Rickie Lee Jones @ De Roma: Lang voorspel, maar geen orgasme

Rickie Lee Jones © Yvo Zels

Rickie Lee Jones is niet zo vaak in Europa te zien. En nu je haar nauwelijks meer op de radio hoort, weet de zangeres alleen nog de diehards aan zich te binden. Toch heeft ze onlangs met ‘The Other Side of Desire’ weer een uitstekende cd uitgebracht. Die kwam ze live voorstellen in de Roma.

DA GIG: Rickie Lee Jones in De Roma, Borgerhout op16/10.

IN EEN ZIN: Jones en haar band gaven een verre van onaardig concert, al leek de zangeres er niet altijd helemaal met haar gedachten bij en stuurde ze haar publiek vóór het zingen de kerk uit.

HOOGTEPUNTEN: ‘It Must Be Love’, ‘The Last Chance Texaco’, ‘Chuck E’s In Love’, ‘Haunted’, ‘Infinity’, ‘Living It Up’, ‘On Saturday Afternoons in 1963’…

DIEPTEPUNTEN: geen.

QUOTE: “I do appreciate your enthousiasm”, zei Jones ironisch, toen het publiek, naar aanleiding van de klassieker ‘Chuck E.’s In Love’, plots wakker schoot.

Wie oud genoeg is, kent Rickie Lee Jones wellicht van de hipsterhit ‘Chuck E’s in Love’ uit 1979 of van de foto op de hoes van ‘Blue Valentine’, een lp van haar toenmalige liefje Tom Waits. Zij was namelijk de blondine die uitnodigend over de motorkap van zijn auto lag gedrapeerd. La Jones maakte tijdens haar beginjaren, samen met Waits en Chuck E. Weiss, deel uit van de Californische beatnikscene en werd in die periode wel eens ‘The Duchess of Cool’ genoemd. Maar dat is allemaal lang geleden. Want ook al kan de zestigjarige artieste terugblikken op een rijke carrière, die haar, via uitstapjes naar R&B, soul, pop en jazz, langs uiteenlopende muzikale paden voerde, voor de muziekbusiness is ze al lang niet meer het gouden kalf dat ze ooit was. Om haar onlangs verschenen dertiende plaat, ‘The Other Side of Desire’, te kunnen uitbrengen, was ze zelfs op crowdfunding aangewezen.

Sinds haar vorige cd, het uit 2009 daterende ‘Balm in Gilead’, werd Rickie Lee Jones langdurig geteisterd door schrijfkramp, een plaag waar ze al vaker mee te kampen kreeg en die ze doorgaans te lijf ging met coverplaten. Maar sinds ze naar New Orleans verkaste -ze woont nu in de straat waar Tennessee Williams zijn beroemde toneelstuk ‘Streetcar Named Desire’ schreef- vond ze haar inspiratie terug, zodat we met hoog gespannen verwachtingen uitzagen naar haar komst. Zoals we al vaker konden vaststellen, heeft Jones echter een moeilijk karakter én een wisselvallige live-reputatie. Haar vorige passage, vijf jaar geleden in de Brusselse Botanique, was weliswaar subliem, maar we hadden haar ook al behoorlijk nukkig en arrogant op het podium weten staan. En, toeval of niet, het waren ook momenten waarop ze er weinig van bakte.

Meer jazz dan pop

In Antwerpen, waar ze zich liet assisteren door een vijfkoppige band die gepokt en gemazeld was in The Big Easy, maakte Rickie Lee Jones een ontspannen, zij het ook ietwat ongeïnteresseerde indruk. Het leek haar zelfs niet te deren dat de geluidsman van dienst haar microfoon pas halverwege openingsnummer ‘Weasel and the White Boys Cool’ aanzette. Wel werd vanaf de eerste noten duidelijk dat de chanteuse haar gevoel voor aanstekelijke grooves nog niet kwijt was. In ‘It Must Be Love’ wees haar frasering veeleer naar jazz dan naar pop en in de loop van de avond beleed ze, met haar soms complexe songstructuren, regelmatig haar voorliefde voor de vrije vorm.

Doorgaans zette ze een song in haar eentje in op akoestische gitaar, waarna de overige muzikanten het geleidelijk van haar overnamen en behoedzaam extra klankkleuren toevoegden. Ze speelden daarbij geen noot teveel, wat het reliëf in de muziek zeker ten goede kwam. Ongeveer de helft van de set werd ingenomen door liedjes uit de nieuwe plaat. Voor de andere helft putte Rickie Lee Jones dit keer vooral uit het prille begin van haar carrière, met nummers uit haar titelloze debuut en opvolger ‘Pirates’. Occasioneel waaide er ook een flard uit ‘The Magazine’, ‘Flying Cowboys’ en ‘Traffic From Paradise’ voorbij, maar opvallend was toch dat de zangeres haar materiaal uit de periode van 1993 tot nu geheel onaangeroerd liet.

Het goede nieuws was dat de tand des tijds geen vat leek te hebben op de free-folk van het met een schrapende viool versierde ‘The Last Chance Texaco’ of het avontuurlijk geïnstrumenteerde, filmisch aandoende ‘Altar Boy’, waarin Jones “a monk with a hard-on in a lavender robe” ten tonele voerde. De onverslijtbare riff van ‘Chuck E’s in Love’, die van Rickie Lee Jones ooit de ster van de Amerikaanse bohémiens maakte, kon op geestdriftig herkenningsapplaus rekenen. Toch was haar nasale stem niet aan iedereen besteed: de zangeres lijkt namelijk al 35 jaar last te hebben van een hardnekkige verkoudheid en vooral in de hogere registers klonk ze in de Roma vaak schril, zoals een dreinerig kind dat haar zin niet kreeg. Maar net zoals Dylan weet Jones de luisteraar te overtuigen met de kwaliteit van haar composities, die vaak het resultaat zijn van een spirituele en filosofische zoektocht.

Bruusk einde

Ook de nieuwe songs kwamen prima uit de verf: het swampy ‘Blinded By The Hunt’ werd gedomineerd door een behaaglijk spinnend orgeltje, het met madoline opgesmukte ‘Valtz de mon père’ was een fraaie countrywals, die in het repertoire van Emmylou Harris beslist niet zou misstaan en de bayoupopballad ‘Haunted’ pakte je, ondanks zijn valse start, in met zijn bluesy vibe, kibbelende keyboards en voortreffelijke maar nooit opzichtige gitaarwerk. Vanaf ‘Infinity’ nam Rickie Lee Jones plaats aan een vleugelpiano, terwijl de drummer het genadeloze tikken van een klok imiteerde en de rest van de band op een haast pointillistische manier geluidsnuances aanbracht.

In ‘Living It Up’ neigde het klavierspel van de zangeres naar dat van Burt Bacharach en ‘On Saturday Afternoons in 1963’ werd, dank zij de viool en de aangestreken contrabas, van een elegante apotheose voorzien. Het samen met Walter Becker van Steely Dan geschreven ‘The Horses’ en het met lachsalvo’s gelardeerde ‘Finale’ gaven dan weer aan waarom Rickie Lee Jones niet langer in de mainstream spartelt: ze schrijft nu eenmaal niet altijd de simpelste of radiovriendelijkste melodieën, zodat je als luisteraar enige moeite moet doen om al hun laagjes af te pellen. Bovendien leidt Jones’ combinatie van sensueel en visceraal regelmatig tot verwarring.

Het concert eindigde nogal onverwacht met ‘J’ai Connais Pas’, een nummer dat doordrongen was van Cajun French, de geest van Lafayette en de muzikale erfenis van Fats Domino. Het verbouwereerde publiek bleef nog even applaudisseren, maar hoewel er nog vier extra songs op haar setlist stonden, liet de zangeres zich niet meer zien. Daardoor kreeg de set iets van een lang voorspel dat net vóór het hoogtepunt bruusk werd afgebroken. Achteraf vernamen we dat Rickie Lee Jones zich achter de schermen de hele avond als een verwende diva had aangesteld en op al haar grilligste wenken wilde worden bediend. Vooral sneu voor het publiek dat haar al die jaren trouw was gebleven. Maar iedere concertorganisator zal het beamen: geen enkel contract garandeert dat grote artiesten ook sympathiek zullen zijn.

Dirk Steenhaut

DE SETLIST: Weasel and the White Boys Cool / It Must Be Love / Blinded By The Hunt / Jimmy Choos / Valtz de mon Père (Lovers’ Oath) / The Last Chance Texaco / Altar Boy / Chuck E’s In Love / Haunted / Infinity / Living It Up / On Saturday Afternoons in 1963 / The Horses / Finale; (A Spider In The Circus Of The Falling Star) / J’ai Connais Pas.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content