muziek. (lacht) Al hou ik vandaag nog altijd van vogelspotten.
Op een bepaald moment kon ik Dylan niet meer hóren. Zijn genialiteit haalde me onderuit
Bram Vanparys
Jij hebt enkele jaren geleden ook nog op een biologische boerderij gewerkt, toch?
Vanparys: Ja. Ik wilde iets doen dat onze voorvaderen duizenden jaren voor ons al hadden gedaan. En ik ben graag op het platteland, daar waar de rust regeert. Op het land werken lijkt heel monotoon en saai, maar dat is het niet. Het doet iets interessants met je geest. Voor mij is het altijd een vorm van meditatie geweest.
Tweedy: Ik heb om de een of andere reden nooit de behoefte gevoeld om mijn songs in afzondering te schrijven, maar mijn boek is wel goeddeels tot stand gekomen in mijn landhuis bij Lake Michigan. En als ik op tour ben met Wilco laat ik me steevast ergens in een bos droppen, om er te hiken. Dat Rivierenhof hier zal ik straks ook eens verkennen. Maar houthakken of zo? Nee, niets voor mij. Voor ik muzikant was, werkte ik in een platenwinkel. Ik weet dus hoe je een plak vinyl op een pick-up legt, en daar stopt het zo ongeveer. (lacht)
Was jij niet voorbestemd voor een job bij de spoorwegen? Dat was tenslotte wat je vader en oudere broers altijd hebben gedaan.
Tweedy: Ja, en ik vond het idee ook niet onaantrekkelijk, ware het niet dat mijn moeder er niet achter stond. ‘You’re never going to work on the goddamn railroad!’ Misschien vond ze het te gevaarlijk, of had ze iets ‘beters’ voor mij voor ogen. Ik heb me daar al snel bij neergelegd, ook al was dat in die tijd wel degelijk een bovengemiddeld goede job met een noemenswaardig pensioen.
Jij hebt je nieuwe plaat Silent Days in een caravan in de Vlaamse Ardennen geschreven, Bram.
Vanparys: Klopt. Ik wilde de stad ontvluchten en heb, toen nog samen met mijn vrouw, een stuk land gekocht in de Vlaamse Ardennen. Daar hebben we dus een caravan op geparkeerd, en we hebben er een heel jaar in gewoond. Leven met weinig middelen, dat was het experiment. In de zomer was alles oké, maar dan werd het winter. (lacht) Het is uiteindelijk het interessantste én het donkerste jaar uit mijn leven geworden, temeer omdat mijn vrouw en ik in die periode uit elkaar zijn gegaan.
Tweedy: Oh, I’m sorry!
Vanparys: Yep, nóg een break-upplaat. (lacht) Al is het voor mij de eerste, omdat dit ook mijn eerste echte relatiebreuk was. Wij waren high school lovers, dertien jaar zijn we samen geweest. (stil) Ik zie er nog altijd van af.
De plaat gaat wel grotendeels over de momenten vóór de eigenlijke breuk, die waarop je voelt dat je elkaar begint kwijt te raken. Die momenten zijn heel intens en pijnlijk, maar ik denk dat veel mensen er zich in zullen herkennen.
De teksten van dit album extreem persoonlijk. Voor mij lag dat niet voor de hand, want ik ben niet zo’n open mens, zelfs niet tegenover vrienden. ‘Mooi’ schrijven heb ik dit keer niet gedaan, en metaforen heb ik al helemaal vermeden. Zoals ik me voelde, zo staat het er. Ik ben misschien niet de beste songwriter of zanger, maar vandaag kan ik in de spiegel kijken en blij zijn met wie ik ben en wat ik doe.
Bram Vanparys
Geboren op 18 maart 1986 in Gent.
Debuteert in 2009 als The Bony King of Nowhere met het gelauwerde Alas My Love. Later volgen nog Eleonore (2011), The Bony King of Nowhere (2012) en Wild Flowers (2015). Die laatste wordt opgenomen in LA met goed volk uit de vriendenkring van T Bone Burnett en Ray LaMontagne en verschijnt onder de noemer Bony King.
Schrijft de titelsong van de Koen Mortier-film 22 mei (2010) en de volledige soundtrack van Bouli Lanners’ Les géants (2011).
Is schrijnwerker in zijn vrije tijd, een familietraditie.
Brengt op 21/9 zijn vijfde album Silent Days uit, opnieuw onder de alias The Bony King of Nowhere.
Tweedy: Ik heb je album nog niet gehoord, maar het klinkt als een plaat waar ik een zekere groei in zou horen. Het is goed om jezelf bloot te geven, jezelf toe te laten om kwetsbaar te zijn. Elke artiest moet op een bepaald moment toegeven aan zijn menselijkheid. (lacht)
Heb jij dat dan altijd gekund?
Tweedy: Ik ben in dat opzicht totaal anders dan Brehm. Ik ben zowat als een enig kind grootgebracht – er zit tien jaar tussen mijn jongste broer en ik – en werd door mijn moeder een beetje verheven boven de rest. Dat moet mij een disproportioneel gevoel van welzijn hebben gegeven. Ik ben namelijk opgegroeid met het waanidee dat iedereen wel geïnteresseerd móést zijn in al mijn zielenroerselen, haha. Elke pietluttigheid vond ik belangrijk genoeg om met de wereld te delen, en dus was ook mijn muziek in het begin niet veel meer dan een catalogus van onzinnige curiositeiten over mezelf. (lacht)
Op je boek volgt, eveneens dit najaar, een nieuw soloalbum. Dat kondigt zich aan als de meest directe, persoonlijke en autobiografische plaat die je tot nu toe hebt geschreven.
