VTM heeft de taak op zich genomen ons te confronteren met de onverbiddelijke vergankelijkheid van het leven. Nadat we in Château Bravoure erop gewezen worden dat we allemaal – ondanks fitnessabonnementen en lachtherapieën – oud zullen worden, krijgen we in deze mistroostige maand de dood op ons bord geserveerd. In de splinternieuwe docureeks Bloemen en kransen volgen we het wel en wee van een stel begrafenisondernemers.

Nu zijn er wel meer beroepen waarvan ik me afvraag wat de aantrekkingskracht ervan is. Maar de een zijn dood is nog altijd de ander zijn brood en begrafenisondernemer is ongetwijfeld een lucratieve job met grote werk- zekerheid.

Gert, een jonge snaak, wist al op zijn achtste dat hij begrafenisondernemer wilde worden. ‘Sinds mijn eerste begrafenis. Ik zag hoe die ceremoniemeester alles regelde en ik dacht, dat wil ik ook. En nu sta ik hier.’

‘Jongen, toch’, zucht ik bezorgd. Maar ach, het is eens iets anders dan piloot of rockster. En je kan maar beter haalbare dromen koesteren. Als kind speelde Gert al van begrafenisondernemertje. Met een schoendoos als kist. ‘Die hij dan ofwel begroef of in de kachel schoof’, licht zijn vader trots toe.

Zijn vader volgt het werk van zoonlief trouwens op de voet. Elke begrafenisstoet die Gert moet leiden woont hij bij. Maar misschien is dat minder erg dan je elke keer naar het rokerige jeugdhuis te slepen waar je zoon zich op het podium staat aan te stellen en met puberale branie wil bewijzen dat hij de volgende Kurt Cobain wordt.

Het begrafeniswezen vergt veel van een mens. ‘Ik moet constant paraat staan voor mijn job. Ik heb geen tijd om een lief te zoeken. Maar ja, mijn carrière gaat voor’, bekent Gert.

‘Wat zijn de doorgroeikansen in de wereld van de dood?’ vraag ik me af. Maar dat zullen we ongetwijfeld leren in de loop van de reeks. Wat zijn zoektocht naar een levensgezel betreft, raad ik hem aan wat meer zijn troeven uit te spelen. Er zijn vast nog weemoedige vrouwen te vinden die week worden bij het gedicht Kerkhofblommen, mits voorgedragen met zwoele stem.

Ria is een van de weinige vrouwelijke begrafenisondernemers. Ze is zwanger. Mooi, de dood is overal, maar het leven gaat onverschrokken verder. Haar dochtertje Hannah doet niks liever dan mama helpen bij haar werk. Zo vroeg al vertrouwd met de dood. Zou ze later, als ze iets ouder is, kwajongensstreken uithalen in de rouwkamer? Een overleden man in vrouw verkleden of grapjes uithalen met dode ledematen?

Ria’s man is kruidenier. Af en toe gaat Ria tussen het lijken maquilleren door wat helpen in de winkel. Edwin wil beide zaken strikt gescheiden houden: ‘Weinig klanten weten welk beroep mijn vrouw uitoefent. Mochten ze nog maar denken dat ik af en toe een lijk in mijn camio-nette vervoer, zouden er veel niet meer terugkomen.’ Blijkbaar zijn er nog steeds mensen die niet echt snappen hoe het medium televisie werkt.

En dan is er Staf uit Berlare. Staf was lange tijd arbeider in een brouwerij, maar zes jaar geleden nam hij een funerarium over. Kijk, zoiets geeft me moed, het is nooit te laat om je leven over een andere boeg te gooien. Hij doet zijn job met grote toewijding en heeft daar zo zijn redenen voor. ‘Ik ben er zeker van dat we elkaar in het hiernamaals allemaal zullen terugzien. En ik wil niet dat ik daar mensen tegenkom die me zeggen: “Staf, ge hebt me laten vallen of met me aan het rollebollen geweest.”‘ Hoe het hiernamaals er dan precies uitziet, kan Staf niet zeggen. Maar het zou maar eens een heel groot café moeten zijn waar je bij elk rondje hardvochtig wordt overgeslagen door je eertijdse nonchalance bij het afdekken. Alhoewel ik blijf hopen op een tropisch eiland.

In ieder geval, voor Gert, Ria en Staf lijkt de dood maar een van die vele banaliteiten van het leven te zijn. Misschien hebben ze wel gelijk. Door Mieke Debruyne

Mieke Debruyne

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content