Paul Thomas Anderson introduceert Thomas Pynchon op het witte doek met Inherent Vice, een door seks, drugs en paranoia aangedreven detectivetrip door het Los Angeles van de seventies. ‘Ik ben een man van goede smaak. Ik hou van de fijnere dingen in het leven.’ Turn on, tune in, drop out!

Hij was amper 27 toen hij furore maakte met Boogie Nights (1997), hij won een Gouden Beer met Magnolia (1999), een Oscar met There Will Be Blood (2007) en is al jaren vaste klant in lijstjes van toonaangevende Amerikaanse regisseurs. Maar wie op basis van die imposante staat van dienst een hautaine intellectueel of een strak in het maatpak zittende bobo verwacht, komt bedrogen uit.

Met zijn groezelige baard, jongensachtige grijns en sullige debardeur heeft Paul Thomas Anderson, zelfs op zijn 46e, meer iets van een sympathieke, speelse nerd, maar dan eentje van het cinefiele en subversieve soort. De jongste jaren werden zijn films namelijk alsmaar abstracter, persoonlijker en uitdagender. En met Inherent Vice, de eerste en mogelijk enige Thomas Pynchon-verfilming, gaat ‘PTA’ op die ingeslagen weg verder. Al grijnzend. Al mompelend. En al waggelend.

Anderson blijft Pynchons boek – zijn meest narratieve – verrassend trouw, wat betekent dat je getrakteerd wordt op een detectiveverhaal dat zich afspeelt in Los Angeles anno 1970 en stijf staat van de seks, dope en paranoia. Bovendien kunnen er meer paradijsvogels in worden gespot dan in de stonerklassieker The Big Lebowski (1998) van de broers Coen, terwijl de plot meer haarspeldbochten neemt dan Howard Hawks’ The Big Sleep (1946) en Robert Altmans The Long Goodbye (1973), (neo)noirklassiekers die duidelijk hun schaduw werpen over Inherent Vice.

Geen wonder dus dat Doc Sportello (Joaquin Phoenix), de chronisch stonede hippiedetective en naar patchoeli geurende antiheld van dienst, zijn handen vol heeft met de verdwijningszaak waarmee hij wordt belast, al lijkt hij scène na scène steeds meer weg te drijven van de clou. Tenminste: voor zover er tussen de psychedelische gekte, met zelfs een portie schaamteloze slapstick, überhaupt een clou te vinden is.

Een klassieke whodunit hoef je dus niet te verwachten. Wat je krijgt, is een nostalgiedronken en licht gestoorde – of beter: storende – stonerkomedie door het subculturele Amerika van weleer, een koortsige pelliculetrip over de verloren, brutaal ontmaagde idealen van de hippiegeneratie die, nog voor iemand ‘groovy’ kon roepen, alweer opgingen in marihuanarook, hebzucht en materialisme.

Bovendien is het een film waarin ratio en instinct, logica en chaos, heden en verleden, het concrete en het abstracte nog meer dan in Andersons bezwerende voorganger The Master (2012), voortdurend met elkaar in de clinch lijken te liggen, met PTA als geconcentreerd, geamuseerd en gefascineerd toekijkende ringmeester. ‘Turn on, tune in, drop out’, orakelde tegencultuurprofeet Timothy Leary indertijd al, en dat motto lijkt Anderson, met de jaren – en vooral met Inherent Vice – alsmaar meer te beamen. Hoog tijd voor een gesprek.

Hoe lastig was het om de onverfilmbare Pynchon naar het doek te vertalen?

PAUL THOMAS ANDERSON: Heel lastig. Ik ben al jaren een enorme fan, en ik móést hem gewoon ooit verfilmen. Ik ben zo’n nerd die fansites over Pynchon volgt en die de dag waarop een nieuw boek van hem uitkomt meteen in zijn agenda noteert.

Wist je meteen, toen zijn boek Inherent Vice uitkwam, dat je het zou verfilmen?

ANDERSON: Mijn eerste reactie was: waarom zou ik The Big Lebowski nog eens overdoen? Maar ik begreep al snel dat dat een heel oppervlakkige lezing was. Inherent Vice kwam uit in 2009, toen ik aan The Master werkte, en ik heb lange tijd geprobeerd om het mezelf uit het hoofd te praten. Het was worstelen, maar het was deze keer niet zo dat ik midden in de nacht op de muze moest zitten te wachten. De inspiratie lag vlak voor mijn neus. Ik moest alleen de lijntjes zien te verbinden. Alleen lopen die lijntjes bij Pynchon niet van a naar b. Ze lopen van a naar g naar z en pas dan naar b. Inherent Vice is in dat opzicht wel zijn makkelijkste boek, omdat er tenminste nog een mysterieverhaal in zit. Ik had eerder al met het idee gespeeld om zijn Vineland (1990) en Mason & Dixon (1997) te verfilmen, maar dat liet ik snel los. Ook Inherent Vice kreeg pas zijn vorm en look tijdens de opnames, en pas halverwege had ik het gevoel: dit komt goed.

