Rauw, aangrijpend, hyperesthetisch en akelig intens. Met ‘Hunger’ – een gevangenisdrama over IRA-hongerstaker Bobby Sands – levert videokunstenaar Steve McQueen een uppercut van een regiedebuut af. ‘Regisseren is het makkelijkste wat ik ooit heb gedaan. Het enige wat je nodig hebt, zijn ideeën.’

Met een naam als Steve McQueen (39) moet je het vroeg of laat wel maken in de filmbusiness. En dus zorgde de controversiële Britse videokunstenaar met zijn regiedebuut Hunger maar meteen voor dé shocker van het jongste festival van Cannes.

Daarin vertelt de voormalige winnaar van de Turner Prize het ware verhaal van Bobby Sands, een IRA-militant die in 1981 in hongerstaking ging om het statuut van politiek gevangene af te dwingen en na 66 dagen in de befaamde H-blocks van de Maze-gevangenis in Belfast overleed.

Verwacht echter géén sentimenteel of pamflettistisch gevangenisdrama à la In the Name of the Father. Wat Mc-Queen je serveert, is een ritualistisch en opvallend trefzeker vormgegeven mix van realisme en abstrahering, en politiek en anekdotiek, waarin de klemtoon vooral op de fysieke en psychologische details ligt.

Bovendien krijg je daarbij enkele verbluffende scènes te zien die nog dagen zullen nazinderen en de term ‘ body cinema‘ haast tastbaar maken. Zo is er die scène waarin de IRA-gevangenen hun celmuren met hun stront besmeuren. Of dat ononderbroken shot van 17 minuten waarin Sands en een katholieke priester de pro’s en contra’s van politiek verzet bediscussiëren. En dan die slotscènes waarin hoofdrolspeler Michael Fassbender – die voor deze rol 25 kilo afviel – als een levend geraamte op zijn sterfbed ligt te kreunen.

Een gesprek met de terechte en gezond arrogante winnaar van de Camera d’Or, de Cannesprijs voor het beste debuut.

Je debuteert met een eigenzinnig drama over een IRA-hongerstaker. Dat is lef hebben.

Steve McQueen: Ik ben een gelukkige amateur. Het komt eropaan om voldoende naïef te zijn, en zeker niet bang. Angst is geen optie. Je moet je mouwen opstropen en aan de slag gaan, of je nu ervaring hebt of niet.

‘Hunger’ is geen conventionele biopic. Wat was het opzet?

McQueen: Dit is geen politieke film. Het gaat over mensen. Over wat er met hen gebeurt wanneer ze in extreme omstandigheden terechtkomen. Wat me interesseert, zijn de specifieke details. Niet de historische feiten. Als je precies wil weten wat er met Bobby Sands is gebeurd, moet je maar de geschiedenisboeken lezen. Ik doe ook geen enkele uitspraak over de legitimiteit van hongerstakingen of over de Noord-Ierse Troubles. Ik heb evenveel begrip voor de bewakers als voor de gevangenen. Wat ik wil onderzoeken, zijn de psychologische processen waardoor beide partijen er dagelijks in slagen om de pijnlijkste confrontaties te overleven. Is essentie is Hunger een reflectie op sterfelijkheid, keuzes maken en moraal, met als vertrekpunt enkele details uit het levensverhaal van Bobby Sands.

Waarom heb je dan specifiek voor zijn verhaal gekozen?

McQueen: Dat heeft vooral te maken met het jaar waarin het zich afspeelt. 1981 was het jaar waarin mijn favoriete voetbalclub Tottenham Hotspur de FA Cup won, er rassenrellen uitbraken in Brixton, Margaret Thatcher een sociaal bloedbad aanrichtte en Bobby Sands dagelijks op tv kwam waardoor je zijn aftakeling haast live kon volgen. Ik was elf toen, en die beelden zijn altijd in mijn herinnering blijven plakken. Het was het jaar waarin ik volwassen ben geworden, in die zin dat ik me voor het eerst bewust werd van de kracht van beelden en de emoties die erin verankerd liggen. De basisstructuur van de film vloeit uit die maalstroom aan herinneringen voort. Vandaar dat het geen saaie, conventionele opeenstapeling van feiten en dialogen is geworden, maar veeleer een trip, een vloed van beelden, kleuren, geuren, gesprekken en tv-fragmenten.

Je hanteert daarbij een heel uitgepuurde stijl, zoals in die lange praatscène tussen Sands en de katholieke priester. Was het de bedoeling om ook stilistisch een radicale film te maken?

McQueen: Ik volg mijn instinct en probeer bij elke scène logisch na te denken. Op de set heb ik geen storyboard in handen. Dan denk ik geen seconde aan Scorsese, Fellini, Tarkovski of wie dan ook. Enkel: wat staat er voor mij, waar plaats ik mijn camera en hoe zorg ik ervoor dat de scène een maximaal effect heeft. In filmtheoretische bullshit ben ik niet geïnteresseerd.

Regisseren is dus niet zo moeilijk?

McQueen: Moeilijk? Het is het makkelijkste wat ik ooit heb gedaan. Iemand geeft je een kopje thee. Iemand anders neemt het weer weg. En ondertussen staan tien professionele technici klaar om al je wensen in te willigen. Wat valt er dan te klagen? Regisseurs die zeuren dat films maken hard labeur is, zouden een werkverbod moeten krijgen. Mijn god! Dat ze maar eens proberen om in een leeg atelier met een origineel kunstwerk af te komen. Ik kan je verzekeren: dat is véél moeilijker.

Waarom?

McQueen: In kunst moet je de vorm volledig zelf verzinnen. In film ligt de vorm vooraf vast, waarmee ik doel op het kader, de drager en wat de camera registreert. Het komt er gewoon op aan daar een logische inhoud aan te geven. Om er dus een verhaal mee te vertellen. Film – zelfs experimentele – werkt altijd op een narratief niveau en dat maakt het medium zo leuk en toegankelijk. Vandaar ook dat we niet door kunst, maar door film worden opgevoed, al blijf ik dat jammer vinden. Mocht je mensen vaker met hedendaagse kunst confronteren en hen laten wennen aan het feit dat die niet altijd een rechtlijnig verhaaltje wil vertellen, zou er veel meer aandacht voor zijn en zou haar sociale en politieke impact veel groter zijn. Het is simpelweg een kwestie van gewenning.

Kom je zelf uit een artistiek milieu?

McQueen: Ik kom uit Ealing. En we hadden boeken en tv. Vooral tv eigenlijk. Bij gebrek aan een haardvuur stond de tv in elk geval voortdurend aan. (Lacht) Het is mijn voornaamste kennisbron geweest. Als kind keek ik voortdurend naar documentaires en journaals. Britse tv was echt top toen, a fucking library. Nu heb je enkel nog onnozele spelletjes en dansende pseudovedetten.

Even terug naar die lange praatscène. Hoe ging die precies in zijn werk?

McQueen: Toen ik samen met Enda Walsh het script schreef, was meteen duidelijk dat het verhaal méér impact zou hebben als ik het zo beeldend mogelijk maakte en het ideologische debat tot één lang, maar intens en intiem gesprek beperkte. Vooral die intimiteit vond ik belangrijk. Ik wilde dat de acteurs met elkaar praatten en niet met de kijker, zoals in de meeste films. Vandaar dat ik zo weinig mogelijk beeldwissels heb gebruikt – niet het gebruikelijke patroon van shot en tegenshot dus – en de camera op een discrete, neutrale afstand heb geplaatst. Op die manier ligt de focus op het gesprek zelf en op de interactie tussen de twee personages. De kijker wordt als het ware zelf de camera die het gesprek registreert.

Daar moet enorm veel voorbereiding aan vooraf zijn gegaan.

McQueen: Dat viel mee. We hebben die scène op de eerste draaidag gedraaid en hadden er vier takes voor nodig. Met Michael Fassbender (de acteur uit ‘300’, François Ozons ‘Angel’ en straks ook de nieuwe Tarantino ‘Inglorious Bastards’; nvdr) en Liam Cunningham (die de katholieke priester speelt; nvdr) had ik dan ook twee fantastische acteurs, die bovendien wonderwel op elkaar ingespeeld bleken. Ze waren mijn MickJagger en Keith Richards. (Lacht)

Was het makkelijk om een geschikte acteur te vinden die ook nog eens 25 kilo wilde afvallen?

McQueen: Het heeft even geduurd. Het was mijn casting agent die me Michael Fassbender had aanbevolen, maar aanvankelijk vond ik hem te zelfzeker. Nade eerste screentests wist ik echter: that’s my man! We zijn tijdens de opnames ook enorm close geworden.

Wist je dat hij fysiek zo ver zou gaan?

McQueen: (Knikt) Dat was afgesproken. Dit is geen ijdel acteursnummertje om te tonen hoeveel kilo je in vier maanden kunt afvallen. Het is een film waarin het fysieke aftakelingsproces een van de essentiële elementen is. Je moet de knoken voelen en de honger proeven. Daar stond ik op. Michael eiste vertrouwen in hem als acteur en ik eiste vertrouwen in mij.

In zijn doorgedreven lichamelijkheid deed ‘Hunger’ me soms denken aande body horror van David Cronenberg.

McQueen: Die kerel van The Fly? Of van Eastern Promises, die gangsterfilm die zich zogezegd in Londen afspeelt? That wasn’t London. That was a fucking farce.Je bedoelt het wellicht als compliment, maar Cronenberg zegt me niets. De meeste filmmakers niet trouwens. Behalve de Belgische dan, de Dardennes en zo. Jullie hebben een filmcultuur om jaloers op te zijn.

Wat is er mis met de Britse cinema?

McQueen: Veel landen investeren in hun filmcultuur. Wij niet. Niemand durft bij ons nog risico’s te nemen. Er zijn veel Hitchcocks en Leans verloren gegaan omdat producenten geen ballen meer aan hun lijf hebben, enkel nog commercieel denken en talent geen kans bieden. Film draait niet om kunstenaars. Artists are crap. Wat je nodig hebt, zijn mensen met ideeën, ongeacht waar ze vandaan komen.

Je wint de Camera d’Or en krijgt overal lovende recensies. Wordt het niet erg moeilijk om ‘Hunger’ op te volgen?

McQueen: Daar wil ik liever niet aan denken. Misschien ben ik straks te zelfbewust en te weinig naïef om nog een even sterke film te kunnen maken. Ik weet trouwens niet of ik überhaupt nog wel een tweede film wíl maken. Misschien moet ik het hierbij laten. Eén keer uithalen en dan voorgoed terug mijn atelier in.

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content