Tweedy: Ja. Het is te zeggen: ik heb dit keer meer moeite gedaan om de luisteraar als een persoonlijke vriend te beschouwen, en niet als een consumer of art. (lacht)
Mijn vader is vorige zomer overleden, en dat is waar de plaat over gaat. Dat, en Trumps Amerika. En geloof me: Trumps Amerika is véél erger dan de dood van mijn vader. Hij is een vredevolle dood gestorven, in de nabijheid van alle belangrijke mensen in zijn leven.
Vanparys: Was je bij hem toen hij stierf?
Tweedy: Ik hield zijn hand vast, ja. Net als Spencer, Sammy en Susie. We hadden ons allemaal rond hem verzameld in de woonkamer van het huis waarin ik opgegroeid ben. Het is het soort dood dat elk van ons oké zou vinden, denk ik. Even voordien is mijn moeder overleden, in datzelfde huis. Ook zij heeft een relatief mooie dood gehad. Ze was met haar vrienden aan het kaarten – iets wat ze meer dan veertig jaar lang elke maand heeft gedaan – toen ze plots een hartaanval kreeg. Baf, en het was voorbij. Afzien was er niet bij. Maar wees gerust, niemand van ons zal nog in dat huis wonen. Er zal daar dus geen Tweedy meer sterven. (lacht)
Jeff Tweedy
Geboren op 25 augustus 1967 in Belleville, Illinois.
Sticht in 1987 de countryrockband Uncle Tupelo met schoolvriend Jay Farrar. Na het vertrek van die laatste in 1994 wordt de groep ontbonden.
Richt in 1994 Wilco op en maakt daar tien studioalbums mee, met Yankee Hotel Foxtrot (2002) als chef-d’oeuvre.
Speelt ook bij de gelegenheidsgroepen Loose Fur en Golden Smog.
Produceert drie albums van Mavis Staples, naast platen van Low, Richard Thompson en op een haar na ook The Bony King of Nowhere.
Wint drie Grammy Awards, waarvan twee met Wilco en een met Mavis Staples.
Brengt op 13/11 zijn memoires uit, gevolgd door de soloplaat Warm.
Iemand die we niet onbesproken kunnen laten in een dubbelgesprek met jullie is Bob Dylan. Jeff, jij beschrijft hem in je boek als ‘ the peak I’m going to keep climbing toward‘. Jij noemde het dan weer ooit ‘een ziekte’ om jezelf constant met Dylan te vergelijken, Bram.
Vanparys: Echt, heb ik dat een ziekte genoemd? I must have been far out. (lacht) Maar ja, er is een periode geweest waarin ik geen Dylan meer kon hóren. Zijn genialiteit was niet bepaald een stimulans. Sterker nog: hij haalde me onderuit. Dus ben ik maar naar iets minder getalenteerde songschrijvers beginnen te luisteren. (lacht)
Tweedy: Zoals ik? (lacht) Zelf grijp ik vaak terug naar Dylan. Gewoon, om mezelf er nog eens aan te herinneren hoe hoog de lat ligt. Maar een genie hoor ik er niet noodzakelijk in, en dus laat ik me ook niet door hem ontmoedigen. Uiteraard heeft hij bepaalde gaven, vooral op tekstueel gebied, maar verder heeft Dylan in mijn ogen gewoon méér songs geschreven en dus harder gewerkt dan al de rest.
En toch: toen hij je vijf jaar geleden aansprak, tijdens de Americanarama-tour waarbij Wilco zijn support deed, moest je er even bij gaan zitten.
Tweedy: Ja, ik kan hier nu wel van alles beweren over mijn onthechting van Dylan, maar hij blijft wel een van de bekendste mensen die deze aardkloot ooit bewandeld heeft, hè. Én iemand die cruciaal is geweest in wie en wat ik ben geworden. Dus, ja, die ontmoeting, dat was toch wel een momentje.
Het ging ongeveer zo: het was de eerste dag van de tour, en er was ons vooraf stevig ingepeperd dat er niet naar hem gestaard of met hem gesproken mocht worden. Maar toen Dylan onderweg naar het podium onze kleedkamer passeerde, sprak híj me plots aan. ‘Hey Jeff, how’s it going, man? Good to see you’, klonk het. Ook al stelde het niet veel voor, ik kreeg de tranen in de ogen. Hoe kende hij mijn naam? Zou hij mijn platen met Mavis Staples gehoord hebben? Mijn Woody Guthrie-project met Billy Bragg? Iets van Wilco, misschien? Er stond een pak volk in die backstage – onder wie heel My Morning Jacket, dat ook aan die tournee deelnam – en toch sprak hij alleen mij aan. Probeer dan het hoofd maar eens koel te houden. ‘Hebben jullie dat gezien? Is dit net écht gebeurd?’ vroeg ik de rest. Om dan meteen Susie te bellen: ‘Schat, het is dag één van de tour en Bob en ik zijn al beste vrienden. I’m bringing him home for dinner some time, okay? (lacht)
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Silent Days
Uit op 21/9 bij Unday Records.
Op 23/9 vindt een exclusieve albumpremière voor Knack Focus-lezers plaats in de Robot Studios in Ledeberg.
The Bony King of Nowhere speelt daarna ook nog in o.m. Botanique, Brussel (12/10) en Handelsbeurs, Gent (19/12).
Let’s Go (So We Can Get Back): A Memoir of Recording and Discording with Wilco, etc.
Uit op 13/11 bij Faber & Faber.
Warm
Verschijnt op 30/11 via Tweedy’s dBpm Records.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier