Het is nu wel zeker: Aaron Dessner (The National) is geen echte smurf

Op 'How Long Do You Think It's Gonna Last?' zijn maar liefst dertien stemmen te horen.

Op het nieuwste album van Big Red Machine, het project van ‘leider’ Aaron Dessner (The National) en ‘rechterhand’ Justin Vernon (Bon Iver), is een halve dorpsgemeenschap aan artiesten te horen. Maar zich daarachter verschuilen doet Dessner niet. ‘Ik durf het nu zelfs te zingen: zonder mijn tweelingbroer was ik al lang uit het leven gestapt.’

Van vroegere ontmoetingen kennen we Aaron Dessner als een serene, intelligente man en zo oogt hij ook tijdens ons videodiscours: hij zit in een met bladgoud en gekruld pleisterwerk beschoten lobby van het Italiaanse hotel waar hij verblijft om de huwelijksverjaardag van zijn oudere zus te vieren.

De opluchting die geregeld uit de kieren van zijn betoog barst, die is wel nieuw. De bron daarvan heet Big Red Machine, dat met How Long Do You Think It’s Gonna Last? een tweede album af heeft. Want net zoals compagnon Justin Vernon blij is om tijdelijk uit zijn Bon Iver-verantwoordelijkheden te zijn ontheven, zo jolig hangt Dessner zijn The National-overall aan de haak. Veel liever bekokstooft het tweetal songs met zowat iedereen voor wie het in de wandelgangen van het muzikale bedrijf sympathie heeft. Onder hen vanzelfsprekend Taylor Swift, met wie Dessner vorig jaar als cosongschrijver en -producer de platen Folklore en Evermore maakte.

Taylor Swift geeft veel positieve feedback. Dan stuurt ze een idee terug en ben je als een kind zo blij verbaasd.

Aaron Dessner: Het bijzondere aan How Long Do You Think It’s Gonna Last? is dat er negenentwintig muzikanten en dertien zangers/zangeressen op te horen zijn. Toch komt het geheel volgens mij niet over als een compilatie of supergroep, wel als een band waarin ontwikkeling zit ingebakken. Net dat staat me aan, want de meeste van mijn favoriete groepen heb ik uiteindelijk zien stagneren. Zelfs de platen van Radiohead begonnen me op den duur te veel op elkaar te lijken. Aangezien ik dat bij The National absoluut wil vermijden, is het cruciaal dat ik af en toe andere horizonten aftast.

Big Red Machine ontstond in 2008 toen je Justin Vernon, die je nog nooit had ontmoet, een songschets met dezelfde naam toestuurde. Waarna het nog tien jaar duurde vooraleer jullie een eerste plaat uitbrachten.

Dessner: Zowel Justins carrière als die van The National bevond zich toen nog in een vroeg stadium, dus daarin alleen al kroop veel tijd en werk. Toen we dat nummer Big Red Machine schreven voor Dark Was the Night , luidde het veeleer het begin van een vriendschap in. We brachten voor dat benefietproject een grote groep muzikanten samen om op te treden in Radio City Music Hall in New York: naast onze eigen bands ook David Byrne, Feist, TV On The Radio… Dat was de kiem van het idee: verschillende mensen ideeën laten uitwisselen, een opendeurbeleid aanzwengelen. Anderzijds is Big Red Machine voor mij een heel persoonlijke uitlaatklep. Ik schrijf alle muziek en ben de leider. Justin noemt zichzelf mijn rechterhand, maar we wilden het dus wel als een gemeenschap van stemmen zien. Als een boek met verschillende hoofdstukken en personages die toch met elkaar verbonden zijn.

Hoe krijg je dat voor elkaar?

Dessner: Door het gevoel van verwondering als je iets nieuws maakt met iemand die je niet elke dag tegenkomt. Dat zijn de momenten waarop je als muzikant het meest groeit. Ik hou van het romantische, idealistische idee dat alles openligt, dat elke plaat totaal van de vorige kan verschillen. We spiegelen ons graag aan de geest van de sixties en seventies. In The Band zaten vier zangers. Bob Dylan toerde met The Grateful Dead als begeleidingsgroep. Weliswaar in 1987, maar toch.

Ben je dan niet vatbaar voor die andere romantische notie, die van een groep aan elkaar vastgeklonken muzikanten?

Dessner: Dat vind ik een veel moeilijker gegeven. Elke band is wat mij betreft een disfunctionele familie: werklasten zijn ongelijk verdeeld, de ene wil links en de andere rechts… Gelukkig zijn we er met The National in geslaagd te overleven en maken we nog steeds goede muziek. Maar het is net zo vruchtbaar om die groep even de rug toe te keren en er met een fris hoofd naar terug te keren. Misschien is samenwerken wel het wezen van mijn muzikant-zijn. Ik produceer veel platen, maak met mijn broer Bryce (die ook gitarist is bij The National, nvdr.) esoterische art music, componeer filmscores… Daarmee vergeleken is The National toch een raar sociaal experiment. (lacht) Het kán een ideaal creatief speelterrein zijn, maar is het niet altijd. Voor Justin geldt hetzelfde. Bon Iver, dat is hij alleen, maar bij Big Red Machine geniet hij ervan zich op de passagiersstoel te nestelen.

Het is nu wel zeker: Aaron Dessner (The National) is geen echte smurf

Over sociale experimenten gesproken: tijdens de lockdown vorig jaar heb je met Taylor Swift twee platen gemaakt, hoewel er duizenden kilometers tussen jullie gaapten. Heeft dat je aan het denken gezet?

Dessner: Zeker. Ik werk steevast op mijn eentje aan allerlei muziek zonder dat ik er een bestemming voor heb. Dat leidt uiteindelijk tot een song voor The National, Big Red Machine of iets anders. Toen Taylor me benaderde, had ik een hóóp muziek op de plank die ik meteen met haar kon delen. Die geografische afstand schonk een zekere compromisloosheid aan het hele maakproces. We hoefden inderdaad nooit samen in dezelfde ruimte te zijn om te doen wat we wilden. Dat ik thuis een volledig uitgeruste studio heb waarin ik ook kan mixen, opende mijn ogen voor nieuwe mogelijkheden. Taylor geeft veel positieve feedback, wat nog eens zo dankbaar is. Dan stuurt ze een idee terug en ben je als een kind zo blij verbaasd. Hoe melig het ook klinkt, die jeugdige verwondering is wat we met Big Red Machine proberen op te roepen. We nemen onszelf ernstig, maar misschien minder dan met andere dingen die we doen.

Jij trok Justin mee naar Folklore van Taylor Swift, die op haar beurt bij Big Red Machine van de partij is.

Dessner: Het liep allemaal in elkaar over. Taylor wou graag meewerken aan Big Red Machine en werd mee in die baan gezogen nadat ze Birch had gezongen op dezelfde dag dat we The 1 en Hoax, twee songs op Folklore, hadden opgenomen. Maar de muziek voor wat Renegade is geworden, heb ik pas geschreven nadat Evermore was afgewerkt. De tekst en de melodie zijn van haar, dus je kunt je de vraag stellen waarin het dan wel van een Taylor Swift-song verschilt. Volgens mij is de muzikale verf in dat nummer nog nat: ik improviseer wat op de gitaar, de drums trippelen achteloos rond, het klinkt niet echt meer als een popsong, het wil ergens anders heen.

Ik heb ooit mogen vaststellen hoe afgelegen en idyllisch jouw woonst en Long Pond-studio gelegen zijn, daar in upstate New York.

Dessner: Ik weet nog hoe financieel riskant ik de bouw ervan vond toen ik samen met een architect het ontwerp bedacht. Maar het had niet mooier kunnen uitdraaien. Die studio is een gedroomde werkplek en zelf haast een instrument, een bespeelbare ruimte met een eigen geluid. Mijn werk en mijn gezinsleven lopen vrijwel naadloos in elkaar over: ik slenter soms twintig keer per dag heen en weer tussen ons huis en de studio. (lacht)

Toch? Ik verdacht je ervan soms dagenlang in Long Pond te bivakkeren, waar je tenslotte een keuken en slaapkamers hebt voorzien.

Dessner: Als het moet, dóé ik dat, hoor. Ten tijde van Folklore ben ik er een paar keer op de bank in slaap gevallen, gitaar op schoot. Werd ik ’s ochtends wakker en speelde ik gewoon door. (lacht) Tja, het werk moest af. Mijn vrouw wordt dan niet ongerust, nee. De kinderen waaien vaak genoeg binnen.

Ogenschijnlijk heb ik alles om gelukkig te zijn, maar daarom ben ik het nog niet altijd.

Als je vastzit, is er in elk geval genoeg te doen: het gras maaien, in de vijver springen of een trektocht maken.

Dessner: Ik wandel of loop elke dag in het woud. Vandaar dat deze plaat bij momenten vrij pastoraal aandoet. In het laatste nummer kun je de krekels horen.

Je hebt daar dus je professionele nirwana opgetrokken en ook op familiaal vlak lijk je weinig reden tot klagen te hebben. En toch vloeit uit het leeuwendeel van jouw muziek een onstelpbare melancholie. Hoe verklaar je dat?

Dessner: Ik heb inderdaad het geluk dat ik een succesvol muzikant ben geworden, maar als kind werd ik geplaagd door zware depressies. Muziek was van in het begin een zelfhulpmiddel, een bron van troost. Ik wiegde mezelf zachtjes, als een baby. Dat hoor je nog steeds aan de in zichzelf gekeerde, cirkelvormige patronen van wat ik maak, de herhaling van melodieën en ritmes, de rare maatsoorten die voor zichzelf op een of andere manier een thuis scheppen. Er zijn traumatische problemen geweest met mijn ouders, enkele dierbaren zijn mij ontvallen. Dat probeer ik op deze plaat te boven te komen door terug te blikken op mijn jeugd, die tijd vóór we onze onschuld verloren, volwassen werden en fouten maakten, anderen kwetsten of kwijtspeelden, in de hoop antwoorden of remedies te vinden. Taylor voelde dat heel goed aan toen ze de titel bedacht: How Long Do You Think It’s Gonna Last? Om maar te zeggen: ogenschijnlijk heb ik alles om gelukkig te zijn, maar daarom ben ik het nog niet altijd. Ik loop zoals gezegd elke dag, omdat het de depressie afweert. Als kind wist ik nog niet dat dat hielp. Alleen mag ik niet geblesseerd raken, of ik moet meteen aan de medicatie. (lacht) Het is gewoon mijn persoonlijkheid, een mentale zwaarheid die buiten mijn macht ligt. Frustrerend. Daar gaat de song Brycie over. Als tiener raakte ik zo depressief dat ik suïcidaal werd. Mijn broer heeft toen verhinderd dat ik mezelf iets aandeed.

Die regel ‘ You helped me stay above the ground‘ mogen we letterlijk nemen?

Dessner: Precies. Het is donker maar de waarheid. (lachje)

Heeft Bryce die donkere kant dan niet?

Dessner: Nee. Maar dat is niet zo ongewoon bij eeneiige tweelingen, dat maar één ervan met mentale problemen kampt. Ik ben blij dat ik geleerd heb daarmee om te gaan. Velen raken niet uit die neerwaartse spiraal. Het blijft iets mysterieus. Je kunt het niet behandelen als een verkoudheid of een gebroken been.

Hebben jullie een telepathische band of zijn zulke dingen maar fabeltjes?

Dessner: We kennen elkaar zo grondig dat we de gedachten van de ander kunnen raden nog voor hij ze gevormd heeft. Dat zing ik ook in Brycie: ‘You know my thoughts before I know.’ Als hij blij is, of er iets aan hem knaagt, weet ik dat zonder dat hij een woord heeft gezegd. Dat kan weleens storend zijn: als hij kwaad op me is maar niets laat blijken, dan weet ik dat dus ook. (lacht) Maar we beschermen elkaar. Zelfs als we elkaar in de haren vliegen, blijft die band heel sterk.

Het is nu wel zeker: Aaron Dessner (The National) is geen echte smurf

Je houdt je songschetsen bij in digitale mappen. Heb je er ook eentje met barbecuemuziek?

Dessner:(lacht) Dat niet, maar niet alles bulkt van de ernst. Op deze plaat hoor je in Mimi of Easy to Sabotage meer groove of energie dan weemoed. Al zal ik toch altijd graag een emotioneel tafereel willen neerzetten en daar de muziek omheen weven, als een boodschapper die verandering aankondigt. Ik ben niet erg tuk op muziek waar géén emotie in zit. Niet dat het een duister gevoel hoeft te zijn, maar blije liedjes zijn doorgaans niet aan mij besteed. Manu Chao is een uitzondering.

Smurfenemo, noemde je je muziek onlangs zelf.

Dessner: (lacht) O nee, dat was gewoon een grap. Ik ben geen ster van nature, ik blijf liever uit de schijnwerpers. In dat opzicht ben ik wel een smurf, ik verstop me graag een beetje. Mensen omschrijven me vaak als een buikspreker omdat ik mezelf in zekere zin uitdruk via andere personen, zoals Matt Berninger. Smurf-emo… Ik had beter gezwegen. (lacht)

Een primeur: je zingt zelf drie songs op de plaat, dus daar zit je tóch maar mooi vooraan. Een grote stap?

Dessner: Best wel. Door zoveel met Matt Berninger te werken – die zo’n bijzondere stem heeft en een begaafd tekstschrijver is – weet ik dat ik mijn beste ideeën gerust aan hem kan overdragen, hij werkt ze schitterend af. Maar de laatste tijd heb ik ook die ultieme fase in het proces naar me toegetrokken. Vooral onder impuls van Justin. Ik liet hem een stuk melodie en tekst horen en hij zei: ‘Dit is mooi, waarom werk je het niet zelf af?’ Toen zei Taylor dat ook. En Anaïs ( Mitchell, een van de vele andere lead vocals, nvdr.). En mijn broer. (lacht) De eerste ‘eigen’ song was Brycie, die natuurlijk niemand anders dan ikzelf had kunnen zingen. Toen mijn stem aardig overeind bleef naast die van Justin, heb ik nog meer nummers gezongen: The Ghost of Cincinnati en Magnolia. Nóg een voordeel aan Big Red Machine: het werkt met zangers met verschillende capaciteiten. (lachje)

Hoe kijk je terug op die dertien jaar samenwerken met Justin?

Dessner: Onze vriendschap is enorm gegroeid. Ik denk dat we elkaar heel goed begrijpen en steunen. Hij heeft zijn problemen gehad, ik ook. Hij moedigt me aan om risico’s te nemen, te blijven proberen. Bij The National is het artistieke proces vaak een martelgang. Justin toont mij een veel vlottere, behulpzamere manier. Hij ziet wat ik in mijn mars heb en beschouwt het als zijn missie om mij dat te doen realiseren.

Bij The National is het artistieke proces vaak een martelgang. Met Justin Vernon gaat het vlotter. Hij ziet wat ik in mijn mars heb.

Hoe zit het met je status na het grote Taylor Swift-hoofdstuk van vorig jaar? Een roodgloeiende telefoon en uitpuilende mailbox?

Dessner: Er is wel wat veranderd, ja. Maar ik omarm het niet. Ik ben er zelfs bang van. Als je twee hoog aangeschreven, commercieel succesvolle platen na elkaar maakt en ook nog een Grammy wint, komen er meer mensen aan je mouw trekken. Met alle aanbiedingen die ik uit de popwereld heb gekregen zou ik perfect naar LA kunnen verhuizen, daar een studio opzetten en tonnen werk hebben. Maar dat zou slecht aflopen, denk ik. (lacht) Ik zou de liefde voor wat ik doe verliezen, mijn hele leven zou uit elkaar vallen. Daarom verschans ik me tegenwoordig een beetje. Ik hoef niet per se gigantische dingen te maken. Tenzij ze mij zinvol lijken. Taylor is een van de meest getalenteerde songschrijvers met wie ik ooit heb gewerkt. Ik heb veel van haar geleerd, veel aan haar te danken. Er is een klik, we zijn vrienden geworden. Maar daarom wil ik me nog niet als een superproducer in de markt zetten.

Waar heb je je plaat-van-het-jaar-Grammy voor Folklore gezet? Zeg nu niet: op het toilet.

Dessner:(lacht) Daar staan die van Justin al tien jaar. Mijn twee exemplaren – met The National hadden we er al eentje gekregen voor Sleep Well Beast – staan in een kast, uit het zicht. Grappig: die van vorig jaar bevat twee spelfouten, eentje ervan zelfs in mijn náám. (lacht) Ik had hem kunnen teruggeven en een nieuwe vragen, maar ik hield wel van die uitschuivers. Om maar te zeggen dat ik er niet erg in geloof, die dingen zijn meer vloek dan zegen. Ik ben dankbaar voor de erkenning, maar zodra je begint te geloven dat je inderdaad de beste bent, ga je gegarandeerd op je gezicht.

How Long Do You Think It’s Gonna Last?

Uit op 27/8 bij Jagjaguwar.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Big Red Machine

Ontstaan in 2008.

Vaste leden zijn Aaron Dessner (The National) en Justin Vernon (Bon Iver), die gezamenlijk ook het Eaux Claires-festival in Wisconsin en – met Bryce Dessner – het artiestencollectief PEOPLE uit de grond hebben gestampt.

DiscografieBig Red Machine (2018) en How Long Do You Think It’s Gonna Last? (2021).

Credo is artistieke kruisbestuiving. Op de nieuwe plaat zijn, naast die van Dessner en Vernon zelf, nog elf andere stemmen te horen: die van Taylor Swift, Robin Pecknold (Fleet Foxes), Sharon Van Etten, Ben Howard, Anaïs Mitchell, Kate Stables (This Is The Kit), Shara Nova (My Brightest Diamond), Naeem, Lisa Hannigan, Ariel Engle (La Force) en Ilsey.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content