WIE IS DIE MUZIKANTJE?

© FOTO GUY KOKKEN

Hij speelde al bij dEUS, Dez Mona, Tom Pintens en Roosbeef, hij deed iets met De Hoop en lijkt helemaal klaar om met zijn eigen groep Sir Yes Sir de verse sensatie te worden. Ziehier: Tijs Delbeke, belpops best bewaarde geheim. ‘Wereldroem, ja, dat zou mooi zijn.’

DOOR TINE HENS

DOOR TINE HENS

Hij lacht ermee. Natuurlijk lacht hij ermee. Als hij praat, vervelt hij permanent van grootse dromen naar zelfrelativering. Omdat hij geleerd heeft voorzichtig te zijn in wat een mens best wenst, maar ook omdat een leven zo onvoorspelbaar is. Neem bijvoorbeeld dit: in februari 2009 deed hij nog onderzoek naar onderschriften in spraaktechnologie, in augustus van datzelfde jaar stond hij met dEUS op het hoofdpodium van Pukkelpop. ‘Ik kom voor de band’, had hij tegen de bonkige man van de security gezegd. Die grijnst, de armen als strak verpakte salamiworsten voor de borstkas gekruist. ‘Jaja, dat zeggen ze allemaal.’ Twee uur later stond hij daar, aangekondigd door Barman als ‘mister Tijs’, met aan zijn voeten – en dat voor het eerst – zo veel volk dat het wazig werd, en verstopt in dat volk een broer en een zus met een spandoek: ‘We love you Tijs.’ Toen wist hij – al geeft hij dat enkel grinnikend toe – dat hij het voor minder niet zou doen. ‘Ik voel het bijna als een plicht om zoveel mogelijk volk te bereiken. Als artiest maak je iets, omdat je het wilt, omdat je voelt dat het moet, maar ook omdat je het het liefst met iedereen wilt delen. Ik toch. Als ik iets meemaak, lijkt het pas echt of indrukwekkend als ik het aan anderen kan vertellen. Zo is het ook met muziek. Ik wil gehoord worden. Ik zou er geen voldoening uit halen om mijn leven lang voor dezelfde tweehonderd fans te spelen.’

Leg uit: hoe kwam je als onbekende muzikant bij dEUS terecht?

DELBEKE: Zoals dat meestal gaat: via een ander project. Ik had muziek gemaakt voor Sunday Smile, een voorstelling van Mars. Ik was een onemanband, zat op mijn eigen eiland met een loopstation, een piano, een trombone, een viool. Blijkbaar deed dat de ronde. Klaas Janszoon, de toetsenist en violist van dEUS, had dat gezien, en zo.

En zo?

DELBEKE: Kreeg ik plots telefoon van Tom Barman. Ik stond met Mars op Theater aan Zee, heb dan nog moeten pendelen tussen Oostende en Antwerpen voor de repetities. Ik herinner me – en nu klinkt dat alweer stom – dat ik dat toch mythisch vond. dEUS was wel de groep waar ik als jonge gast naar opkeek. En plots sta je dan met Tom Barman in het repetitiekot. Ook dat was behoorlijk indrukwekkend. Barman is niet de meest fantastische muzikant, zanger of instrumentalist, maar hij weet wat hij wil en hij heeft het charisma om anderen daarvan te overtuigen. Dat heb je nodig als band.

En na dEUS?

DELBEKE: Ik wist dat het alleen voor die minitournee was. Na Pukkelpop hebben we nog twee keer in Nederland gespeeld en toen was het gedaan. Ik verwachtte ook niet dat ze me opnieuw zouden bellen. Ik had daar op een of andere manier ook geen zin meer in. Ik ben niet gemaakt om pakweg tien jaar als gitarist in een zeer goede band te spelen. Ik wil mijn eigen ding doen. Het fijne is wel dat ik daarna nog met Mauro een klein zijproject heb gedaan: Macbeth. Muziek in België is nu eenmaal zo’n wereldje waarin je via via in allerlei projecten belandt. Liesa Van der Aa had me ooit in een of andere biertent zien optreden en zo belandde ik bij Louisa’s Daughter. Op het eindejaarsproject van Liesa ontmoette ik Tom Pintens en via hem ben ik de vervanger geworden van Wannes Cappelle bij de Nederlandse groep Roosbeef. Ondertussen was ik Gregory Frateur van Dez Mona tegengekomen en zo gaat dat altijd door. Dan vragen ze je om een tekst voor De Hoop te schrijven en denk je: ach ja, ik vind dat wel grappig, zo’n geheimzinnig groepje. Je zit op café, begint plannen te smeden. Soms wordt het iets, even vaak wordt het niets. Dat laatste stoort me wel.

Waarom?

DELBEKE: Omdat ik vind dat ik al te veel tijd verloren heb.

HIJ TREKT EEN FLES WITTE WIJN OPEN EN schudt kerstomaatjes in een kom. In de rood fluwelen eenzit naast de bank waar ik op zit, zakt een basgitaar weg, daarnaast – op een tafel – twee keyboards, daartussen een platenspeler en daarachter nog een gitaar. Ergens in huis slingeren een trombone en een viool, het eerste instrument dat hij ooit kocht. Voor vijftienhonderd euro, toen nog zestigduizend frank. Hij steekt een tomaat in zijn mond en ik moet denken aan het kortfilmpje op de website van Sir Yes Sir. Twee mannen eten synchroon kerstomaten. In zwart en wit. In T-shirt en leren vest, het haar zo nonchalant achteruitgekamd dat het lijkt alsof het per vergissing in een kuif is gedraaid. Ze kijken en eten. Meer is het niet. Het heeft iets van Fellini en Buñuel, van Gainsbourg en Belmondo, van twee gestrande beatniks op route 66. ‘Ik hou wel van dat decadente’, zal hij later zeggen. Maar we zouden het eerst over muziek hebben. ‘Wacht’, zegt hij. Hij loopt naar de platenspeler en legt Gainsbourg op. Requiem pour un con.

Je bent amper 27. Mij lijkt dat er nog tijd genoeg is?

DELBEKE: Misschien wel, ja, maar ik heb de vervelende neiging biografieen van kunstenaars of muzikanten te lezen en dan stel ik tot mijn ergernis en verwondering altijd weer vast hoe jong ze waren toen ze debuteerden, of toen ze stierven. Om wereldberoemd te zijn, moet je op je 27e al dood zijn. Maar op mijn zeventiende had ik nog altijd een beperkte bagage van hedendaagse rockmuziek en wat ik verder van mijn vrienden leerde kennen: een beetje hiphop of Frank Zappa, omdat ik een hele rare vriend had. Thuis stond klassieke muziek op of de hitparade op Radio 2. We hadden een tafelpiano, zo’n kleine Casio. Je kon er maximaal twee noten tegelijk op spelen, maar het lukte me wel de klassieke deuntjes die mijn vader oplegde min of meer na te spelen. Mozart met twee vingers, zoiets. En ik verzon redelijk snel eigen melodieen. Op die piano of op de gitaar van mijn broer.

Zelf leerde ik viool op de muziekschool. Even heb ik met het idee gespeeld om me voor viool in te schrijven aan het conservatorium, maar daarvoor was ik te weinig een vakfreak. Ik had geen zin zes uur per dag viool te spelen, ik was niet verliefd op dat instrument, wel op de muziek. Sopha, het groepje waar ik op de middelbare school in zat, was een vreemde verzameling van hiphoppers, blazers en mensen zoals ik, die van alles wat konden. Het resultaat was vaker grappig dan uitzonderlijk goed. Ik heb nooit kunnen kiezen, kan dat nog altijd niet. Niet tussen projecten, niet tussen stijlen. Als ik naar een ingetogen concert ga, dan probeer ik de volgende dag drie rustige liefdesliedjes te schrijven en als ik daarna iets keihards zie, denk ik: dat is wel het allergraaftste ter wereld. Ik heb popnummers geschreven, instrumentale nummers waarin alle maatsoorten passeren, het schiet permanent alle kanten op en het vervelende is: ik wil dat ook allemaal.

Is dat niet vooral een rijkdom?

