Gent Jazz, dag drie: James Holden, Stuff en de rest laten ons alle hoeken van het podium zien
Eén singer-songwriter en één Ethiopische veteraan, maar vooral veel jong en avontuurlijk volk op de affiche van de derde dag Gent Jazz. Het werd de dag van de beat, moeder van alle muziek.
Op een woensdagmiddag, om 13u45, wanneer de doorsnee Vlaming pas zijn brooddoos opbergt, de tempeltent van Gent Jazz voor open moeten verklaren: Blick Bassy kreeg geen cadeautje van de organisatie, maar liet die status van podiumopwarmer niet aan z’n hart komen.
Hij komt uit Kameroen en zingt in het Bassa, één van de honderden dialecten die zijn geboortestreek rijk is. Maar zeg niet zomaar ‘afropop’ tegen de muziek uit zijn in maart verschenen album 1958 die Bassy en zijn driekoppige, uit huidig thuisland Frankrijk meegebrachte band kwam voorstellen. Het begint bij de aparte bezetting: een cellist, een trombonist/knoppenman en een trompettist/toetsenist. Bassy zelf speelde gitaar, op een exemplaar dat gekrompen uit de wasmand leek te komen. Een Minicaster Garage, voor de geïnteresseerden.
Tel daar een soms engelachtig, met de hulp van verschillende microfoons en effecten gemanipuleerd stemgeluid bij en de beste referentie die we kunnen bedenken is Bon Iver. Met Justin Vernon deelt Blick Bassy een talent om eigen werelden te creëren met simpele, soms kinderlijk eenvoudige melodieën en goochelarij met klanken. Van kamerbreed melancholisch met het door de koperblazers gedragen Ngwa, naar dartelend folky met het mijmerende Ngui Yi, en dat waren de eerste twee songs.
1958 is een conceptplaat over Ruben Um Nyobè, een Kameroense verzetsstrijder die dat jaar door kogels van Franse troepen werd omgebracht. Dat lesje geschiedenis kregen we er van Bassy in het Engels bij, en ook zonder een woord van de songteksten te begrijpen kon je voelen hoe diep het litteken van de kolonisatie nog steeds in zijn ziel zit. Vurig preken deed hij echter niet, de weemoed stond voorop. Zelfs in het wondermooie Woñi, waar een vleugje carnaval in doorschemerde, en de cello plots als een Afrikaanse kora ging klinken.
Door zijn eigen stem door verschillende microfoons te vermenigvuldigen groeide Mpodol gaandeweg uit tot een soortement hymne, zonder aan bombast te raken. Opnieuw, Bon Iver zou er met gespitste oren naar luisteren. Net zoals het inmiddels tot ongeveer 250 man aangegroeid publiek, dat na haar middagmaal op een verfrissend dessert werd getrakteerd. Knap.
Met Blick Bassy stond de enige singer-songwriter van de dag op de affiche. Wat volgde was een soort boksmatch. Jazz op de wijze van Mohammed Ali, tot in alle hoeken van de kamer.
Dat het festival al langer buiten de lijntjes kleurt van het genre waar het zijn naam aan dankt, moeten we u niet meer vertellen. Maar vandaag was de rode draad duidelijk: als het beweegt als jazz, als het er uitziet als jazz, en als het zweet als jazz, dan ís het jazz. Inclusief alle schijnbewegingen, afleidingsmanoeuvres, technische hoogstandjes en stoten onder de gordel.
Lees ook het interview met Makaya McCraven: ‘Nostalgie kan best gezellig zijn, maar je verandert er niets mee’
‘Yo, yo, yo, how y’all doing?’ – wanneer Makaya McCraven ten tonele verschijnt wordt meteen duidelijk waar deze 36-jarige slagwerker uit Chicago zijn voornaamste invloeden haalt. Al legde hij die liefde voor hiphop en beatbricoleurs als Madlib en J Dilla er nu ook weer niet vingerdik op.
