Mocht je vier decennia geleden hebben geopperd dat The Cure tot een popinstituut zou uitgroeien, dan was hoongelach je deel geweest. Maar net als U2 blijkt de groep onverwoestbaar te zijn. In Werchter at het publiek gewillig dan ook uit haar hand.
Toen de heren van The Cure in 1981 voor het eerst op het podium van Rock Werchter stonden, schopten ze stennis, omdat zulks in postpunkkringen zo hoorde. ‘Fuck Robert Palmer!’, klonk het toen nog, want de artiest die na hen kwam behoorde al een beetje tot de oudere garde.
Maar zie, we zijn inmiddels ruim 38 jaar verder en The Cure is nog steeds een topattractie op de grote festivals. Of hoe de underdogs van weleer er niet alleen in slaagden tot absolute rockpotentaten uit te groeien, maar ook onverdroten aan de top te blijven.
We zeggen ‘ze’, maar eigenlijk bedoelen we ‘hij’: The Cure is nu eenmaal synoniem met zanger-gitarist, frontman en songwriter Robert Smith, in een voortdurende dans van wisselende line-ups al die jaren de enige constante. Smith besefte al heel vroeg hoe belangrijk imago kan zijn voor iemand die in het rockmilieu carrière wil maken. En ook al weegt hij vandaag minstens dertig kilo zwaarder dan in de periode toen hij als één van de grondleggers gold van gothic en new wave, met zijn rood gestifte lippen, donkere eyeliner en kapsel waarin elektrisch geladen vleermuizen huis hebben gehouden, oogt hij nog precies zoals in de eighties.
Vijftig tinten zwart
Lange tijd schilderde Robert Smith in zijn songs met vijftig tinten zwart, maar spoedig zou hij ook de rest van het kleurenspectrum ontdekken. Op de Main Stage van Werchter grasduinde hij, samen met zijn vier gezellen, twee uur en een kwartier lang door zijn imposante catalogus van hits en cult classics. Wél ironisch dat The Cure al op moest voór de zon onder ging. En dat voor een band die zo lang muziek heeft gemaakt die nauwelijks het daglicht kon verdragen.
Zwartgallig klonk het gezelschap slechts bij momenten en regelmatig werd er zelfs breeduit geglimlacht op het podium. Dat mocht, want The Cure is al lang geen undergroundfenomeen meer
Ten behoeve dan de fans van het eerste uur speelden Smith en zijn maats nog altijd broeierige, sinistere nummers zoals A Forest, Primary en Fascination Street, met breed uitwaaierende gitaren, een doodgraversbas en ijle maar melodieuze keyboards. Maar The Cure is zoveel méér dan zwartjassenmuziek. Een groep wier nummers zowel gecovered werden door Dinosaur Jr. als Adele, is veelzijdig genoeg om een breed publiek aan te spreken en op het podium kwamen al haar stilistische facetten ruimschoots aan bod.
Lange, epische stukken, type Want of From the Edge of the Deep Green Sea, werden afgewisseld met even compacte als catchy gitaarpopliedjes als Just Like Heaven, In Between Days of Friday I’m In Love. Tijdens de bisronde kwamen daar ook nog eens luchtige, stuiterende liedjes bij als Lullaby, Caterpillar, The Walk en Why Can’t I Be You, die zelfs vandaag nog vrijwel iedereen mee kan zingen. En tot slot danste bijna iedereen voor het podium tijdens het onverslijtbare Boys Don’t Cry.
Roofdier
Zwartgallig klonk het gezelschap slechts bij momenten en regelmatig werd er zelfs breeduit geglimlacht op het podium. Dat mocht, want The Cure is al lang geen undergroundfenomeen meer. Hoewel ze de jongste twintig jaar geen klassiekers meer aan haar repertoire heeft toegevoegd, geldt ze vandaag als een respectabel, door jong en oud gerespecteerd instituut dan ruim 27 miljoen platen heeft verkocht. Bassist Simon Gallup sloop als een roofdier over het podium, terwijl gitarist Reeves Gabrels -hij werkte ooit met Bowie en Iggy Pop- de onverstoorbaarheid zelve was. Maar uiteraard was het Robert Smith die de hele set lang zowat alle aandacht naar zich toe trok.
De kwaal waren we allang vergeten, maar The Cure bleek in Werchter nog steeds verbazend effectief. En je hoefde er niet eens voor naar de apotheek.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier