Bob Dylan: ‘Ik hou niet van beleefde literatuur, er moet een scherp randje aan zitten’

© .

Bob Dylan, winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur 2016, publiceerde in 2004 zijn langverwachte, en opmerkelijk openhartige memoires. Hij gaf ons toen de eerste uittreksels en sprak er voor zijn doen buitengewoon breedvoerig over.

Ik zeg hem dat hij de laatste persoon is in wie ik een autobiograaf zag. Hij grinnikt: ‘Precies, ik ook.’ Gesteld als hij is op zijn privacy, heeft hij onze afspraak geregeld in een motelkamer ergens in het Midwesten, waarover we geen verdere details mogen publiceren. Dylan is vermoedelijk binnengeslopen zonder herkend te worden, maar toch heerst er een vreemde sfeer. Hoe anders verklaar je dat onze pot koffie van het huis is?

De jonge publieks-Dylan was opgetrokken uit zelfbeschermende statements en kunstzinnige misleidingen. Ook Robert Zimmermans podiumnaam was bedacht. En de liedjes die Dylan zo onomkeerbaar bekend maakten – Like A Rolling Stone met ‘Miss Lonely, her diplomat and the Siamese cat on his shoulder’ – leken zijn hoogstpersoonlijke waarheid en die van een hoop andere mensen te vertellen aan de hand van een surrealistisch escapisme. ‘Ik doe niets anders dan songs schrijven’, zegt hij, ‘en die songs kan ik volstouwen met symboliek en metaforen. Maar als je een autobiografie schrijft, ben je verplicht de waarheid te vertellen, en die mag niet verkeerd begrepen worden.’

Als je schrijft, leef je niet. Hoe noemt men dat? Splendid isolation? Ik vind er niets prachtigs aan.

Hij is duidelijk trots op zijn boek, maar van het schrijven ervan genoot hij niet. Volstrekt niet. ‘Als je schrijft, leef je niet. Hoe noemt men dat? Splendid isolation? Ik vind er niets prachtigs aan.’ Dylan, 63, oogt jonger en fitter dan toen ik hem in 1997 sprak, het jaar van zijn benauwend rauwe album Time Out Of Mind. Dat album vestigde hem opnieuw als een vitaal eigentijds artiest – na wat hij zelf omschrijft als een kwarteeuw van neerwaartse artistieke ontwikkeling – en introduceerde hem bij een nieuwe generatie toehoorders. Hij herstelde toen net van een bijna fatale weefselinfectie rond zijn hart. We zitten aan een kleine tafel, met zicht op droeve voorstedelijke plantsoenboompjes en een sombere lucht. Hij ziet eruit als een verveelde kwajongen die zo graag naar buiten wil – maar anderzijds is hij ook kinderlijk blij dat hij zijn hart mag luchten over muziek. ‘Toen ik eerder met je sprak…’, zo begint hij, alsof ons vorige gesprek niet zeven jaar, maar een paar uur geleden had plaatsgevonden. Hij geeft een open doekje voor Elvis Costello (‘Everyday I Write The Book – en ik héb dat nog maar net gedaan’) en voor Carole King (‘You’ve Got A Friend betekent meer voor mij dan het gros van mijn eigen liedjes’). Hij brengt hulde aan Bing Crosby en Willie Nelson, steekt zijn scepticisme over hiphop niet onder stoelen of banken (‘Er zitten veel pientere gasten achter hiphop, laat daar geen twijfel over bestaan, maar ik vind: less is more’), en laat zich diep pessimistisch uit over de huidige scene. ‘Ik geloof niet dat muziek ooit nog die impact, die betekenis zal hebben die het voor ons had. Je hoort ze, maar hóór je ze?’ Zoals alle modernisten is hij nostalgisch – waarom zou je anders modernist zijn – maar hij is openlijk opgetogen over zijn recente muziek. ‘Tegenwoordig,’ zegt hij met die typische stembuiging van hem, ‘doe ik toch wat ik wil? En dan bedoel ik niet wat ik min of meer wil, neen, ik doe wat ik wil. Of waarvan ik voel dat ik het móet doen.’

Hij heeft nu een achttal liedjes klaar voor een nieuw album dat hij hoopt af te werken vooraleer hij volgende maand weer op tournee vertrekt. Daarna gaat hij veel van zijn oude liedjes opnieuw opnemen, deze keer ‘met de juiste structuren’. ‘Veel van die liedjes kunnen tien verschillende structuren verdragen. Dat is natuurlijk onbegonnen werk, ik moet keuzes maken. Maar ik kan een aantal dingen aanreiken voor volgende generaties.’ Waarna hij nipt van zijn kopje koffie.

