Brad Mehldau: ‘Ik zocht naar Hegel, zij zochten het toilet’

BRAD MEHLDAU © Alle rechten voorbehouden
Bart Cornand
Bart Cornand Redacteur Knack

In 1997 en 1999 kwam meesterpianist Brad Mehldau naar Jazz Middelheim. Knack zocht hem op bij de release van zijn orkestrale album ‘Highway Rider’. ‘I’m always in the shit place.’

We zouden kunnen zeggen dat hij een midlifecrisis heeft, maar dat zou onbeleefd zijn. We zouden kunnen zeggen dat zijn dubbel-cd ‘Highway Rider’, met zijn verwijzingen naar Richard Strauss en Ludwig van Beethoven, wat zwaar op de hand is. Misschien moeten we gewoon zeggen dat jazzpianist Brad Mehldau geen genoegen neemt met het American Songbook, en dat zijn werk ettelijke luisterbeurten vereist en verdient.

Op het eerste gezicht lijkt ‘Highway Rider’ een heel Amerikaanse roadmovie met een hoogst on-Amerikaanse soundtrack. Songtitels als ‘At the Tollbooth’, ‘Now You Must Climb Alone’ en ‘We’ll Cross the River Together’ klinken als hoofdstukken uit een roman voor de middelbare man. Denk aan een kerel met een rugzak, een oude Chevrolet Blazer en weidse landschappen. Maar zoals altijd bij Mehldau volstaat het eerste gezicht nooit. Wat zou blijken tijdens ons gesprek in Amsterdam, zijn home away from home away from home .

Hebt u het gevoel dat u uw magnum opus hebt afgeleverd?

BradMehldau: Zeker. Zowel op het vlak van het aantal betrokkenen als de wens om één groot project te schrijven, was dit een première voor me. Niet dat ik al jaren met het gevoel zat dat ik een heel groot ei moest leggen, maar ik wist dat er iets groots zou komen. Dit had ik vijf jaar geleden nooit kunnen trekken.

Wat was de trigger om eraan te beginnen?

Mehldau: Verscheidene dingen. Ik bestudeer al jaren orkestrale muziek, maar het is nooit mijn hoofdopdracht geweest, het was iets voor na de werkuren. Maar vier jaar geleden kreeg ik in Frankrijk de opdracht om iets voor een orkest te schrijven. Die eerste poging ging me behoorlijk goed af. Ik leerde er erg veel van, en het gaf me zelfvertrouwen om erin door te gaan. Twee jaar geleden kreeg ik het idee om iets overkoepelends te schrijven, iets met een thematische eenheid. En hier ligt het: Highway Rider. U maakt er al tien jaar een zaak van om de schotten tussen genres op te rekken – doorgaans tussen jazz en rock, nu tussen jazz en

klassiek.

Verveelt u zich in de traditionele jazz?

Mehldau: Muziek verveelt me nooit, gelukkig. Ik vind nog altijd veel genoegen in de expressie met een akoestisch jazztrio – of toch met mijn akoestische jazztrio. Geef me een swinggevoel en die typische harmonie die ik met jazz associeer, en ik ben vertrokken. Maar

daarbovenop hou ik als doorsneeluisteraar zowel van jazz, van klassiek als van rock.

Bijna curieus dat u aan rock vasthoudt. Het is erg bon ton onder uw collega’s om met rap te dwepen.

Mehldau: Juist. Toen ik in de twintig was, heb ik veel naar rap geluisterd. Public Enemy, Digital Underground, die dingen. Er is een gouden era geweest toen hiphop de rol vervulde die jazz ooit speelde: wat populair was, was ook relevant en er zat een politiek kantje

aan. Toen werd het genre gekaapt door kerels met geweren en gouden tanden die over hoeren praten. Goed voor blanke jongetjes van dertien, maar ik pas. Ik mis vast allerlei creatieve projecten, maar daar ben ik niet hip genoeg meer voor. Ik word oud. Dus begraaf

ik me als een nerd in de alternatieve rock.

U verwijst naar Richard Strauss’ Metamorphosen als uw grote inspiratiebron voor dit album. Wat maakt het voor u zo belangrijk?

