Donderdag 26 januari is het Gedichtendag, een feest ter ere van de poëzie. Maar heeft die poëzie nog zin? Of schrijven we omdat het niet anders kan?

Niet lang geleden vroeg een jonge, niet onaantrekkelijke man mij waarom ik poëzie schrijf. De tijdsgewrichten kraakten hoorbaar. Wij waren ver voorbij het wereldrecord regeringsvormen, in Libië telde een dictator zijn laatste uren. De vraag lag als lood op mijn schouders. Hij krabde in zijn haar en vroeg: ‘Is poëzie nog wel relevant?’ Moedeloos keek ik naar de grond onder mijn voeten. Ik dacht aan hoe ik langs de vloedlijn woorden jut, hoe een vers soms, als in een tunnel van licht, op mijn blad valt.

Ik dacht aan dichters die ver staan van het reële, die met hun verzen eigen werelden scheppen, en aan dichters die het bestaan net op het vel zitten. Die hun oor op de grond leggen en als een seismograaf het schokken van de maatschappij meten. En aan de eeuwige discussie welke van deze twee instellingen de beste is.

Toen ik die avond thuis kwam, sloeg ik de bundel van Maarten Inghels open: ‘De dichter moet immer waakzaam / blijven, vooral teder te zijn. / Elke dag voor haar uit de hemel willen vallen, / zorgen dat de jazz zijn spieren minder stram maakt.’ En ik dacht aan hoe ik in elk gedicht uit lucht val en mijn wereld herschep. Hoe ik in mijn taal de tijd stil zet.

In het donker klonk de echo van Kafka op het strand van Haruki Murakami. In dat boek vindt Kafka Tamura, een vijftienjarige op de vlucht, asiel in een bibliotheek. De collectie bestaat voornamelijk uit oude Japanse dichters, die de jongen maar matig kunnen boeien. Het mooiste gedicht vindt hij bij Miss Saeki, de bibliothecaresse, die in haar jeugd welgeteld één tekst heeft geschreven. De songtekst van Kafka on the shore biologeert Kafka zodanig dat hij er met Oshima, haar collega, over in gesprek gaat. Wanneer hij opmerkt dat de regels door zijn hoofd spoken en niet kan vatten dat Miss Saeki ze werkelijk zelf heeft geschreven, laat Oshima uitschijnen dat ze wel eens uit een andere wereld kunnen komen, zoals in een droom. ‘De meeste goede poëzie is zo’, stelt hij. ‘Als de woorden geen profetische tunnel kunnen creëren die hen met de lezer verbinden, dan functioneert de tekst niet als gedicht.’

Het gedicht kan dus een tunnel zijn naar een andere wereld, waar klanken op hun kop staan en ritmes zin kunnen aannemen. Het gedicht is de verste vorm van vrijheid, een vorm waarin men scherp is en hard trekt aan de mechanismen van de taal.

Maar misschien heeft dit alles geen belang. Belangrijker dan de vraag waarom men poëzie schrijft, is de vraag waarom men poëzie zou lezen. Want de dichter zet slechts aan, de lezer schept.

Het gedicht is een tegengewicht van deze tijd. Günter Grass schreef ooit: ‘Als de aandelen zakken, staat de poëzie hoog genoteerd.’ Daarom alleen al is het de hoogste tijd om te gaan lezen. Als de tijd sleurt, biedt het gedicht een punt van rust. Als de prijzen stijgen, blijft het woord een kosteloze reis naar andere oorden. Het gedicht kan een richtingaanwijzer zijn, of een vorm van verzet. Poëzie is een zacht gevaar.

Om dat bij de lezer te krijgen, is er elk jaar Gedichtendag. Die dag is voor de poëzie wat Valentijn is voor de liefde. Bij goede poëzielezers is het een gezellige luxe, die uitnodigt tot extra feestvreugde. Bij hen die minder met poëzie vertrouwd zijn, is het een onwennige gelegenheid om toenadering te zoeken tot een moeilijk lief . De dag nadien betekent een maandenlang afscheid.

Nee, dan heeft de potentiële lezer veeleer een vizier nodig dan een extra feestdag, want poëzie is overal. Zo heb ik Snoek leren lezen tijdens de zwemles. Na twee lengtes had ik Een zwemmer is een ruiter. Op weg naar huis vroeg ik mij af wat ‘losbandig slapen’ was. Met Jacques Prévert maakte ik kennis in Miles Davis’ versie van Autumn Leaves. Paul De Vree zag ik in het MUHKA, het Pillow book van Sei Shonagon ken ik door de film van Peter Greenaway.

Poëzie leeft, omdat ze niet anders kan. Het is literatuur die ook beeld kan zijn, muziek of film. De dichter van vandaag overschrijdt de media. Niet toevallig is het mooiste stadsgedicht van aftredend Antwerps stadsdichter Peter Holvoet-Hanssen De veer van César, een kortfilm.

Poëzie treedt uit haar boeken. Ze kan niet anders. Dichters klitten aaneen op Facebook en op Twitter. De jazz stroomt uit onze aderen. Soms is er een tunnel van licht.

DOOR LIES VAN GASSE – ILLUSTRATIE SARAH VANBELLE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content