DELBEKE: Soms denk ik toch: zou het niet geweldig zijn om een virtuoze jazzpianist te zijn die iedereen onder tafel speelt in plaats van al die instrumenten net voldoende te kunnen bespelen? Of waarom kan ik me niet verzoenen met een leven als muzikant in een paar fijne groepen? Waarom moet ik per se ook eigen teksten schrijven? Het is die verscheurdheid. Ik kan zo jaloers zijn op mensen die snel en duidelijk weten wat ze willen. Ik ben ervan overtuigd dat ik gepassioneerd ben door muziek, maar op een of andere manier is dat altijd wat bedekt gebleven. Ik heb Germaanse gestudeerd, heb twee maanden les gegeven, ben aan een doctoraat begonnen, noemde mezelf onderzoeker en zeker geen muzikant, hoewel die muziek altijd aanwezig was. Ik speelde al bij Liesa Van der Aa, bij Tom Pintens, werkte mee aan theaterproducties, maar ja, officieel zat ik achter een bureau aan de universiteit. Dat laatste klopte met het patroon dat ik in mijn hoofd had. Je studeert en je gaat werken. Het was niet zo evident om me uit dat patroon los te rukken. Bovendien ben ik dan wel zo perfectionistisch dat ik wat ik had niet wilde opgeven om te verzanden in tweede- of derderangsgroepen. Het moest alles of niets zijn. Uiteindelijk was er het heldere en keiharde ‘gast, zaag niet en doe dat nu eens gewoon’, van een vriendin voor nodig om me over de streep te trekken. Nu al weet ik dat het de beslissing van mijn leven is geweest. Ik ben er gelukkiger door geworden, ook al is het niet altijd even simpel om rond te komen en is het in je hoofd best zwaar als een nummer niet lukt. Het is niet super en romantisch en leuk en gemakkelijk, maar het geeft me waanzinnig veel voldoening.

Wat doe je als een nummer vastdraait in je hoofd?

DELBEKE: ‘Ik vraag me zeer vaak af: wat heb ik eigenlijk te vertellen? Als zeventienjarige maal je daar niet om. Je bent al blij als een zin goed klinkt. Ik vond het toen ook geweldig om het over de meest banale zaken te hebben. Over het nutteloze van stoppen voor het rode licht als je ’s nachts van een feestje komt en er werkelijk niemand anders op de baan is, bijvoorbeeld. De absurditeit van het leven, het bizarre van de mens, of het lachwekkende van je eigen kleine denken als je het van op een afstand bekijkt. Maar ik zit ook met dat permanent knagende gevoel dat ik te weinig heb meegemaakt. Dat ik niets heb om over te schrijven.

De meesten beginnen bij liefdesverdriet.

DELBEKE: Ik heb zelden liefdesverdriet. Of toch niet in de normale betekenis.

Oh, je weet niet wat je mist.

DELBEKE: Ondertussen heb ik mijn schade al ingehaald. Ik ben meestal degene die het uitmaakt. Ook dat is vervelend. Niemand kwetst graag een andere mens, zeker niet iemand die hij oprecht graag gezien heeft. Beseffen dat je verliefdheden nooit blijven duren, doet pijn. Dus ja, dat is wel een thema van mij. De vraag waarom het mij niet lukt om een relatie vol te houden. Er wordt mij dan verweten dat ik niet hard genoeg probeer. Als je zo jong bent, als je nog maar pas samen bent, hoe hard moet je dan precies proberen? Maar zelfs als het klikt, merk ik dat ik met andere meisjes bezig ben en snel voorbij die relatie raas. Niet goed, nee. Terwijl ik oprecht geloof dat er niets mooiers is dan een relatie tussen twee mensen die de tijd doorstaat. Maar ik denk ook dat er niets ergers is dan twee mensen die zich krampachtig aan elkaar vastklampen. Misschien ben ik daar wel bang voor, om daarin te verzanden.

Ontheemding is een ander, klassiek thema. Je niet thuisvoelen in de wereld.

DELBEKE: Het bizarre is dat ik me altijd overal net iets te goed thuis heb gevoeld, waardoor ik constant bleef pendelen tussen alles wat me interesseerde. Muziek, maar ook sport. Uren heb ik naar sport gekeken op tv. Tot snooker toe. Ondertussen heb ik geen tv meer en daardoor heb ik veel tijd gewonnen. In plaats van voor tv te blijven hangen, probeer ik als ik kan de nacht door te trekken. Niets fijners dan die roes. Om elf uur achter je computer kruipen, er zes uur later weer van achter duiken en plots beseffen dat je niet gegeten hebt, niet naar de wc bent gegaan. Dat geeft me een kick. Ik heb het voor het eerst gedaan toen ik in Amerika woonde.

Hoe kwam je in Amerika terecht?

DELBEKE: Als Erasmusstudent. Ik zat in Oklahoma, in de Bible Belt, iets conservatievers is nauwelijks denkbaar. Het was niet de meest gelukkige tijd van mijn leven. Ik was twintig, mocht niet drinken – uiteindelijk heb ik wel een valse identiteitskaart gefixt – maar vooral: ik vond daar geen aansluiting, met niemand. Iedereen was er vooral geïnteresseerd in feesten. Ik feest ook graag, maar als het alleen dat is? Daar heb ik ontheemding gevoeld. Ik vond het confronterend om dat voor mezelf toe te geven. Waarover had ik te klagen? Ik was op Erasmus, dat hoorde de meest fantastische tijd van mijn leven te zijn, maar ik voelde me echt alleen. Ik heb er veel geschreven en geleerd dat het geen zin heeft de schijn hoog te houden. Na een paar maanden heb ik er een paar vrienden leren kennen, we hebben een auto gehuurd en stukken van Route 66 gevolgd. Ik hou daarvan. Die eindeloos kronkelende wegen, een reis die kan blijven duren en wegrestaurants waar mensen die allemaal dezelfde richting opgaan stoppen om te drinken of een Mars te kopen.

Als ik het goed begrijp: afzondering en een scheut ongeluk helpen om songs te schrijven?

DELBEKE: Het maakt iets los, ja, maar ik kan niet goed alleen zijn. Ik probeer dat wel, maar lang hou ik dat niet vol. Ik ben eens twee keer vijf dagen alleen naar de Ardennen geweest.

Ik kan me nauwelijks iets meer deprimerend voorstellen, maar goed.

DELBEKE: Dat was net de bedoeling. Ik ga het liefst in de winter zodat er helemaal niets te beleven is. Het enige wat je kunt doen, is wandelen, joggen of eens naar een meer gaan en terugkomen. Na vier dagen begin ik al in mezelf te praten en veel te luid te zingen. Ik heb ook gemerkt dat ik vooral niet naar daar mag gaan met het plan met drie nummers weer thuis te komen. Meestal lukt dat dan niet, raak ik gefrustreerd en stel ik mezelf eindeloos in vraag.

We zouden het nog over decadentie hebben. Helpt alcohol om frustratie over gebrek aan inspiratie te doorbreken?

DELBEKE: Daar ben ik van overtuigd, ja. Muziek heeft met lef te maken en alcohol geeft je lef. Het brengt je op andere ideeën, je denkt minder na als je aan het improviseren bent, je slaat een hoog akkoord aan dat je perfectie je in alle nuchterheid zou verbieden om aan te raken. Al blijft het de vraag of het de ochtend na die ene met alcohol doordrenkte nacht nog even goed klinkt. Op een of andere wijze vind ik het wel cool en intrigerend. Artiesten die zich verliezen in hun eigen genialiteit. Onlangs zag ik een reportage over John Frusciante. Dat is triest, hij ziet er daar belabberd uit, hij komt nauwelijks uit zijn woorden en toch hoor je door de brol die hij laat horen de genialiteit resoneren. Gaan genialiteit en verslaving samen? Ik vraag het me af. Ik heb zelf geen ervaring met drugs – op een paar jointjes na – en ik blijf er liever af. Voor een stuk uit angst dat ik het te fijn zou vinden, maar ook uit angst om controle op te geven. Op korte termijn kan ik wel denken: ik laat het los, ik laat me gaan, maar ik ga altijd op tijd op de rem staan. Soms denk ik: moet ik niet wat extremer zijn? Ik heb het er onlangs met mijn zus over gehad: de kans dat wij te impulsief te werk gaan, is zo klein dat we het ons best kunnen veroorloven nu en dan impulsief te zijn. Wij zijn zeer beredeneerd opgevoed.

‘WACHT’, ZEGT HIJ EN HIJ DRAAIT ZICH naar het smalle, lage boekenrek tussen de twee zetels. Hij haalt er een oranjebruin, met ouderdomsvlekken bespat boek uit. De verzamelde werken van Goethe. In gotisch schrift. Emiel Luyten lees ik op het titelblad. 1940. ‘Van mijn grootvader,’ zegt hij, ‘de vader van mijn moeder. Hij gaf me altijd boeken en dit heeft hij mij gegeven toen hij het nog net besefte. Hij was een superslimme gast en toen begon hij te vergeten. Alles. Wie hij was, wie wij waren. Een typisch geval van alzheimer, maar zo pijnlijk, zo confronterend om een leven te zien verdwijnen. Als ik daaraan denk, denk ik: goed dat ik dit doe, goed dat ik voor de muziek ga, goed dat ik voor een leven kies dat ik wil leiden en niet voor een leven dat me wordt opgedrongen omdat het zo hoort. Hoe haaks het ook staat op wat mijn familie is of doet. Op de meer dan dertig neven en nichten is er geen enkele artiest. Alsof mijn passie uit het niets komt. Het verklaart de twijfel voor een stuk. Ik heb geen kunstzinnige wortels. Het is allemaal heel gewoon. Al geloof ik dat mijn vader supermuzikaal is. Maar meer dan zingen bij het knapenkoor als jongen heeft hij er nooit mee gedaan. Dat kwam niet bij hem op. Katholiek Vlaanderen, hé. Dat ben ik. Op en top.

In de zin van: naar de kerk gaan en bidden op zondag?

DELBEKE: ‘Op zondag? Alle avonden bidden. En op zaterdagavond naar de kerk. Mijn oudste broer is de eerste geweest om dat in vraag te stellen; ik was de derde van vier. Toen ik zei dat ik niet meer mee wilde, hadden mijn ouders er zich al bij neergelegd. Ik heb daar niet mee geworsteld. Op zich ben ik blij dat ik weet hoe die godsdienst in elkaar zit. Mensen hebben het nodig om in iets te geloven, om zin te zoeken. Ook niet geloven is een vorm van geloof. Voor mij stopt het na de dood. Ik ben daar redelijk nuchter in. Iemand van de groepsleden is helemaal overtuigd van energiebanen, krachten en reïncarnatie. Hij woont in Nederland en blijkbaar leeft dat daar erg. Hij heeft het over sessies bij iemand thuis waar ze puur op wilskracht een tafel laten zweven. Hij beweert ook dat hij een vroeger leven heeft gehad en dat hij zich herinnert wie hij was. Ik vind dat allemaal klinkklare onzin en dat leidt soms tot hevigere discussies dan die over de muziek.

NET VOOR IK VERTREK, SCHIET ME NOG een vraag te binnen: wat betekent Sir Yes Sir eigenlijk? Hij lacht. ‘Meestal is dat de eerste vraag die men stelt, en het vervelende is: er zit helemaal geen verhaal achter. Ik wilde iets dat je makkelijk kon afkorten, en dat militaristische is vooral lachwekkend bedoeld. Ik vind een leger een totaal voorbijgestreefd idee. Bovendien heb ik niets met agressie. Ik begrijp het niet hoe mensen zich kunnen opjagen over zo veel pietluttigheden en daarmee hun eigen leven en dat van anderen verzuren. Even waren we bang dat mensen het zouden associëren met deathmetal of andere loeiharde noise. Maar dat blijkt nogal mee te vallen. Meestal hebben ze geen idee wat te verwachten. En dat is misschien het beste: dat je zo onbepaald bent dat je blijvend kunt verrassen.

SIR YES SIR

19/7 op Boomtown in Gent. Meer data op siryessir.be.

‘ER WAS EEN KEIHARD ‘GAST, ZAAG NIET EN DOE DAT NU EENS GEWOON’ VOOR NODIG OM ME VAN MIJN BUREAU AAN DE UNIVERSITEIT LOS TE RUKKEN’ ‘IK KAN NIET KIEZEN. POPNUMMERS, INSTRUMENTALE NUMMERS IN ALLE SOORTEN: HET SCHIET ALLE ANTEN OP EN IK WIL HET ALLEMAAL.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content