Bob Dylan: 'Ik hou niet van beleefde literatuur, er moet een scherp randje aan zitten'

Chronicles is eigenlijk een zijstraatje van Dylans echte werk. Drie jaar lang tikte hij op een ouderwetse, handmatige typemachine. Alles in hoofdletters, want dat maakt het makkelijker voor de assistent van dienst om het te lezen en te hertypen. Maar Chronicles is verre van een artistiekerig post-Beat curiosum zoals Tarantula, zijn novelle uit 1966. Het is een poging van de meest invloedrijke nog levende cultuurfiguur – neen? Wie anders misschien?! – om een oprecht beeld van zijn leven te geven. En het verschijnt op een ogenblik dat een serie mainstreampublicisten emmeren over Dylans impact: uitgeverij Simon & Schuster heeft een recente collectie van teksten van Dylan uitgegeven, Scribner bracht Tarantula opnieuw uit, Christopher Ricks’ publiceerde het onderzoek Dylan’s Visions of Sin en binnenkort verschijnt Studio A, een collectie bijdragen over Dylan van onder meer Jonathan Lethem, Rick Moody en Sam Shepard.

Chronicles is geschreven op verzoek van uitgever David Rosenthal van Simon & Schuster. Het is geen algehele terugblik van een man die met één been in het graf zijn hele leven neerpent, maar ook niet de neerslag van één cruciale fase in die levensloop. Zoals Dylan het zelf uitlegt: ‘Het is zoals je een pak kaarten schudt en uitdeelt. Het deel in de handen, is het deel waar het om gaat. Zo ook met mijn autobiografie. Ze is niet volledig, ik besef dat er veel gaten in zitten.’ Wat op tafel ligt, zijn de begindagen in Greenwich Village, de wording van twee minder bekende albums, New Morning (1970) en Oh Mercy (1989), en een passage over zijn geworstel met en zijn terugtrekken uit de bekendheid. De bijbelse titel die Rosenthal suggereerde gaf Dylan intuïtief een juist gevoel: ‘Chronicles wil zeggen dat ik mezelf van de waarheid van het verleden kan bedienen. Nu ja, dat maak ik mezelf wijs’, voegt hij er lachend aan toe.

Drie jaar lang tikte Dylan aan Chronicles, op een ouderwetse, handmatige typemachine. Alles in hoofdletters, want dat maakte het makkelijker voor de assistent om het te lezen en hertypen.

Critici kunnen teleurgesteld zijn dat het boek niet de archieven bevat waarnaar ze op zoek zijn: over het beruchte motorongeluk van 1966 wil Dylan slechts één zin kwijt, over zijn scheiding in 1977 géén. Ook niets over het jaar daarop, wanneer hij zich bekeert tot het christendom, en ook geen woord over meesterwerken als Blood On The Tracks (1975), Slow Train Coming (1979), Infidels (1983) en Time Out Of Mind (voor de volledigheid: hij heeft wel geschreven over Blood On The Tracks, maar dat hoofdstuk verschijnt mogelijk in een volgend volume – ‘wanneer ik er stilletjes van onder muis, misschien’). Dylan heeft andere prioriteiten. ‘Ik ben het die bepaalt wat van tel is.’ En wat overduidelijk van tel is, zijn andere mensen. Zo heeft hij op scherpzinnige wijze portretten geschetst van de meest uiteenlopende mensen. Van dichter Archibald MacLeish – die Dylan wilde strikken voor een theaterstuk – van het opium consumerende bohémienkoppel dat hem opving in The Village, en van Jack Dempsey, die via een cameo op de eerste pagina opgevoerd wordt. ‘Weet je hoe ik dingen onthoud? Door me mensen te herinneren’, zegt hij. ‘Van het ogenblik dat ik me herinner wie betrokken was, staan me de feiten zelf weer voor ogen. Ik heb over niemand harde oordelen geveld, ik blijf altijd vriendelijk. Maar ik ben geen liefhebber van beleefde literatuur, er moet een scherp randje aan zitten.’

In de liedjes van Dylan krioelt het van mensen. Van de levensechte Hattie Carroll en Hurricane Carter tot de onuitwisbare figuren als de idiote Mr. Jones in Ballad Of A Thin Man en de achterbakse wanna-be in Positively Fourth Street. Chronicles moet nu de indruk verdrijven dat Dylan zich als een wereldvreemde man eindeloos wentelde in zijn eigen gedachtewereld. Vergeet het: terwijl iedereen Dylan observeerde, bekeek hij hen.

