‘VLAAMSE ACTEURS KENNEN GEEN SCHAAMTE’

© FILIP VAN ROE

Natuurlijk raakte Pieter Van Hees niet in paniek toen Matthias Schoenaerts afhaakte als inspecteur voor zijn Brusselse politiethriller Waste Land. België heeft nog een filmster rondlopen met het charisma van een jonge blonde halfgod en het talent van een prijzenpakker: Jérémie Renier. Amper 33 maar veteraan van zoveel films dat hij de tel kwijt is. ‘Belg zijn, ik ben daar steeds minder trots op.’

‘Sorry, hoor. Maandag, weet je wel.’

Het is een onnodig excuus: omdat de helft van Brussel de brug maakt, is de maandag in kwestie sowieso een halve zondag. Het is een overbodig excuus: tien minuten over tijd, dat is niet echt te laat. En wie een dergelijke entree kan maken, komt overal mee weg: het zonlicht gutst mee naar binnen wanneer Jérémie Renier de statige deur van het Brusselse Hotel Manos Premier openzwaait en geeft de scène grandeur. Maar ook zonder dat filmische effect zou hij de aandacht naar zich toe gezogen hebben. Met zijn leren pilotenjas, zijn heroïsche slowmotiontred en een modieuze motorhelm van Bell onder de arm lijkt hij wel Jude Law in Sky Captain and the World of Tomorrow of een blonde variant op de Tom Cruise uit Top Gun.

Aan zijn kraaknette jekker is niet te zien dat Renier oorlogsmoe is. ‘Ik ben op het punt beland dat ik ‘pfff’ zeg. Ik voel me een oude bokser die de ring volledig verkend heeft en zich afvraagt of er daarbuiten nog wat te beleven valt.’ Je zou voor minder. Renier draait al mee sinds hij op zijn veertiende zijn blonde haren liet wapperen op het brommertje waarmee hij door de straten van Seraing scheurde in La promesse (1996), de eerste film die het enorme talent van Luc en Jean-Pierre Dardenne verraadde. Sindsdien heeft hij in meer films geacteerd dan hij tellen kan. Daar zitten nog drie klassiekers van de broers Dardenne tussen, waaronder Gouden Palm nummer twee L’enfant (2005). En twee films van François Ozon, twee van Bertrand Bonello, eentje van Olivier Assayas, eentje met Colin Farrell en dan nog een batterij romantische komedies, drama’s en thrillers. Voor Cloclo (2012) kroop hij in de huid van de vroeg gestorven charmezanger Claude François, voor de opnames van Elefante blanco (2012) van de Argentijnse Cannes-habitué Pablo Trapero trok hij naar de sloppenwijken van Buenos Aires en de jungle van Peru.

Renier is nog maar net terug in het land. ‘Ik heb er drie weken Marokko op zitten. Voor een debuutfilm, met alle gevolgen van dien: allemaal zeer ambitieus en opwindend, maar ook geplaagd door alle moeilijkheden eigen aan een debuut. Een te strak budget bijvoorbeeld. Het artistieke wordt dan zo goed mogelijk beschermd, maar op comfort moet je niet rekenen.’

Het is even wat veel?

JÉRÉMIE RENIER: Mag ik iets heel persoonlijks opbiechten? Het is moeilijker en moeilijker om enthousiast te zijn. Ik vraag me steeds vaker af of een project wel écht de moeite loont. Het wauw-gevoel blijft uit. Alweer een film, wat verandert dat eigenlijk? Begrijp me niet verkeerd: de passie is er nog steeds, ik ben nog altijd opgewonden als de eerste opnamedag nadert en ik geef me vollédig, maar de illusie ‘dat we hier een ongelofelijke film aan het maken zijn die een enorm succes zal zijn’, is weg. Als de film gezien wordt, des te beter. Zo niet, dan is het verschil met andere films waarin ik gespeeld heb niet zo groot.

Klinkt niet goed.

RENIER: Het is misschien maar een terugslag, hoor. In de filmindustrie gaat het tegenwoordig razend snel. Je werkt hard en lang aan een film en voor je het weet is hij weer van de radar verdwenen. Dat is keihard als je daar veel van jezelf in gelegd hebt. Ik heb twaalf kilo spieren bijgekweekt voor Waste Land. Dat doe ik omdat ik het goed wil doen en omdat ik wil dat dat werk gezien wordt. Erkenning krijgen is nog beter, maar met gezien worden ben ik al blij. Het is me een paar keer overkomen dat een film onzichtbaar bleef. Ergens begrijp ik dat wel, hoor. Het aantal nieuwe films dat er week na week bij komt, is ongelofelijk hoog. Ik ga zelf ook niet naar elke nieuwe film kijken, bijlange niet. Maar dat neemt dat nare gevoel niet weg. Het is zo moeilijk geworden om een film te doen bestáán.