Mehldau: Het is een bijzonder diepzinnig werk. Hier heb je een man die al leefde op het einde van de negentiende eeuw, toen de sfeer van het vrolijke Wenen nog intact was, en die dan twee wereldoorlogen over zich heen kreeg. In 1945 schreef hij ‘Metamorphosen’: de impressies van een Duitser die om zich heen kijkt en ziet dat zijn land aan scherven ligt, inclusief zijn geliefde opera van München. Een man en zijn sterfelijkheid… (hervat zich) Compositorisch is het heel bijzonder. Het is geschreven voor 23 strijkers, en die hebben stuk voor stuk een eigen partij – doorgaans wordt er voor clusters geschreven. Daardoor hoor je geen strijkorkest maar een enorm stuk kamermuziek. Dát wou ik ook. Twee stukken op Highway Rider zijn precies zo geschreven.

Strijkers in jazz zijn altijd gevaarlijk. Ofwel krijg je iets als Chet Baker and Strings – muziek om op te zoenen – ofwel kom je uit bij gezwollen Third Stream. Hoe ging u met die dubieuze voorgangers om?

Mehldau: Om te beginnen moet je het idee verdringen dat je deel uitmaakt van de grote klassieke traditie. Laatst luisterde ik nog eens naar Sergej Prokofjev, en toen overviel het me weer: these dead white guys are scary, het heeft geen zin om je daarmee te meten.

Ten tweede. Als een orkest de kamer binnenkomt, zie je – volgt u even? – een dikke man met een witte pruik die ‘pom-pom-pom’ voor zich uit zingt. Wat je níét mag doen, is die man een stoel aanbieden in je jazzband en hem vragen om boven op je muziek een laagje vernis te leggen. Dat loopt faliekant af – behalve in het geval van Charlie Parker with Strings; als Parker wat langer had geleefd, had dat nog heel interessant kunnen worden. Het belangrijkste is dat de muziek voor jazzband en orkest vanuit dezelfde inspiratie geschreven wordt. En in dit geval was dat makkelijk, want – ha! – ík heb alles verzonnen.

Laten we het even over het thema van uw plaat hebben, ‘ always departing, always returning’ . Sinds uw huwelijk met een Nederlandse pendelt u constant tussen New York en Amsterdam. Voelt u zich nog ergens thuis?

Mehldau: Ik voel me ontworteld, ja. Fleurine en ik hebben niet het gevoel dat we nog ergens kunnen thuiskomen. Al moet ik toegeven dat ik ook wel een beetje geniet van de vertigo die je krijgt van al het reizen, van niet meer te weten waar je bent. Als je een

tijdje bent weggeweest, ziet thuis er bij je terugkeer altijd een beetje anders uit.

U verliet de Verenigde Staten bij het begin van de Tweede Golfoorlog, op een moment dat de Amerikaanse samenleving flink naar rechts opschoof. Intussen is dat ook in Europa het geval.

Mehldau: God, wat een deprimerende gedachte. I’m always in the shit place. (lacht) Ziet u, ik moet wel pendelen.

Meneer Mehldau, deze plaat gaat helemaal niet over autoreizen en vergezichten. U snakt naar een eigen plek, muzikaal en cultureel. En die plek is steeds meer Europa, niet?

Mehldau: (stilte) Uiteindelijk kom ik altijd bij de Duitsers uit. In 1999 heb ik in Berlijn gewoond. Ik leerde de taal, het was een heerlijke tijd. Alleen… was ik mentaal niet in het Duitsland van 1999. Ik ging op café en wou het over Goethe, Hegel, Strauss en al die prachtige Duitse kunst hebben, maar niemand wou daarover praten. Als ik over Thomas Mann begon, werd er omstandig gegeeuwd. ‘Thomas Mann, die ouwe zeur heb ik op de middelbare school moeten lezen. Saai!’ Waarna ze snel naar het toilet vluchtten. Uiteindelijk, en daar moet ik mee leren omgaan, ben ik een culturele toerist die hier en daar een souvenir meeneemt en er zijn versie van jazz mee kneedt. Dat vind ik interessanter dan in het verleden te leven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content