Er heeft altijd een vreemd kantje aan de roem van Dylan gezeten. Veel mensen hebben zich op een haast huiveringwekkende manier tot hem aangetrokken gevoeld – of eerder tot zijn mystiek. ‘Daar hebben de liedjes zelf veel schuld aan’, zegt hij. Die aandacht neigde soms vervaarlijk richting platte verafgoding. De angstaanjagende verheerlijking werd op de spits gedreven eind jaren zestig, begin jaren zeventig, waardoor Dylan van slag geraakte. Zoals hij in Chronicles optekent: ‘Het zou eender wie gek gemaakt hebben.’ Nu, een interview met hem regelen voelt nog altijd aan alsof je een ondergrondse vergadering belegt om nucleaire geheimen door te sluizen.

Bob Dylan: 'Ik hou niet van beleefde literatuur, er moet een scherp randje aan zitten'

Dylan vindt dat de roem niet alleen zijn leven, maar ook zijn werk versjacherd heeft. Als tegenreactie maakte hij muziek die compleet tegen de verwachtingen in streek, maar hij bracht daardoor in eerste instantie zichzelf in de war. ‘Ik wist niet wat ik eigenlijk aan het doen was. Ik was met mijn reputatie bezig. Ik was de controle over mezelf als artiest kwijt. En zolang die zoek is, ben je niet zeker of je wel de juiste dingen doet. Ik toch niet. Ik heb veel te lang op de roem geteerd en mij erdoor laten leiden. Het was zoals een zak gevuld met lucht. Je beseft niet dat die leegloopt, totdat hij leeggelopen is. Maar hoe lang heeft het niet geduurd? Artistiek gesproken – niet op persoonlijk vlak – moet het ten tijde van Woodstock begonnen zijn. En reken maar dat ze bleef duren tot Time Out Of Mind verscheen.’ Hij spreekt dus over 25 jaar waarin hij onder meer Blood On The Tracks maakte, Slow Train Coming, Shot Of Love, Infidels, en al die sublieme outtakes, en… nee! Laat ik niet in discussie treden met de man die het alleenrecht heeft om te bepalen wat werkelijk telt.

Het regent pijpenstelen buiten. Dylan moet vroeger zo veel van die sombere Midwest-dagen beleefd hebben, toen hij opgroeide in het noorden van Minnesota. Op de coverfoto van Chronicles zie je Times Square, anno 1961, het jaar dat hij naar New York afzakte. ‘Als een kind’, zoals hij zelf zegt. ‘Ik had er geen idee van hoe een stad eruitzag. En ik vermoed dat ze van mij gemaakt heeft wie ik nu ben. Waar ik vandaan kom, is het troosteloos en guur. En er is veel water. Waardoor je veel droomt. Het verschil tussen nu en toen is dat ik toen meer visioenen had. De man die ik nu ben, droomt zijn dromen.’ Zijn vroege songs, zegt hij, waren visionair, geënt op zijn nauwgezette observatie van de wereld rond hem. ‘Wat je ziet in Chronicles is een droom’, zegt hij. ‘Het is al gebeurd.’

Je moet Dylan zijn om volledig te vatten wat hij wil zeggen. Het moet er mee te maken hebben dat hij zelf aanvaardt dat zijn originele methodiek, toen de liedjes hem nog aangevloeid kwamen, passé is. Heeft hij toch nog toegang tot dat originele proces, of…? Moeilijk om te formuleren, maar hij helpt mij er uit. ‘Nee, niet in dezelfde mate’, zegt hij. ‘Helemaal niet zelfs. Maar ik zou er weer geraken als ik bepaalde vormelijkheden en structuren zou volgen. Het heeft niets te maken met geluk. Dat heb je in de eerste jaren. Toen probeerde ik te schrijven over de zon en de maan. Tot je je op een bepaald moment realiseert dat niemand daarin slaagt.’ Laten we veronderstellen dat hij de structuur gevonden heeft om zichzelf voor zichzelf te verklaren – en hij is effectief de enige die die waarheid bezit – dan is Time Out Of Mind de bezegeling van dat proces. Chronicles, de ‘droom’ waarin hij zichzelf verplicht voelde om letterlijk de waarheid te vertellen, is zijn poging, uiteindelijk, om zichzelf aan ons te verklaren.

© Newsweek, 2004.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content