Eerder kregen we een stoomcursus fusion aangeboden door McCraven en zijn kwartet. Al tijdens het tweede nummer schakelde de pianist over en weer tussen zijn vleugel en een elektrisch orgel, en ruilde de bassist zijn staande exemplaar in voor een hangende versie. Voor een eerste, maar zeker niet laatste keer stond het als een paal boven water: jazzrock is niet dood.
Drummers staan niet, ze zitten, maar Makaya McCraven stond toch behoorlijk strak, gisteravond. Een powerdrummer, wiens haardos er steeds wilder ging uitzien naarmate zijn band de groove steeds dichter op het spoor zat. Een speciale vermelding moet uitgaan naar Matt Gold, de kleine maar vinnige en veelzijdige gitarist, die vanuit het midden als een soort verbindingsman fungeerde.
Een adempauze was er tijdens There Comes A Time, geschreven door Tony Williams, de favoriete drummer van Miles Davis, en gezongen door bassist Junius Paul. Nadien legde die zich samen met McCraven opnieuw toe op hypnotische, steeds dwingender ritmes. Op albums als In The Moment en Universal Beings stelt McCraven die knippend en plakkend samen uit verschillende livesessies, op het podium worden die samples en loops vervolgens gerecreëerd, klaar om opnieuw gerecycleerd te worden. Van bebop naar hiphop, het is geen rechte maar een slingerende lijn, en Makaya McCraven triomfeerde aan de finish.
Vanop de Garden Stage – dat dit jaar voor het eerst zijn naam écht waar maakt – konden de leden van Paard – gestileerd mét punt – hun stal ruiken. De Gentenaars timmerden het voorbije jaar namelijk aan een cultreputatie in de Arteveldestad, aangevoerd door drummer en lokaal enfant terrible Sigfried Burroughs. Bassist Owen Perry Weston zagen we onder meer al aan de zijde van Coely, Wim Segers en zijn vibrafoon kennen we vooral van zijn exotische, Afro-Cubaans geïnspireerde combo Compro Oro.
Space age-jazz-wave, was dat al een ding? Zo niet, met Paard nu wel. Vooral Segers, die zijn slagwerkinstrument transformeerde tot een soort analoge, buitenaarde klanken spuwende synthesizer, stal de show. Weston bracht af en toe tokkelend de hoogdagen van Primus en de jonge Red Hot Chili Peppers in herinnering. Burroughs is evenveel stoorzender als metronoom. Vreemde combinatie, maar het werkt. Het ene moment punkfunk, het andere trap-achtige beats, die voor een rapper als Danny Brown klaargestoomd lijken te zijn. U zat er instemmend knikkebollend bij en keek ernaar, dansen was nochtans niet alleen toegestaan maar ook aanbevolen. Volgende keer dan maar.
Het was de dag van de drummers, de dag van de beat, moeder van alle muziek. En met Moses Boyd stond één van de meest eigenzinnige, hedendaagse trommelaars op deze affiche, één van de voortrekkers van de huidige, erg jonge new wave of British jazz die vanuit Londen furore maakt.
Een plezier om te observeren, die Boyd. Ziet eruit als een jonkie van vijftien (hij is 26), speelt onophoudelijk met de glimlach en houdt steevast een stevige, maar tegelijk verbazend lichte tred. ‘Mocht ik de jazz niet ontdekt hebben, dan zou ik in de plaats van met drums met laptop en sampler aan de slag gegaan zijn’, vertelde hij ons twee jaar geleden. Grime en dancehall zijn dan ook meer dan echo’s in zijn speelstijl.