Pynchon heet een kluizenaar te zijn die nooit in de media komt maar Josh Brolin, die een hippiehatende flik speelt in de film, zei dat Pynchon de set heeft bezocht en zelfs een cameo heeft. Klopt dat?

ANDERSON:I don’t know.(grijnst) Dat gerucht dient enkel om de film te verkopen. Ik zou om commerciële redenen moeten zeggen: tuurlijk zit hij in de film, raad maar waar. Maar de waarheid is dat ik niet weet hoe Pynchon eruitziet.

Ik zal je maar geloven. Owen Wilson, die in de film een vermiste junkie speelt, zei dan weer dat hij nooit eerder op zo’n chaotische set had gestaan.

ANDERSON: Owen heeft dat één keer gezegd in een interview en dan blijft zoiets je overal achtervolgen. Apocalypse Now (1979), dat was chaos – je moet de documentaire daarover, Hearts of Darkness (1991), maar eens bekijken. In vergelijking daarmee was onze set een zondagsschool. Je hoofd schudden en even de tijd nemen om te bedenken wat je gaat doen, is geen chaos. Maar voor Owen, die keurige Hollywoodsets gewoon is, was dat blijkbaar al anarchie.

Na The Master is dit je tweede film met Joaquin Phoenix in de hoofdrol. Werken met zo’n impulsieve brok dynamiet moet toch af en toe voor chaos hebben gezorgd?

ANDERSON:Good point. (grijnst) Ik wist van The Master wat ik met hem in huis haalde, en het klopt dat Joaquin niet de makkelijkste is. Hij geeft je zelden een tevreden gevoel, maar dat is een kwaliteit die ik zoek in een acteur. Tevredenheid is dodelijk voor kunst. Kunst moet frustreren, uitdagen, en oh boy, wat kan Joaquin frustreren en uitdagen. (lacht) Ik heb vaak moeten roepen: dimmen, Joaquin. Stop. Enough already.

Je vriend en collega James Gray, die al vier films met hem heeft gemaakt, zei: Joaquin regisseer je niet, je volgt hem.

ANDERSON: Heeft James dat gezegd? That’s great. Zo is het precies. Een andere regisseur zei: je roept ‘actie’ en je houdt je vast. Het ding is: je krijgt er veel voor terug. Je kunt op het scherm je ogen niet van hem afhouden. Ik weet dat hij zich, zeker bij journalisten, graag voordoet als een… wel, een idioot. Maar hij is slim en ik ken geen enkele acteur die zo goed voorbereid is. Pynchon is niet makkelijk. Er zit heel veel dialoog in de film en Joaquin zit in elke scène, maar hij kende alle teksten van buiten. Hij kan ook perfect improviseren als je last minute nog iets verandert. Weinig acteurs kunnen dat.

Is improviseren niet lastig als je stoned bent, of was de set drugsvrij?

ANDERSON: Joaquin heeft geen enkele keer stoned op de set gestaan. Wat slim was van hem. Hij kwam vaak uit een roes, en je ziet dat zijn ogen rood zijn en je hoort hem mompelen. Maar tijdens de opnames was hij heel geconcentreerd. Ik ken weedheads die ’s morgens opstaan en direct een joint roken. Maar aan zulke gasten zie je niks. Dat werkt niet op doek. Het is het verhaal zelf dat een hallucinogeen effect heeft, omdat er zoveel informatie in zit. Het wordt vanzelf een trip. Daar heb je geen drugs voor nodig.

Dit is je eerste studiofilm, een productie van Warner. Was het aanpassen aan het systeem?

ANDERSON: Ik heb geen enkel verschil gemerkt. Dat komt ook omdat ik een zekere status heb bereikt, en Warner vooraf wist welk vlees ze in de kuip hadden. Het is een Pynchon-verfilming en de regisseur is die mafketel van There Will Be Blood en The Master. Het was niet alsof ze een blockbuster hadden verwacht. Mocht ik een debutant zijn geweest, zouden ze me meer in de gaten hebben gehouden.

De film speelt zich af in Los Angeles anno 1970. Wat schiet er nog over van toen?

ANDERSON: Bijna niks. We hebben heel wat digitaal moeten wegmoffelen. We moesten ook meer uitwijken, weg van het centrum. Toen ik in 1997 Boogie Nights draaide, zag alles in LA er nog min of meer hetzelfde uit als in de jaren zeventig. Nu niet meer. Zelfs de bioscoop in Studio City waar ik als kind altijd naartoe ging, bestaat niet meer. Het is nu een boekenwinkel, wat goed is, maar ik wil verdomme mijn cinema terug. Het is allemaal de schuld van immobiliënmakelaars en gsm-maatschappijen. Die hebben de wereld – mijn wereld – naar de kloten geholpen.

Dat gevoel van nostalgie zit in al jouw films. Van je debuut Hard Eight (1996), over There Will Be Blood tot nu. Waar komt dat vandaan?

ANDERSON: Geen idee. Ik ben altijd nostalgisch geweest. En sentimenteel. Dat is een compliment, toch? Dan is het goed.

Inherent Vice is, zoals steeds, analoog gedraaid. Is vasthouden aan pellicule in dit digitale tijdperk ook een nostalgische reflex? Of gewoon koppigheid?

ANDERSON: Ik ben een man van goede smaak. Ik hou van de fijnere dingen in het leven. Daarom hou ik vast aan pellicule. Al mijn favoriete films zijn op pellicule gedraaid. De filmgeschiedenis ligt vast op pellicule. Plus: het is wat ik ken en beheers. Ik weet niet of het ooit helemaal zal verdwijnen. Misschien zal het er even niet meer zijn, maar dan zullen twee kids in hun methadonlab in New Mexico een filmcamera ontdekken en een blik pellicule, en plots zal het weer hip zijn.

Lijkt me een goed idee voor een film.

ANDERSON: Ja, hé. Jij schrijft. Ik regisseer. Ik heb momenteel toch geen nieuwe plannen.

Quentin Tarantino kondigde enkele maanden geleden nochtans zijn pensioen aan, onder meer omdat hij weigert digitaal te draaien en dat als de dood van de cinema ziet.

ANDERSON: Really? Daar lever ik geen commentaar op. Wat een hoop onzin. Quentin gaat met pensioen? Hij is een fucking idioot. Ik hou van Quentin en ik ben er zeker van dat hij uit zijn nek lult. Zoals zo vaak. (grijnst)

Even naar de muziek van de film: de soundtrack werd, net als bij There Will Be Blood en The Master, geschreven door Radiohead-gitarist Jonny Greenwood. Maar daarnaast zijn er ook songs van Can, The Marketts en Neil Young te horen.

ANDERSON:(knikt) Er is meer muziek dan in mijn vorige films, omdat de film daarom vroeg. Het zorgt voor continuïteit, voor een zekere flow. Ik wilde ook absoluut iets van Neil Young op de soundtrack. Niet alleen omdat het muziek van die periode is, zijn liedjes hebben ook een bittere zoetheid, en ze hebben iets vertrouwds en troostends. Dat gevoel zocht ik.

Wie ook meespeelt in de film, en zelfs de voice-over inspreekt, is muzikante Joanna Newsom.

ANDERSON: Als ik voor deze film één geweldig idee had, dan was het dat wel. Ik hoorde een voice-over toen ik het boek las, en Joanna heeft niet alleen een geweldige stem, ze heeft ook iets engelachtigs. Ik was fan van haar muziek en ik ben bevriend met haar man. Dus besloot ik haar te casten als Sortilege, en van dat personage de verteller te maken. Het loste heel wat problemen op, en Joanna is geweldig in de film.

Wie ook voor het eerst meespeelt in een van je films is je echtgenote en de moeder van je vier kinderen: comedienne Maya Rudolph. Waarom nu pas?

ANDERSON: Omdat ik al een tijd geen film meer gemaakt heb waarin ze kon meespelen. Een zwart Joods meisje in There Will Be Blood, een film over een negentiende-eeuwse oliebaron? Weinig geloofwaardig. The Master speelt zich af in de fifties, en wellicht had je toen al een paar zwarte Joodse meisjes in Amerika, maar zelfs dat zou geforceerd zijn. Het was nooit de bedoeling om niet samen te werken. Nu paste het. Iedereen gelukkig. Als dat geen prachtig einde is. (lacht)

INHERENT VICE

Vanaf 4/3 in de bioscoop.

DOOR DAVE MESTDACH

Paul Thomas Anderson ‘IK WIST WAT IK MET JOAQUIN PHOENIX IN HUIS HAALDE. KUNST MOET FRUSTREREN, UITDAGEN, EN OH BOY, WAT KAN JOAQUIN FRUSTREREN EN UITDAGEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content