Heb je op je drieëndertigste het gevoel een oude rot te zijn? Je werkt sinds je veertiende, dat gaat je niet in je koude kleren zitten.

RENIER: Ik ben heel trots op mijn parcours. Ik heb altijd mijn instinct gevolgd. La promesse van de broers Dardenne was het begin. Ik was toen veertien. Op mijn zestiende heb ik België verlaten en ik heb carrière gemaakt. Ik moet ondertussen 55 films gemaakt hebben, of iets in die buurt. Ik weet het eerlijk gezegd niet eens. (het zijn er een veertigtal, nvdr.) Ik heb heel vroeg rollen gekregen die fysiek of emotioneel een uitdaging waren en die ik met vuur kon verdedigen. En ik heb heel veel verschillende dingen mogen uitproberen. Dat was geweldig, maar daar voel ik nu de weerslag van. Veel acteurs spelen probleemloos telkens hetzelfde en scheppen daar zelfs plezier in. Ik kan dat niet. Zodra ik het gevoel heb dat ik mezelf herhaal – een gevoel, niet eens een objectieve vaststelling – flip ik. Dat brengt me uit mijn evenwicht. Ik heb het op dit moment lastig. Waar wil ik naartoe? Wat windt me in dit beroep nog op? Ik twijfel er níét aan dat er in dit vak nog veel plezier te rapen valt, maar ik vraag me wel af waar ik het moet zoeken.

Best moedig, op je zestiende naar Parijs trekken.

RENIER: Mogelijk. Het kan ook waanzin en onwetendheid geweest zijn. (lacht) Het was niet voor mijn carrière, maar voor een vrouwenhistorie. We waren Brussel beu en het leven gaf ons een teken: ‘Ga daar eens kijken.’

Zestien, man.

RENIER: Dat wel, ja. Ik zie het mijn zoon – hij is nu veertien – niet doen binnen twee jaar. Echt niet. Liever niet. Ik weet wel, in twee jaar kan er veel veranderen, maar zijn leven is toch heel anders.

Ondertussen woon je weer in Brussel. Jouw Brussel.

RENIER: Zo is dat. Velen associëren mij met Luik door al die Dardennefilms, maar ik ben van kop tot teen Brussels. Ik ben geboren in Etterbeek. Tot mijn vierde woonde ik pal in het centrum. In de Ooievaarsteeg – intussen erfgoed. Daar woonden allemaal met elkaar bevriende soixante-huitards en hippies. Ik liep net als alle kinderen in mijn blootje op straat. Ik bewaar daar mooie herinneringen aan.

Ik heb Brussel verlaten toen ik zestien was, na acht jaar in Parijs ben ik teruggekeerd. Ik miste België en mijn familie. Het leven was hier zachter, mensen gingen hier eenvoudiger, minder agressief met elkaar om. Ondertussen is die liefde wel bekoeld. Brussel is een deel van die charme kwijt. Het is de voorbije tien jaar een andere stad geworden, een stad die me – ik krijg het bijna niet over mijn tong – veel minder bevalt.

Waste Land is deels het portret van een hoofdstad die onder spanning staat.

RENIER: Pieter Van Hees heeft me een stad in de stad laten ontdekken, een stad van een ontheemde minderheid: Matongé. Waste Land toont een Brussel dat ik in de Franstalige of de Vlaamse film nog nooit eerder gezien heb. Daar ben ik trots op. Eindelijk wordt de mix weerspiegeld die je hier aantreft: blank en zwart, Nederlandstaligen, Franstaligen en Afrikanen. Fantastisch dat in zo’n kleine stad zoveel culturen en talen samenkomen, maar Brussel is zichzelf ook aan het verliezen. We zijn een gevoeligheid, een oprechtheid en nederigheid kwijt. De spanning en de druk is toegenomen. Cultureel en politiek leggen we onszelf veel te veel hindernissen op. Al dat gekibbel tussen gemeenten, gewesten, regio’s en gemeenschappen is nergens goed voor.

Waste Land is je eerste Vlaamse film. Hoe was de kennismaking?

RENIER:The Broken Circle Breakdown, Rundskop: de Vlaamse cinema verbaast me. Ik sta met open mond te kijken naar de supertoffe dingen die jullie doen. Op de set van Nue propriété van Joachim Lafosse had ik al verbroederd met Kris Cuppens, een schitterende acteur. Deze keer heb ik nog veel meer Vlaamse acteurs leren kennen. Wat een vijver aan talent hebben jullie! De Vlamingen hebben een kracht die de Walen niet hebben. Ze eigenen zichzelf een grote vrijheid toe, hebben lak aan regels en durven te improviseren. Vlaamse acteurs kennen geen schaamte.

Ah nee?

RENIER: Vlaamse acteurs hebben geen schrik om zot te doen, om naakt te spelen, om te schreeuwen, om zonder de rem op te spelen. Het kan hun niet schelen hoe dat overkomt. Die vrijheid is opwindend. Waste Land heeft me doen beseffen hoeveel ik van die zinderende vrijheid houd.

Franstalig België heeft zich te veel op Frankrijk gericht. De Waalse cinema heeft een stuk van haar eigenheid verloren en is op dit moment minder bruut, ongepolijst dan de Vlaamse cinema. Alle Franstalige acteurs lijken op elkaar. Terwijl je in Vlaanderen nog steengoede acteurs hebt met een eigen smoel – Ik denk aan Peter Van Den Begin.

Het zou fantastisch zijn als Vlamingen en Franstaligen wat vaker samen films maakten. De taal verlamt ons helaas. Dat geldt ook voor mij: ik spreek slecht Nederlands. Maar ik heb ondertussen al meerdere aanbiedingen uit Vlaamse hoek gekregen. Dus wie weet.

Ben je even enthousiast over het Vlaams-nationalisme?

RENIER: Ik ben voor een Europa zonder grenzen. Nationalisme, in elke regio, beangstigt me. Eenzijdig denken, niet meer luisteren naar de buurman, bah. Wat in België politiek gebeurt, maakt me bang. Er zijn een aantal politici met vergaande ideeën die bokkensprongen maken. Maar het is te gemakkelijk om te roepen dat de politici smeerlappen zijn: het volk kiest hen. Dat jaagt me nog het meest angst aan. Heeft het volk genoeg van de status-quo? Worden de bruggen opgeblazen in een poging opnieuw helder te zien? Wil men vooral dat er íéts gebeurt?

Volg je de politiek?

RENIER: De Belgische politiek is één grote mist. Ik heb de indruk dat we de Franse, de buitenlandse politiek beter begrijpen dan de Belgische. Het zou met dit land veel beter kunnen gaan, maar we doen er alles aan om het nog ingewikkelder te maken. Ik begrijp bijvoorbeeld niet waarom er zoveel bestuursniveaus nodig zijn. Dat kost een fortuin. Daarnet nog zei een schepen op de radio dat hij een probleem niet kon aanpakken want dat dat de taak van het gewest was. Zo schuift iedereen de hete aardappel naar elkaar door. Dat verlamt het land.

Ik heb me altijd Belg gevoeld en ben daar overal ter wereld trots voor uitgekomen, maar de laatste tijd ben ik steeds minder trots op dat Belg-zijn.

Zowel de Vlaamse als de federale regering schroeven de subsidies voor cultuur drastisch terug. Begrijp je dat?

RENIER: Ik ben pas terug uit Marokko, ik ben nog niet overal van op de hoogte. Klopt het dat er van Bart De Wever geen museum mag komen in de Citroën-garage op het Saincteletteplein?

Twee N-VA-parlementsleden zijn tegen, net als vicepremier Didier Reynders (MR).

RENIER: Willen we een soort van Luxemburg worden? Een land zonder cultuur, of met een totaal versnipperde cultuur? Vroeger was dit land, ondanks zijn geringe grootte, trots op zijn cultuur, op zijn tekenaars, zijn schilders, zijn zangers… Jacques Brel!

Als Matthias Schoenaerts opstaat of iemand anders in het buitenland doorbreekt, dan zijn we daar als Belg trots op. We beseffen ergens wel dat cultuur een impact heeft, dat het belangrijk is dat de broers Dardenne al twee Gouden Palmen hebben gewonnen, dat de regisseur van Rundskop in Amerika gevraagd wordt en dat bijna 20 procent van de acteurs in Frankrijk Belgen zijn. Maar blijkbaar schudt dat de politici niet wakker. Als je economisch wilt groeien, moet je de aandacht van de wereld op je vestigen. Dat doe je niet door je op jezelf terug te plooien. Dat doe je met musea, kunst en cultuur. De politici zouden mogen begrijpen dat daar dan ook geld voor vrijgemaakt moet worden. Er is een minimum nodig om de kunstenaars te laten bestaan.

Ik mag hopen dat je kinderen hun vader niet herkennen wanneer ze naar je films kijken.

RENIER:(lacht)

Waarom lach je?

RENIER: Ik denk dat ik weet waar je naartoe wilt.

In Waste Land speel je wéér iemand die serieus worstelt met het vaderschap.

RENIER: Voilà. Mijn moeder verbaast zich ook over hoeveel films waarin ik speel op een of andere manier over de verhouding tussen vader en kind gaan. Ik heb daar geen goede verklaring voor. Mijn leeftijd speelt een rol. Als dertiger word je geassocieerd met vaderschapsvraagstukken. Maar in de films van de Dardennes speelde ik al op veel jongere leeftijd vaders. Zij deden me de ergste vaders spelen: eentje die zijn kind verkoopt in L’enfant, een andere die zijn kind aan zijn lot overlaat in Le gamin au vélo. Ik heb hen al gezegd dat het sympathiek zou zijn om mij eens een sympathiek personage te laten spelen.

Het zou maar vreemd zijn als de Dardennes je elke keer vroegen. In die zin is het logisch dat je dit jaar niet meespeelde in Deux jours, une nuit. Maar wat zei je gevoel je?

RENIER: Ik weet niet waarom ik er niet bij was. Ik heb de vraag niet gesteld. Wellicht paste ik deze keer niet in het plaatje. Dat zou perfect te begrijpen zijn. Maar je vraagt naar mijn gevoel: dat zegt iets anders. Wrevel kun je het écht niet noemen, maar ik heb wel een streepje tristesse ervaren: ‘Tiens, ik ben deze keer niet gekozen.’

In Waste Land krijgt je personage, inspecteur Leo Woest, ervan langs wanneer hij thuiskomt met bloedsporen op zijn hemd. Slaag jij erin om je werk niet mee naar huis te nemen?

RENIER: Toen ik jonger was, kwam ik soms thuis met ‘ballast’. In Violence des échanges en milieu tempéré (2003) van Jean-Marc Moutout speelde ik een consultant die een pak mensen ontslaat: een koele cijferaar en een overtuigde kapitalist. Na de opnames vroeg mijn lief van toen wat ik had. Blijkbaar was ik heel gesloten en was ik niet helemaal losgekomen van mijn personage. Vandaag overkomt me dat niet meer. Al zou je dat om helemaal zeker te zijn aan mijn vrouw en kinderen moeten vragen.

Weet je wat wel meespeelt? Een acteur wordt geïnfantiliseerd. Op de set word je in de watten gelegd. Werkelijk alles wordt voor je gedaan. Na de opnames merkt mijn vrouw dat. ‘Hij is terug thuis. Hij waant zich weer de koning. Hij denkt dat hij er een rommeltje van mag maken en dat alles achter zijn rug wel opgeruimd wordt.’ Ik heb gelukkig een vrouw die me snel weer op het rechte pad brengt.

Wat moet ik me daarbij voorstellen? Dat je de afwas weigert te doen?

RENIER: Dat is het probleem niet. Het probleem is dat ik er niet eens aan denk dat de afwas gedaan moet worden. Wat wil je als je drie maanden lang elke dag op restaurant eet en je hotelkamer dagelijks opgeruimd wordt? Voor alle duidelijkheid: ik kom tegenwoordig heel graag thuis. Ik neem onmiddellijk de zorg voor de kinderen over; breng hen waar ze moeten zijn, maak het eten klaar. Dat brengt me in een mum van tijd weer in evenwicht. Zo ben ik onmiddellijk weer Jérémie en geen personage.

De rechercheurs in Waste Land hebben een andere decompressietechniek: foute feestjes met veel drank, coke en vrouwen.

RENIER: Ik begrijp dat wel. Net als spoedartsen hebben ze een zwaar beroep. Ze komen in direct contact met geweld, grauwe ellende, de dood… Dat absorbeer je onvermijdelijk. Als hun vrouw thuis vraagt wat ze vandaag gedaan hebben, moeten ze niet afkomen met: ‘Oh, ik heb een lijk gevonden van een kind van vier.’

Ter voorbereiding van Waste Land heb ik met Brusselse agenten gesproken. Onder meer de legendarische commissaris Jean-Michel Lemoine was een grote hulp. Zoals altijd was ik heel direct in mijn vragen. Als ik een personage ontwikkel, zoek ik naar het intieme, het diepe, het ongezegde, dat wat je aan niemand vertelt. Hoe voelen rechercheurs zich als ze een wrede moord moeten oplossen en getroffen zijn door het lijden van de familie van het slachtoffer. Blijf je onverstoorbaar als mensen huilend in je armen vallen of vecht je om hen te helpen en word je zot en gefrustreerd wanneer dat niet lukt? Wat als een onderzoek een obsessie wordt?

Volgens commissaris Lemoine zou ik een goede inspecteur geweest zijn omdat ik de juiste vragen stel. Meerdere agenten hebben me verteld hoe dun de grens is, hoe veel gemakkelijker het is om de grens over te steken en zot of corrupt te worden. Enerzijds hebben ze macht, anderzijds zijn ze vaak machteloos. De verleiding is groot.

WASTE LAND

Vanaf 26/11 in de bioscoop.

DOOR NIELS RUËLL – FOTO FILIP VAN ROE

Jérémie Renier ‘ALLE FRANSTALIGE ACTEURS LIJKEN OP ELKAAR. TERWIJL JE IN VLAANDEREN NOG STEENGOEDE ACTEURS HEBT MET EEN EIGEN SMOEL – IK DENK AAN PETER VAN DEN BEGIN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content