Samen met Abbas Kiarostami heeft Mohsen Makhmalbaf de Iraanse cinema gebracht tot waar hij vandaag staat: helemaal vooraan. Zijn jongste film, ‘Kandahar’, speelt zich af in de tijd dat er nog geen bommen op die stad vielen. Door Erik Martens

‘Kandahar’ vanaf 7 november in de bioscoop.

Het extremisme is gemilderd, maar het politieke engagement is blijven hangen bij Makhmalbaf de filmmaker, ook al is het in Iran nog altijd moeilijk de dingen bij hun naam te noemen. De cinema bood echter als geen ander medium de gelegenheid de boodschap te verpakken en tegelijk een groot publiek te bereiken. Makhmalbaf maakte films die de Iraanse cinema vormgaven, zoals Boycott, zijn vierde film in 1985, Time of Love (1990), recenter Gabbeh (1995) en A Moment of Innocence (ook 1995), volgens hemzelf zijn beste film. Omdat de grote buitenlandse prijzen, die de Iraanse film wereldbekend maakten, voor Kiarostami en de jongere generatie bestemd waren, bleef hij voor het Westen in de schaduw staan. Maar sinds een vijftal jaar is hij terug, samen met een hele dynastie: echtgenote Marziyeh Meshkini, dochter Samira, zoon Maysan en zelfs de jongste dochter Hanna, allemaal maakten ze hun eigen films. Met Mohsen op de achtergrond, als scenarist en vaak ook als monteur en producent, scoorden Samira ( The Apple, Blackboards) en ook Marziyeh ( The day I Became a Woman) opmerkelijk goed in het internationale festivalcircuit. De woning van de Makhmalbafs veranderde in een ‘Makhmalbaf Film House’, waarin tevens een ‘Makhmalbaf Film School’ gehuisvest werd.

Zoals veel Iraanse films is Kandahar gebaseerd op een authentiek gegeven: het hoofdpersonage is een Afghaanse journaliste, die jaren geleden haar land ontvluchtte en nu terugkeert, op zoek naar een zus die achterbleef in Kandahar. In de film heet ze Nafas, in werkelijkheid Niloufar Pazira. In Mohsen Makhmalbafs film doet ze haar zoektocht over. Het verhaal en sommige personages zijn hier en daar aangepast, maar voor het overige gaat de extreme gelijkenis van film en realiteit ongewoon ver. Niloufars reis door het grensgebied van Iran en Afghanistan gaf Makhmalbaf een platform voor zijn ongezouten kritiek op het anti-modernistische Taliban-regime. Toeval of niet: nogal wat punten van die kritiek vertonen gelijkenissen met de situatie in Iran.

Intussen heeft de politieke werkelijkheid de film een loer gedraaid. De titel Kandahar heeft in het licht van de actualiteit een betekenis gekregen die haaks staat op de boodschap van Makhmalbaf.

Uit de film blijkt dat je geen hoge dunk hebt van het Taliban-regime. Hoe evalueer je de recente ontwikkelingen?

Mohsen Makhmalbaf: In de voorbije twintig jaar is dertig procent van de Afghanen vluchteling geworden. Nog eens tien procent is omgekomen door honger en oorlogsgeweld. Sinds 11 september heeft de wereld plotseling aandacht voor Afghanistan: niet als arm land, maar als natie van terroristen. Nu pas herinnert men zich het bestaan van Afghanistan. En wat gebeurt er? Het land wordt gebombardeerd. Ik weet wel dat het Taliban-regime het slechtste regime is dat je je kunt inbeelden, en dat daar dringend iets moet aan gebeuren, maar waarom hebben de Verenigde Staten niet de politieke weg bewandeld? Ik ben een tegenstander van geweld. Voor de wapenhandel is het een goede zaak, want die heeft conflictgebieden nodig en de laatste tien jaar ging de verkoop achteruit. Als we iets willen doen voor de Afghaanse bevolking, dan moeten we haar helpen een economie en een cultuur op te bouwen. In de afgelopen twintig jaar is er geen onderwijs geweest in Afghanistan. Er is geen televisie en geen radio, tenzij twee uur per dag een beetje nieuws en voor de rest gebeden. Geen kranten, geen foto’s, geen afbeeldingen, geen film.

Ik heb erg te doen met het Afghaanse volk, vooral met de kinderen. Ze zijn voortdurend op de vlucht, als het niet voor de bommen is, dan is het voor de honger. Een paar maanden geleden vertelden de VN dat volgend jaar ongeveer drie miljoen Afghanen de hongerdood zullen sterven. Het heeft in Afghanistan al drie jaar niet meer geregend.

Je moet weten dat er in Afghanistan verschillende volkeren leven: onder meer de Tadzjieken, de Pashtoenen, de Hazareh, de Oezbeken. Toen de Sovjet-Unie Afghanistan binnenviel, waren alle Afghanen veeboeren. Bij de inval werden die veeboeren partizanen. En toen de Sovjets Afghanistan verlieten, begonnen ze elkaar te bekampen om de macht. Intussen werd in Pakistan de Taliban gecreëerd. Heel wat kinderen uit Afghanistan waren in Pakistan beland, op zoek naar voedsel. Saudi-Arabië en Pakistan hebben hen te eten gegeven en hebben voor hen de Taliban-scholen opgericht. De kinderen werden er gebrainwashed en leerden er met wapens omgaan. Ze keerden terug naar Afghanistan met een gevulde maag en een leeg hoofd.

Toen we opnames maakten voor Kandahar, zagen we elke dag vluchtelingen de grens met Iran oversteken: halfdood van de honger. Velen zijn ook omgekomen door de mijnen. Volgens de VN zullen de mijnen de komende vijftig jaar voor problemen blijven zorgen. Er bestaan niet eens kaarten van.

Met andere woorden, hetzelfde probleem als aan de Iraans-Iraakse grens, zoals bleek uit ‘Blackboards’, de film van Samira…

Makhmalbaf: Inderdaad, maar in Afghanistan is het veel erger. Elke dag verliezen zeven tot tien mensen hun benen.

Waarom vindt men het fundamentalistische gedachtegoed zo aantrekkelijk?

Makhmalbaf: In Afghanistan is geen werk. Mensen zijn arm, 75 procent van het land is bergachtig en dus onbruikbaar voor landbouw. Er is geen industrie. Als er regen is, dan houden de Afghanen schapen; valt er geen regen, dan sterven de schapen. Velen verlaten het land, gewoon om te overleven. Een van de redenen waarom ze agressief zijn, is de honger. De tweede is het gebrek aan onderwijs. Als je arm bent, geen eten hebt en er is geen onderwijs, dan ben je een makkelijk slachtoffer voor fundamentalisten, want fundamentalisten reageren volgens de meest primitieve instincten.

Onlangs kreeg ik de Federico Fellini-onderscheiding van de UNESCO. Ik vertelde bij die gelegenheid dat, indien we de voorbije twintig jaar in plaats van een bom een boek uit de lucht hadden laten vallen, Afghanistan er dan helemaal anders zou hebben uitgezien. Maar nee, in plaats van graan hebben we mijnen geplant.

Afghaanse vluchtelingen zie je al jaren opduiken als personages in Iraanse films. Hoe is de verhouding tussen de Afghaanse vluchteling en de Iraanse bevolking?

Makhmalbaf: Problematisch. In totaal zijn er ongeveer zeven miljoen Afghaanse vluchtelingen: 2,5 miljoen ervan wonen in Iran, 3,5 miljoen in Pakistan. De Afghanen werken in Iran als goedkope arbeidskracht. Maar in Iran heb je ook drie miljoen werklozen, en dus krijg je spanningen tussen de Iraanse arbeidersklasse en de Afghaanse inwijkelingen. De Iraanse bourgeoisie daarentegen is heel tevreden met de vluchtelingen, omdat het goede werkkrachten zijn en omdat ze niet veel kosten. Momenteel gaan er stemmen op om alle Afghaanse vluchtelingen terug te sturen. Als ik daar de VN-rapporten leg die drie miljoen hongerdoden voorspellen, dan betekent dat zoveel als: ga terug en sterf. Erg humaan kun je dat niet noemen.

In ‘Kandahar’ ga je tekeer tegen de ‘burqa’, het kledingstuk dat de vrouw van kop tot teen bedekt. In ‘The Day I became a Woman’ stelt Marziyeh het gebruik van de hoofddoek aan de kaak. In de grond hetzelfde probleem, kun je zeggen.

Makhmalbaf: Ja, we leven in eenzelfde cultuur, alleen ligt in Afghanistan alles nog veel moeilijker. Ook op economisch vlak. Wij hebben nog petroleum. Iran is een rijk land. Afghanistan heeft gewoon geen geld om een modern land te worden. Wij hebben onderwijs. Dat helpt ons bijvoorbeeld te begrijpen wat democratie betekent. Afghanistan heeft dat allemaal niet. Bij de jonge generatie Iraniërs voel je een grote hunkering naar democratie.

Er zijn grote verschillen tussen Iran en Afghanistan, maar er is ook veel gemeenschappelijks. In de Iraanse politiek vind je evengoed fundamentalistische ideeën. Nogal wat mensen in Iran staan onder invloed van het Taliban-gedachtegoed. Zoals je kon zien in The day I became a woman, de film van mijn echtgenote, hebben de vrouwen in Iran een probleem. Soms zeggen we dat onze wetten gemaakt zijn door doden uit een ver verleden. De situatie van de Iraanse en Afghaanse vrouw lijkt op mekaar. Vergeet niet dat Afghanistan tot 250 jaar geleden deel uitmaakte van Iran.

De tegenstelling moderniteit-traditie is een van de hoofdthema’s van uw werk. Hoe moet Iran volgens u met die spanning omgaan?

Makhmalbaf: Oude volkeren hebben allemaal hetzelfde probleem: de traditie. Vergelijk maar eens een land als Iran met Canada. Als je in een land met een oude traditie woont, dan staat de geschiedenis vaak in de weg om bepaalde beslissingen te nemen. In de tweede episode van The day I became a woman heb je een oude man op een paard die een jonge vrouw probeert te verhinderen dat ze fietst. Waarom fietsen, een paard is toch ook goed? Dat is een van de metaforen van die film. We hebben in Iran heel wat van die culturele problemen.

In Iran heb je drie generaties: de oude, de midden- en de nieuwe generatie. De jongste generatie wil niets te maken hebben met de geschiedenis. Zij kijkt naar de toekomst. De oude generatie kijkt alleen achterom. De middengeneratie, die de macht heeft, probeert een evenwicht te zoeken, omdat ze bang is dat het conflict anders uit de hand loopt, mogelijk zelfs ontaardt in een revolutie. Ze zijn bang dat de nieuwe generatie ook de goeie dingen van het verleden vergeet. Die goede elementen uit het verleden kunnen als een licht de weg tonen naar de toekomst.

In veel Iraanse films, ook in ‘Kandahar’, geldt een bijzondere opvatting over realisme. Je gaat uit van echt gebeurde verhalen. Ze worden ook nog eens uitgebeeld door de mensen die erbij betrokken waren…

Makhmalbaf: Twee jaar vóór de Iraanse revolutie van 1979 was onze nationale filmproductie dood: we maakten geen films meer. Tien jaar eerder werden jaarlijks ongeveer 70 titels gemaakt. Toen kwam de revolutie, die heel negatief stond tegenover de Hollywood-film. Met de ideologie van de Verenigde Staten wilde men niets meer te maken hebben. Anderzijds had het nieuwe regime grote behoefte aan een propagandamiddel en daarvoor kozen ze de cinema uit. Die politiek ligt aan de basis van de bloei van de Iraanse film van vandaag. Na de revolutie kon de Iraanse film zich vrij ontwikkelen. Vergelijk het met wat Mussolini in Italië deed: hij bouwde Cinnecitá en richtte het Instituto Luce op. Hij zorgde voor opleidingen aan de universiteit om cineasten te vormen, die nadien propagandafilms zouden kunnen maken voor het regime. Uiteindelijk leverden deze instituten studenten af die de neorealistische school zouden vormen en films gingen maken tégen Mussolini. Iets dergelijks heb je ook in Iran gehad.

En het realisme?

Makhmalbaf: Film is na honderd jaar een artificiële bedoening geworden. Alles is kunstmatig: het licht, het geluid, het decor, de poses, de compositie, de make-up… Als we naar de geschiedenis van de film kijken, dan zie je dat de eerste generatie filmmakers naar het leven zélf keek en dan een film maakte. De tweede generatie keek met één oog naar het leven, en met het andere naar wat de vorige generatie had gemaakt. De derde generatie keek alleen nog naar haar voorgangers.

Cineasten baseren zich op films en niet op het leven. Als gevolg daarvan stierf het leven in hun films een zachte dood. Ze werden ongeloofwaardig. In Iran keren we terug naar het leven zelf. Onze televisie heeft ons voldoende leugens verteld. We proberen in onze films de waarheid te tonen. Als je vandaag de Iraanse en de Hollywoodiaanse film vergelijkt, dan zie je twee verschillende wegen voor de cinema. De ene gebaseerd op realiteit, gewone mensen, eenvoudige poëtische verhalen en daarnaast de Hollywood-film: actie, geweld, seks, een artificiële verhaallijn, technisch heel knap, maar het is een industrie, geen kunst.

In het Makhmalbaf Film House is ook de Makhmalbaf Film School gevestigd. Is het een echte filmopleiding?

Makhmalbaf: Ongeveer vijf jaar geleden hield mijn dochter Samira de school voor bekeken en vroeg ze me haar leraar te worden, want ze wou filmmaker worden. Nadien hebben mijn vrouw, mijn zoon en mijn jongste dochter het voorbeeld van Samira gevolgd. Daarnaast waren er ook een aantal kinderen van vrienden en kennissen. Ze kwamen gewoon bij me thuis en ik leerde hen een aantal dingen. Het is een heel bijzondere school. We hebben ongeveer dertig thema’s behandeld, elk thema nam ongeveer een maand tijd in beslag: monteren, acteren, scenario schrijven, sociologie, psychologie, filosofie, soefisme, literatuur, maar ook zwemmen, autorijden, lopen, alles. Vorige maand hebben we het laatste trimester afgerond. Het was ook nuttig voor mezelf. Mijn vrouw, mijn dochter, mijn zoon en een paar vrienden hebben bij wijze van examen allemaal een film moeten maken. Het gevolg van die gezamenlijke opleiding is wel dat iedereen in mijn familie ongeveer dezelfde ideeën heeft ontwikkeld over film. Maar binnen een jaar of twee zal dat wellicht anders liggen.

Van buitenaf bekeken, heb je de indruk dat Iraanse films explicieter en ook politieker worden. Kennelijk is er meer mogelijk. Hoe beleef je die evolutie van binnenuit?

Makhmalbaf: Vóór we de nieuwe president hadden, was ik van plan Iran te verlaten, omdat de overheid me geen films meer liet maken. Vier van mijn films waren verboden in die tijd, maar met Khatami is er van alles veranderd. Er is een nieuwe generatie aangetreden. Nu is het afwisselend warm en koud, soms is het klimaat wat beter, dan opnieuw slechter. Maar er is nog altijd censuur. Als je slim bent, kun je een aantal dingen kwijt door ze op een ‘artistieke’ manier te formuleren. We hebben tijd nodig. We kunnen onze cultuur niet op een mechanische manier veranderen. Evenmin zoals de Verenigde Staten Afghanistan kunnen veranderen door het een maand lang te bombarderen. Je verbetert de situatie van de Afghaanse vrouw toch ook niet met een bom op de burqa.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content