Boonvieringen zat een eeuw na Louis Paul Boons geboortedatum. Maar de ultieme eremedaille heeft hij nooit mogen ontvangen. Van alle Nederlandstalige kandidaten was hij nochtans de meest kansrijke. Een rechtzetting.

Elk jaar in oktober zitten wereldwijd tientallen literaire zwaargewichten zenuwachtig bij de telefoon te wachten op dat ene verlossende bericht, want ondanks de voorafgaande speculaties blijft het steeds koffiedik kijken. De Zweedse Academie is bookmakers meestal te slim af en zelfs doorgewinterde lettervreters fronsen vaak de wenkbrauwen als er weer eens een obscure dichter met de prijs gaat lopen. Hoewel de Academie niet met openbare shortlists werkt en hun geheim conclaaf nauwelijks lekken vertoont, tekenen zich wel algemene tendensen af waaraan je potentiële winnaars kunt aftoetsen. Vanzelfsprekend moet je genomineerd worden – neen, Louis Van Dievel, je kunt jezelf niet voordragen – en vanzelfsprekend moet je oeuvre van hoogstaand niveau zijn – hoewel tegenwoordig ook neuzelbarden de lijst halen. Maar je moet ook over dat kleine extraatje beschikken. De Academie heeft namelijk een zwak voor sociaal geëngageerde schrijvers, dissidenten die in eigen land als nestbevuilers worden beschouwd – J.M. Coetzee en José Saramago gingen in vrijwillige ballingschap, Herta Müller en Gao Xingjian werden gecensureerd. Kortom: relnichten hebben een streepje voor.

Die laatste stelregel sloot trouwens twee van onze gedoodverfde winnaars uit. Hugo Claus noch Harry Mulisch liep over van revolutionaire aspiraties. Mulisch koketteerde hoogstens met Cuba en zijn oeuvre valt op wereldschaal wat te licht uit – op de keper beschouwd schreef Mulisch avonturenromans voor volwassenen. Ook Claus’ romanwerk was, in tegenstelling tot zijn poëzie, niet vlekkeloos en vooral zijn befaamde ironie werkt in zijn nadeel aangezien de Academie zelden een hofnar beloont wiens spotternijen slechts bestaan bij gratie van de koning. Beide heren lieten zich graag fêteren door de bourgeoisie en aanvaardden zonder strubbelingen prijzen van gekroonde hoofden – working class heroes zijn het nooit geweest.

Wie het wel voor de kleine man opnam en tegelijk op een indrukwekkend oeuvre kan bogen, is Louis Paul Boon (1912-1979). Al van bij zijn eerste romans werd Boon als een nieuw talent binnengehaald. Zijn antiutopie Vergeten Straat toont een Boon die de volksmens genegen is, maar ook twijfelt aan diens fundamentele goedheid. In de parabel raakt een straat door de oprukkende bouw van een spoorweg van de buitenwereld afgesloten, waarna de bewoners een commune oprichten waaraan Walden nog een puntje kan zuigen. Jaren later zou Saramago het thema overnemen: in Stad der Zienden moet een geïsoleerde groep optornen tegen hogere machten. Omgekeerd toont Saramago in Stad der Blinden aan dat het wegvallen van gezag mensen tot gruweldaden inspireert. Ook Boon worstelt met die dualiteit: is de ideale maatschappij wel haalbaar als de aangeboren zelfzucht telkens onverbiddelijk de bovenhand haalt? Het zou een rode draad door zijn oeuvre blijven: hij had een zwak voor revolutionaire helden als Daens en de komisch geportretteerde guerrillastrijders van de bende van Jan de Lichte.

Ook in zijn magnum opus De Kapellekensbaan voert Ondine een gemene strijd om aan haar grauwe bestaan te ontsnappen, maar de collageroman overstijgt de socialistische insteek ruimschoots. Met een ongeziene experimenteerdrift combineert Boon soepel drie verhalen. Naast de geschiedenis van Ondine hervertelt hij ook het grimmige relaas van Reinaert de Vos en schrijft hij zichzelf de tekst binnen: vrienden komen aan Boons schrijftafel buurten en leveren commentaar op de reeds geschreven hoofdstukken. Postmodernisme avant la lettre! En wat dacht u van een newsreel in een roman? In Menuet, misschien wel Boons beste, loopt een strook authentieke krantenkoppen boven de tekst. De knipselgekke Boom componeerde zelfs een integrale murderballad louter met gerecycleerde krantenregels, meer dan tien jaar voor William S. Burroughs furore zou maken met zijn cut-upmethode.

Tegenwoordig zorgt Boon nog steeds voor ophef, getuige de opstoot van preutsheid bij het exposeren van de Fenomenale Feminatheek, en dat terwijl zijn pornoparodie Mieke Maaike’s obscene jeugd ongetwijfeld menig Vlaams nachtkastje siert. Misschien dat de onzedelijke schets meteen ook een zwakke plek vormde: de Academie rekende hitsige fantasieën over minderjarige meisjes waarschijnlijk veeleer als een minpunt aan. Dat, en het jammerlijke doch onoverkomelijke feit dat hij hartstikke dood is – Nobelprijzen worden nooit postuum uitgereikt. Het zal hem worst wezen. Hij had hem moeten krijgen. Bij deze.

DOOR RODERIK SIX – ILLUSTRATIE SARAH VANBELLE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content