Boyd zakte naar Gent Jazz af met Exodus, één van de vele bands waar hij het tempo bepaalt. Jonge kerels, op trompet, toetsen en gitaar, en dat was er ook aan te merken. Vooral de trompettist (wiens naam we helaas niet terugvonden) speelde met een dadendrang waarin hij vergat dat zijn instrument meer kan dan dwars door alles heen snijden. Ook bij de gitarist stond virtuositeit helemaal bovenaan het lijstje. De baspartijen waren voor de rekening van de toetsenist, en dus niet voor Theon Cross, de tubaspeler die ook bij Sons Of Kemet de laagste tonen voor zijn rekening neemt, en die we nochtans eerder deel zagen uitmaken van deze bezetting. Een verlies, want Boyd zijn gezellen teerden naar ons gevoel iets te veel op techniek en te weinig op soul. De drummer was beter dan de groep. Ook dát mag eens gezegd worden.
Tijd voor trance, dan. Trance, jawel, maar niet van het type ‘met 20.000 Hollanders samen op fluogroene xtc in een dance-arena te Nijmegen’, wel van het organische soort, gemaakt van zelf geplukte paddo’s en poortjes naar het zelf- dan wel onderbewustzijn openend.
Twee jaar geleden vervelde producer James Holden – die ooit nog remixes fabriceerde voor Britney en Madonna – tot een soort sjamaan met zelfgebouwde synths en sequencers. Voor zijn album The Animal Spirits – tevens de naam van zijn begeleidingsgroep – liet hij zich inspireren door Marokkaanse berberrituelen en de spirituele jazz van onder meer Pharoah Sanders en Don Cherry. Echte trance, quoi.
Bijgestaan door twee blazers, een drummer en een percussionist – zelden iemand zó intens op een triangel bezig gezien – kwam hij een psychedelisch feestje bouwen. En die combinatie van elektronische spielerei en analoge mankracht viel in goede aarde op de Bijlokesite. Maar zijn we een party pooper als we vinden dat de tent nooit écht van de grond kwam? Niet dat dat per se móét, maar als er een moment was waarop jong en oud, fris en belegen, hip en ooit hip, op Gent Jazz onder één dak konden verbroederen, dan was dít het moment. Misschien hebben we Holden zijn trukendoos al een keer te veel zien openen, en zitten we vooral te wachten op die opvolger van The Animal Spirits die nu toch wel lang op zich laat wachten. Desalniettemin: vanop haar wolk in het nirvana keek Alice Coltrane ongetwijfeld met pretoogjes toe. Duimpje voor de organisatie om deze bende naar Gent te halen.
Dat kunnen we ook over Mulatu Astatke zeggen, want de 75-jarige pionier van de ethiojazz werd met massa’s warmte en liefde onthaald. Zwoel en bezwerend, hoeveel grootvaders kunnen die adjectieven nog voorleggen? Mulatu kan het, met dank aan zijn jonge, een ontspannen eind weg musicerende band, en natuurlijk Jim Jarmusch, die zeven tracks van Astatke op de soundtrack van Broken Flowers (2005) pleurde en hem zo bij een nieuw en jong publiek introduceerde.
Daar stond u dan ook met zijn allen op te wachten, die als een fata morgana zinderende tracks als Yegelle Tezeta, Gubelye en het als sluitstuk opgespaarde Yekermo Sew. Veteraan tussen de jonkies en toch iedereen aan het swingen krijgen: Mulatu Astatke kwam traag op gang als een oude diesel, maar stuurde finaal iedereen met de glimlach en een losgedraaid bekken naar huis.
Het écht sluitstuk – de genadestoot, om even terug te keren naar het boksjargon, want na tien bands zagen we echt wel sterretjes – werd echter net zoals twee jaar geleden gereserveerd voor de lokale helden van Stuff. Volgens welingelichte bron zouden die drie nieuwe nummers in hun set smokkelen. Smokkelen, want – nog steeds volgens onze bron – ‘veel zal het publiek daar waarschijnlijk niet van merken’.
Stuff is dan ook een groep die van ‘kop noch staart krijgen aan’ een kunst heeft gemaakt. Dat is een compliment. En dat moet volstaan. Tot binnen twee jaar, jongens, en dan met een nieuwe plaat op zak? Of tot op Jazz Middelheim, natuurlijk.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier