Dijf Sanders over zijn plaat vol Nepalese samples: ‘Ik maak op geen enkele manier wereldmuziek’
Hij noemt zichzelf een bricoleur pur sang, maar voor de klanken waarmee Dijf Sanders thuis knutselt, trekt hij wel eerst naar verre oorden, de opnameapparatuur in de aanslag. ‘Naar andermans vakantiefoto’s kijken is toch ook niet hetzelfde als zelf reizen?’
‘Vind je het erg als ik een stokje aansteek?’ vraagt Dijf Sanders wanneer we ons met kopjes groene thee in zijn salon installeren. Vijftien seconden later dwarrelt het indringende aroma van wierook door de lucht. ‘Sommige mensen verdragen het niet goed. Het is een gewoonte die ik heb opgedaan toen ik voor Die Bakchen – Lasst uns tanzen, een voorstelling van Wim Vandekeybus, in München zat. We logeerden daar in een nogal muf appartement, en met wierookstokjes rook het daar tenminste een béétje naar een huis. Het voordeel van die stokjes is: als je eenmaal een geur gevonden hebt waarmee je vertrouwd bent, kun je je huis eigenlijk overal mee naartoe nemen, waar je ook bent.’
Toen ik klein was, zocht ik op de radio tussen de zenders ook al vuile krakkels en distortion. Mijn ma werd er zot van.
In het geval van Sanders betekent ‘waar je ook bent’ soms verre en vreemde oorden. Aan een van de muren van zijn appartement hangen vier griezelige maskers, gemaakt van zwarte gelooide huid en zwart haar. Een souvenir uit Nepal, waar hij vorig jaar tijdens een trip van drie weken de samples en field recordings ging sprokkelen die de basis vormden voor zijn pas verschenen album Puja. ‘Ze zijn gemaakt van de huid en het haar van yaks, die gigantische runderen die typisch zijn voor die regio. Het was de bedoeling dat we die maskers gingen dragen voor de liveshows. Maar terwijl ze hier aan de muur hingen, zagen we dat er soms kleine wormpjes uit kruipen, dus dat idee is definitief opgeborgen’, lacht hij.
‘We’, dat zijn Sanders, saxofonist Mattias De Craene en drummer Simon Segers – tevens Sanders’ buurman, bij wie het trio de voorbije week heeft gerepeteerd voor de komende releaseshows. De Craene en Segers behoren ook tot MDC III, een van de bevriende bands waaraan Sanders regelmatig allerlei hand-en-spandiensten levert. Ook te vinden in zijn periferie: onder meer Compro Oro, The Germans en Black Flower, net als Sanders te situeren daar waar behalve de Leie en de Schelde ook feestelijke jazz, wereldklanken, synths en broeierige psychedelica samenvloeien. De langspelers van zijn maten heeft hij rechts bovenaan in zijn platenkast uitgestald, links staan al zijn eigen releases, van de ep Dijf (2003) tot zijn vorige album Java (2017). Voor dat laatste trok hij op uitnodiging van Europalia op klankenjacht door Indonesië, het begin van zijn nieuwe roeping als muzikale ontdekkingsreiziger. Dachten we toen.
Dijf Sanders: Mijn fascinatie voor bizarre, uitheemse klanken is eigenlijk al rond 2014 begonnen. Ik had toen een paar jaar stilgelegen als soloartiest – nadat ik met mijn goeie maat Jason Dousselaere The Violent Husbands en Teddiedrum begonnen was. Ik had dringend nood aan verse input, aan nieuwe, inspirerende geluiden. Ik vond die in de figuur van Eden Ahbez, een soort protohippie. Ik had zijn album Eden’s Island (The Music of an Enchanted Isle) cadeau gekregen van mijn toenmalig lief. Ahbez was een soort protohippie en op die plaat uit 1960 brengt hij een geflipte versie van exotica, een soort experimentele loungemuziek gebaseerd op traditionele geluiden uit Hawaï. Ik heb me helemaal ondergedompeld in die wereld, en ben met die nieuwe invloeden aan de slag gegaan op mijn album Moonlit Planetarium (2016). In zekere zin was dat mijn eerste ‘muziekreis’, maar dan tussen vier muren.
Wat spreekt je precies aan in die exotische, en dan vooral in die Aziatische klanken?
Sanders: Klank is altijd mijn grootste inspiratiebron geweest, los van bepaalde stijlen. Het interessante aan Azië zijn de dissonante geluiden en de rare ritmes in de traditionele en ceremoniële muziek daar, die heel ver van onze westerse muziekcultuur staat. Zo is die helemaal niet op grooves gericht, maar vooral op timbres, en net dat vind ik immens cool. Toen ik klein was, zat ik thuis op de wereldontvanger ook al tussen de zenders te zoeken naar maffe geluiden, vuile krakkels en distortion. Mijn ma werd er zot van. (lacht) Het is diezelfde kinderlijke verwondering voor klanken die ik in Indonesië of Nepal opzoek. Die rare sounds zijn als de karakterkoppen in mijn film, in plaats van de mooie gezichten waar je al mee vertrouwd bent.
Je bent allergisch aan gewenning?
Sanders: Enorm. Muzikaal toch, want ik zit graag op mijn gemak thuis, in mijn vertrouwde omgeving. Maar hoe langer ik hier zit, hoe meer ik mijn inspiratie in twijfel ga trekken. En de bedoeling van muziek maken is voor mij uiteindelijk nog steeds dat ik de gaten in mijn eigen platenkast probeer op te vullen, iets te maken dat ik zelf nog niet ken of waar ik méér van wil.
Als je zo graag thuis zit, waarom ga je dan niet op YouTube op zoek naar Aziatische krakkels en samples?
Sanders: Samples van YouTube halen is zoals naar andermans vakantiefoto’s kijken. Mooi, maar je hebt er geen emotionele band mee. De samples die ik zelf opneem, daar hangen geuren en kleuren aan vast. Ze zijn als het ware tastbaar.
Net zoals een muzikant een fysieke en emotionele band heeft met zijn favoriet instrument?
Sanders: Precies. Ik kan me niet inleven via het internet. Er staat daar ook zodanig véél, ik word nerveus van dat overaanbod. Door mijn samples zelf te gaan opnemen maak ik al een selectie van waarmee ik het zal moeten doen. Een saxofonist heeft ook geen duizenden saxofoons, hè. (lacht) Die manier van werken was voor mij een enorme stap vooruit: mijn muziek is nu veel persoonlijker. Elke sample op Java of Puja heb ik geproefd, heb ik gezien, heb ik gevoeld. Die geluiden zijn vierdimensionaal, zintuiglijk. In Nepal zat ik ergens in een bergdorpje, omgeven door duizenden krekels, tussen een oude kerel – Guru was zijn naam – en zijn kinderen mee aan de familiedis. Een meter van waar ik zat, had een week eerder nog een tijger in de struiken rondgedoold. Allemaal dingen die mee in die samples zitten – voor mij toch. Dus kan ik er ook emotionele arrangementen mee knutselen, snap je?
‘Knutselen’ is een term die bij jou wel vaker valt. Geen probleem mee dus?
Sanders: (lacht) Ze hebben me in de loop der jaren al zoveel genoemd in de boekskes: manusje-van-alles, sound wizard, klankknutselaar… Ik bén ook een knutselaar, een bricoleur pur sang – altijd al geweest. Uit machineonderdelen, afval of restjes iets nieuws maken, dat is het liefste wat ik doe. En muziek zit bij mij liefst vol werkende imperfecties, met elektronische elementen die akoestisch klinken, en vice versa.
Wat zijn ‘werkende imperfecties’?
Sanders: Ik maak geen shiny muziek, hè. Als andere bands me vragen om een plaat te mixen of postproductie te doen, verwachten ze ook geen standaardradiosound of zo.
Wat dan wel?
Sanders: Dat weet ik eigenlijk niet. (lacht)
Een beetje een tijger in de struiken?
Sanders: Een gemanipuleerde tijger dan, die klinkt als iets anders. Ik stapel mijn samples of field recordings niet óp de instrumenten, ik maak er instrumenten tússen de instrumenten van. Het is de bedoeling dat ze zodanig gemanipuleerd en onderling verstrengeld zijn dat je het onderscheid niet meer hoort. Op den duur weet ik zelf niet meer of een bepaald geluid nu een ceremoniële cimbaal uit Nepal is of een drumsolo van Simon hier twintig meter verderop. (lacht)
Ik maak op geen enkele manier wereldmuziek. Mocht iemand uit Nepal de zangsamples op Puja horen, hij zou vreemd opkijken.
Waar denk jij aan bij de term wereldmuziek?
Sanders: In de eerste plaats dat die terecht verguisd is. Wat wil dat eigenlijk ook zeggen? Vaak bedoelden mensen vooral ‘de-rest-van-de-wereldmuziek’, denk ik, iets folkloristisch waar ze niet vertrouwd mee zijn. Voor mij is het iets rauws, iets ruws, waar nog plaats voor foutjes in is. Wat trouwens niet wil zeggen dat het daarom automatisch goed is. Daar krijg ik het ook van: exotisme als een soort kwaliteitsnorm. Hoe obscuurder, hoe dieper en van hoe verder, hoe beter. Een soort wereldmuzieksnobisme, waar evengoed een vorm van paternalisme in schuilt. Dus voor alle duidelijkheid: ik maak op geen enkele manier wereldmuziek, want alles is verknipt, bewerkt en gemanipuleerd. Mocht iemand uit Nepal de zangsamples op Puja horen, hij zou vreemd opkijken, want de samenhang is er grotendeels uit.
‘Ik maak geen muziek omdat ik de wereld iets te vertellen heb’, zei je meer dan tien jaar geleden in De Standaard.
Sanders: Dat is nog steeds zo. Er zitten nul statements in mijn muziek. Ik heb wel opinies, maar daar heeft de wereld niet per se een boodschap aan. Ik wil ze in elk geval niet ongevraagd aan iemand opleggen. Ik volg ook het nieuws niet, niet op tv, niet op het internet. Ik heb het allang gehad met al die onheilspellende of zwaarmoedige meningen. Mijn wereld wordt er in elk geval niet beter op omdat ik al die dingen weet. Ik word er alleen maar rancuneuzer van. Ik geloof: hoe kleiner je wereld, hoe groter je circle of trust wordt. En als iedereen meer zorg draagt voor zijn eigen kleine cirkel, maken we alle andere kleine cirkels automatisch beter. Trouwens, door onze toegang tot al die informatie, tot goedkope verre reizen enzovoort wordt onze wereld eigenlijk niet groter maar kleiner. We kunnen alles met elkaar vergelijken, alles is gedemystifieerd. In Nepal is zelfs het volgende dorp heel ver weg. Hun wereld is nog zoveel groter en zit nog vol ontdekking. Ze zijn zelfs niet vertrouwd met bepaalde instrumenten van een dorp twintig kilometer verderop. In die dorpjes kan elke stap er een zijn in een nieuwe wereld. Wij daarentegen verliezen doordat we alles kennen en zo dichtbij hebben onze verwondering, omdat bijna alle geheimen al ontrafeld zijn.
Ben je nu vertrokken voor een hele reeks zulke platen? Heb je al een volgende bestemming in gedachten?
Sanders: Ja en neen. Sinds Moonlit Planetarium heb ik een nieuw elan gevonden: ik heb nu zoiets als het ‘Dijf Sanders-concept’, een methodiek die ik telkens opnieuw kan verversen, een soort dogma met als enige input de variabelen. Als een dobbelsteen die ik telkens opnieuw kan rollen. Daar kan ik dus nog even mee verder. Maar tegelijk lijd ik aan een categoriefobie, dus zal ik naast Dijf Sanders altijd nog andere uitlaatkleppen nodig hebben.
Eentje daarvan heet Gameboyz II Men, waarin je samen met Micha Volders, producer en voormalige lid van El Guapo Stuntteam en Vermin Twins, muziek maakt met oude Game Boys.
Sanders: Micha en ik zijn muzikale zielsverwanten. Met hem muziek maken is een dream come true, pure fun, alles kan. En met Gameboyz II Men hoeven we niet met instrumenten en versterkers te sleuren voor optredens, gewoon kabeltje in de Game Boy en we zien wel wat er gebeurt. Voorbereiding is sowieso iets wat ik zoveel mogelijk probeer te omzeilen. Dat hoort bij die nood aan verwondering. Tijdens opnames probeer ik altijd de eerste stuiptrekkingen of reflexen te vangen. Mijn maten die in de studio iets komen inspelen, worden telkens voor de leeuwen geworpen. (lacht) Optreden met Gameboyz II Men is in die zin het omgekeerde van mijn laatste twee platen: maximale output met minimale input. En is dat niet de droom van elke muzikant?
Puja
Uit via Unday Records.
Dijf Sanders
Op 17/3 in het Stuk, Leuven, op 28/3 in muziekcentrum Track, Kortrijk, op 2/4 in De Roma, Antwerpen, op 22/4 in de Handelsbeurs, Gent en op 8/5 in Atelier A210, Brussel.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Dijf Sanders
Geboren 21 januari 1979 in Brugge. Woont in Gent.
Debuteert in 2004 met het album Mating Season, gevolgd door To Be a Bob (2005), Homesick (2008) en Moonlit Planetarium (2016).
Sprokkelt voor de albums Java (2017) en Puja (2020) samples in respectievelijk Indonesië en Nepal.
Ook bekend van popcountrytrio The Violent Husbands en synthpopduo Teddiedrum, beide samen met Jason Dousselaere.
Heeft als producer of mixer gewerkt voor onder meer Compro Oro, MDC III, Blackie & The Oohoos en The Germans.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier