Drie jaar dook Griet Teck onder in Huis Perrekes, een voorziening voor mensen met dementie, om naar buiten te komen met een documentaire die het midden houdt tussen de docureeks Geel en Hanekes Amour. Maar vooral: een film die zijn onderwerp ontstijgt. ‘Ik had vaak zelfs mijn camera niet bij.’

Een jonge muziektherapeute in rode bloemetjesjurk zit achter de piano. Naast haar: een bejaarde vrouw met een blik tussen sceptisch en verweesd. Gecrêpeerde grijze haren. Beige golfje.

‘Summertime and… ‘, zingt de jonge vrouw.

‘Watte?’

‘Summertime… ‘, zingt ze opnieuw.

Voor ze ‘and the livin’ is easy’ kan zingen, begint de bejaarde dame uit het niets over de pianolijn heen te kwaken. In dezelfde toonaard, dat wel.

Waarna het raar wordt.

‘Kwak, kwak, kwaaaaaak.’

‘Kwak, kwak, kwak, kwakwakwak’, vult de jonge vrouw aan.

Twee strofes verder wordt de blik van de bejaarde vrouw plots helder. Een spottende glimlach om haar lippen. En dan, kurkdroog: ‘Ja, dat is hier nogal ne zever, hé.’

Met meer dan 40.000 geregistreerde versies is George Gerschwins Summertime volgens mensen die zulke dingen tellen de meest gecoverde song in de geschiedenis van de popmuziek. De versie die we u net beschreven hebben, moet daar wellicht de meest surreële van zijn. Niettemin: later dit najaar, als de film in de zalen komt – of wanneer Canvas de documentaire toont, hopelijk niet op een al te eenzaam uur – zal het een van de schoonste scènes worden die u ooit op een scherm te zien kreeg.

De scène zit ergens twee derde ver in Feel My Love, de debuutdocumentaire van Griet Teck. Een film over de bewoners van Huis Perrekes, een huiselijke zorginstelling voor mensen met dementie in Oosterlo, Geel. Tweeënhalf jaar was Teck er vlieg op de muur, om naar buiten te komen met een fijne reeks observaties. Oude mensen die opstaan. Oude mensen die eten. Oude mensen die gaan slapen. Oude mensen die verjaren, een lam geboren zien worden, zingen, sterven. Zonder verhaal, als het hier en nu waar de dementerende bewoners in leven, maar in haar observaties zegt ze iets schoons over menselijkheid dat we niet eens gaan proberen uit te leggen.

Als u nu ’trage documentaire over dementerenden’ onthouden hebt: dat is het niet. Nu ja, dat is het wel, maar Feel My Love is vooral veel meer. Schoon zonder sentimenteel te zijn. Grappig zonder lacherig te zijn. Traag zonder saai te zijn. Poëtisch zonder pretentieus te zijn. Teck houdt doorheen de hele film de juiste toon en het juiste ritme aan met een volwassenheid die je niet van een debuut verwacht. Een kruising tussen Geel van Arnout Hauben en Mikhael Cops en Amour van Michael Haneke, zo u wilt. Geef toe: klinkt wervender dan ’trage documentaire over dementerenden’.

‘Personen met dementie.’

‘Wat?’

‘Personen met dementie. Geen dementerenden. Het zijn mensen. Ze zíjn niet hun ziekte.’

‘Is dat zoiets als ‘mensen met een mentale handicap’?’

‘Mensen met een mentale beperking, eigenlijk, al ben ik ook geen fan van het woord ‘beperking’. Maar: ja dus.’

‘Ik heb dat nooit zo goed gesnapt. Ik ben een Limburger. Geen persoon uit Limburg.’

‘Mja. Limburg is nu ook weer niet zo’n grote beperking.’

‘Dat zeg jíj.’

Het was ons bij het binnenkomen in haar appartement, net buiten het centrum van Gent, al opgevallen. Geen vlokje vuil te bekennen. Geen kadertje op de kasten dat scheef staat. De niet zo goed in het interieur passende gitaarstoel van haar vriend is achter een kamerplant verstopt. Tegen het raam: een tafel in gereedheid, met daarop een karaf water en twee glazen. Daarnaast een notitieboekje, met dingen die ze niet mag vergeten te zeggen tijdens het interview.

Ik krijg een schoteltje bij de koffie.

Van een bijpassend servies.

Doorgaans pas ik op met karakterschetsen op basis van schoteltjes, maar: Griet Teck is een keurige jonge vrouw. Voorbereid. Opgeruimd. Wat braaf misschien, is je eerste indruk. Een tikje spijtig voor het verhaal, denk ik ook. Het lijkt niet te kloppen met de film die ze heeft afgeleverd.

Vier uur later weet ik dat ik het bij het verkeerde eind had.

‘Op voorhand al excuses, maar ik ga veel moeten hoesten’, zegt ze.

‘Een krets?’

‘Longontsteking. Na de première ben ik ziek geworden. Typisch, zeker? Drie jaar leef je voor één ding, pas daarna heb je tijd om ziek te worden.’

Waarom drie jaar eigenlijk?

GRIET TECK: Dat is een lang verhaal.

Ik heb tijd.

TECK: Het is niet alsof je dat kiest, drie jaar aan een film werken. Het is zo gelopen. Het is begonnen met een kortfilm die ik over mijn broer gedraaid heb. Johan. Hij heeft een zware vorm van autisme. Johan is een man van drieentwintig ondertussen, maar mentaal zal hij altijd een jongen van tweeënhalf blijven. Ik heb hem met mijn camera gevolgd in zijn rituelen: met die documentaire heb ik een prijs gewonnen op een wedstrijd voor jonge kunstenaars. De directrice van Huis Perrekes had me daarover horen vertellen op Klara en ze had me daarop gecontacteerd om op bezoek te komen. Ze zag iets in mijn manier van kijken. Toen ik langs hun drie huizen was gegaan in Oosterlo, wist ik: hier wil ik een documentaire over maken.

Ik ben er dan een jaar blijven langsgaan. Twee dagen en één nacht per week, met en zonder camera. Altijd alleen ook, zonder geluidsman. Na een jaar ben ik dan Anna Van der Wee tegengekomen van Wild Heart Productions – de coproducente van de Oscargenomineerde documentaire The Gatekeepers. Haar moeder was opgenomen en overleden in Huis Perrekes; ze kende de voorziening. De financiering was daarna rond, maar ik had mijn film nog niet. Uiteindelijk ben ik nog anderhalf jaar teruggegaan en heb een half jaar gemonteerd – Anna heeft me daarbij begeleid.

Om een idee te hebben: hoeveel uur beeldmateriaal heb je na tweeënhalf jaar opnames?

TECK: Dat heb ik nooit willen weten. Ik heb twee harde schijven van vier terabyte vol beeldmateriaal. En dat is alleen het materiaal dat ik van mijn camera uitgeladen heb.

Het is ook niet dat ik constant draaide als ik daar was. Er waren vaak dagen dat ik helemaal niet opnam. Dat ik zelfs mijn camera niet bij had. Om mij op mijn gemak te voelen moest ik het vertrouwen hebben van de mensen die er woonden, de mensen die er werkten en de families die er op bezoek kwamen. Dat eerste jaar was het vooral aanwezig zijn. Ik hielp af en toe. Eten op tafel zetten. Met mensen gaan wandelen.

Ik kon niets forceren. Dingen ensceneren was geen optie. ‘Kan je dat nog eens opnieuw doen?’: dat gaat niet. En interviews wilde ik niet doen – dat soort documentaires zijn er al genoeg geweest. Ik hing af van wat er voor mijn camera gebeurde. Nu, als ik een rauwe, grauwe film had willen maken, was ik in enkele maanden klaar geweest. Point and shoot. Maar dat wilde ik niet. Ik wilde geen pampers. Geen kwijl. Ik wilde niet kijken naar wat mensen níét meer kunnen, maar naar wat ze wél nog kunnen. Die drie jaar was ook een zoektocht naar hoe ik die momenten kon vatten. Iets wat ik veel gedaan heb, bijvoorbeeld, was de camera opstellen, zendertjes verstoppen in de kamer en een half uur om de hoek gaan staan, terwijl de camera liep. De scène waarin twee vrouwen aan de eettafel zitten, is zo gedraaid. ‘Hebben wij al gegeten?’ vraagt de ene. ‘Ik denk het wel’, zegt de ander. Zulke dingen gebeuren niet als je in dezelfde kamer staat met je camera.

Het werkt wel. Voortdurend vraag je je tijdens de film af hoe het kan dat net toevallig daar een camera bij was.

TECK: Een van de schoonste scènes in de film vind ik die waarin Jean klarinet speelt. Jean zat in een vergevorderd stadium van dementie. Je kon niet meer echt met hem praten. Maar als hij er zin in had, dan speelde hij klarinet – het instrument dat hij als jongeman bespeelde. Ik zag hem naar die klarinet kijken, ik zat klaar met mijn camera. Alleen: je wist niet of hij het zou doen. Je wist zelfs niet of hij die klarinet herkende. En ineens begint hij te spelen en is het er knal op. Die man herinnerde zich zijn huwelijk van vijftig jaar niet meer, maar geef hem een paar akkoorden op een piano, en hij weet – soms – wat hij moet doen. Als je dat in een script zou steken, zou het niet werken. Dat zou té sentimenteel zijn. Té ongeloofwaardig. Je kunt dat alleen tonen als het echt is.

Is dat de kracht van documentaire?

TECK: Dat is een van de sterktes, ja. Had ik hier fictie van gemaakt, dan had de film niet gewerkt. Goede documentaires doen iets wat alleen maar in die vorm kan. Ik ben ook geen klassieke documentairemaker. Waarmee ik bedoel: ik ben nooit op zoek gegaan naar een onderwerp. Ik heb een onderwerp gevonden en daarna pas gedacht dat ik er een documentaire over moest maken. Dit verhaal kon ik alleen maar op deze manier vertellen.

Zijn er docu’s waar je zelf verwantschap mee ziet?

TECK: Ik ben geen grote kenner, maar ik denk dat ik vooral hou van documentaires die de realiteit niet gewoon tonen, maar ze uitpuren. Die de dingen laten zien die je niet opmerkt als je gewoon kijkt. Er stonden twee films in mijn dossier voor het VAF. Etre et avoir van Nicolas Philibert, een documentaire over een dorpsschooltje in Frankrijk. Hij vindt de poëzie in de realiteit. Ik hou heel erg van de wereld zoals ik haar zie: Etre et avoir toont dat. En de tweede film was Into Great Silence van Philip Gröning, een documentaire van bijna drie uur over de rituelen en het leven in een kartuizerklooster in de Franse Alpen. Gröning is een jaar in het klooster gebleven. Hij is in zijn onderwerp ondergedoken. Er waren ook heel wat regels. Hij moest alleen zijn. Hij mocht alleen natuurlijk licht gebruiken. Hij mocht geen muziek gebruiken in de montage. Zijn verhaal was wel een geruststelling voor mij: het kan altijd nog moeilijker. (lacht)

‘Wat zit je zo te lachen eigenlijk?’

‘Je bent me niet aan het helpen.’

‘Hoezo?’

‘Ik probeer mensen naar jouw film te laten kijken. Vergelijkingen met drie uur durende, in stilte gedrapeerde documentaires over een klooster helpen dan niet echt.’

‘Het is echt een heel mooie film, hoor, Into Great Silence.’

‘Ik twijfel er niet aan. Maar wel: een drie uur durende documentaire over een klooster.’

‘Ik snap wel wat je bedoelt. Als mensen vragen waar Feel My Love over gaat en ik laat het woord ‘dementie’ vallen, dan zie ik hun aandacht ook wegvallen. Pas als ik meer uitleg geef, zijn ze weer mee.’

De film gewoon zien, werkt nog beter. Feel My Love ging in mei in Belgische première op Docville, het documentairefestival in Leuven. Volle zaal. Ik moest op de trappen zitten om te kunnen kijken. Het bleek de ideale plek om het publiek te observeren. Zelden een filmzaal zo betrokken gezien bij wat er op het scherm gebeurde voor een documentaire. Zowel oohs als aahs: taferelen die je eerder bij een romantische komedie voor een popcornpubliek verwacht.

TECK: Dat heeft me ook verbaasd. Eind januari was de film in wereldpremière gegaan op het Internationaal Filmfestival van Rotterdam, het grootste filmfestival van Nederland. De vuurdoop. Ik moest achteraf een q&a doen, dus ik zat in de zaal mee te kijken. Een van de eerste shots in de film is van een oude man die zich voor de spiegel scheert. Steeds hoger en hoger op zijn gezicht, tot hij in zijn haar scheert en de verzorgster hem tegenhoudt. Wel, de zaal lag plat. Er werd zo hard gelachen dat ik me afvroeg of het nog wel oké was. Uiteindelijk zijn we vierde geworden bij de publieksprijs, uit meer dan 200 films. Dat had niemand zien aankomen.

Mag ik Feel My Love een publieksfilm noemen?

TECK: Blijkbaar wel, ja. Voor een trage documentaire over dementie zonder noemenswaardig verhaal is dat wel straf. Ik weet ook niet hoe dat komt. Misschien door de lichtvoetigheid. Ik merkte dat er veel gelachen werd in Huis Perrekes: die lichtheid maakt het draaglijk. Ik wilde dat dat ook in mijn film zat.

Heb je Amour van Michael Haneke gezien?

TECK: Zeker. Fantastische film.

Er zit een verwantschap in met wat jij maakt. Twee films die rond de niet zo fraaie kant van ouder worden draaien, maar eigenlijk over iets anders gaan. Menselijkheid of zo.

TECK: Ik snap wel wat je bedoelt. Het zijn twee films die hun thematiek overstijgen. Ik ben een grote fan van de Dardennes: zij hebben dat ook. Rosetta was een van de redenen waarom ik ooit aan de filmschool ben begonnen. Dat was ook een film over alcoholisme en jobs onder het minimumloon bij jongeren, maar het ging over veel meer.

Ik kan me vergissen, maar ik geloof dat het woord dementie op geen enkel moment in de film valt.

TECK: Dat klopt. Ik wilde het er niet in. Ik was niet geïnteresseerd in de ziekte, wel in de mens.

Misschien is dat wel de verklaring waarom Feel My Love een publieksfilm is: het is zo universeel dat iedereen er zijn verhaal op projecteert.

TECK: Iedereen die ooit voor iemand heeft moeten zorgen en iedereen die ooit heeft nagedacht over ouder worden zal er wel iets in herkennen. Dat merk ik ook aan de reacties van het publiek. Na de première van Docville was het een overrompeling. Ik raakte niet voorbij de ingang van het café: mensen bleven me maar aanklampen. Om me te feliciteren, maar vaak ook om hun verhaal te vertellen. Blijkbaar heeft de film dat effect op mensen.

Wat is jóúw verhaal eigenlijk?

TECK: Waarom?

Er zit een volwassenheid in Feel My Love die intrigeert voor iemand van jouw leeftijd. Lang niet iedereen kan dit maken.

TECK: Ik kom uit een bijzonder gezin. Ik ben opgegroeid in Meise. Mijn moeder was een kinesitherapeut, maar zorgde voor de kinderen, mijn vader werkte als kinesitherapeut. Maar het waren vooral allebei een soort hippies. Zonder de drugs weliswaar.

Maar met de vrije liefde?

TECK: Nee, nee, niet op die manier. Ze waren vooral op zoek naar iets méér. En als kind betekende dat: raar eten, rare kleren, rare geuren. Alles raar. Mijn grootouders smokkelden vlees in huis voor de kleinkinderen – van die vlezekes met een varkensgezichtje op. We hadden ingenieuze systemen om snoep te verstoppen – ik herinner me posterkokers vol snoep, verstopt onder ons bed. Bij verjaardagsfeestjes mochten we geen taart eten, maar wel een banaan of biocacaorepen. Wij waren de outsiders. We waren anders en ik voelde dat we ook zo werden gepercipieerd. Als kind vond ik dat verschrikkelijk. Ik snakte naar een normaal leven. Ik keek op naar de burgerlijke kinderen van de klas. Het gaat heel melig klinken, maar de film waar ik het meest van hield als kind was De kleine zeemeermin. Dat was mijn metafoor. Ik was Ariel. Vast in het water, en ik wilde op het land kunnen rondlopen. Ik zei het al: héél melig. (lacht)

Toen ik elf was, zijn mijn ouders gescheiden. Een lelijke vechtscheiding. Ik ben met mijn zus en twee broers bij mijn moeder gaan wonen in Gent. Een heel zware periode. Het hippieding is dan wel gestopt, maar een periode van armoede volgde. Mijn moeder heeft heel lang geprobeerd om Johan, mijn jongste broer dus, thuis te houden. Als oudste van vier had ik het daar heel moeilijk mee. Je groeit op, maar alle aandacht gaat naar het jongste kind. Het was plantrekken.

Ik weet niet zo goed wat ik hierover moet vragen.

TECK: Ik ga er ook niet veel meer over zeggen. Er zijn veel meer verhalen, maar die hou ik voor mezelf.

Het is pas veranderd toen ik achttien was en iemand uit mijn omgeving me min of meer geadopteerd heeft. Paul Celis, een voormalige regisseur van de KNS – tegenwoordig Het Toneelhuis – en de Vlaamse Opera. Hij heeft me onder zijn hoede genomen. Paul heeft een andere wereld voor mij doen opengaan. Hij nam me mee op reis, naar theater, toonde me Fassbinder en Pasolini, praatte uren met mij. In de jaren tachtig heeft hij ook een kortfilm gemaakt – Routinecheck – waar ik erg van onder de indruk was. Hij is 73 nu, maar hij is nog altijd mijn mentor. Feel My Love heb ik niet hier gemonteerd, maar in de kamer waar ik bij hem gewoond heb toen ik studeerde.

Je praat er wel makkelijk over.

TECK: Ik kan zeggen dat dat vroeger een hel was. Maar ondertussen zie ik het als iets positiefs. Ik verwijt mijn moeder niet wat gebeurd is. Het heeft me gemaakt tot wie ik ben. Ik was een enorm kwetsbaar kind. Overgevoelig. Heb je The Hunger Games gezien? Dat was hoe ik mij als kind voelde. Als mijn ouders me afzetten op een of ander speelkamp, werd dat snel een strijd om te overleven. Kinderen ruiken het als je kwetsbaar bent, als je je niet kunt weren. Daar heb ik heel hard mee geworsteld. Maar ondertussen heb ik geleerd om het te controleren en te gebruiken. Die gevoeligheid zit nog altijd in mijn manier van kijken.

Daarom vertel ik het ook. Ik denk dat je Feel My Love pas helemaal kunt snappen als je weet waar ik vandaan kom. Moest ik in een doorsneegezin zijn opgegroeid, ik had deze documentaire misschien nooit gemaakt. Je bent wie je bent door de dingen die je overkomen en de keuzes die je maakt.

Elke filmstudent begint aan zijn opleiding om één verhaal te kunnen vertellen.

TECK: Is dat zo?

Heb ik eens gelezen. Het klinkt wel aannemelijk.

TECK: Het klopt misschien ook wel. De eerste versie van Johan heb ik in het eerste jaar aan het Kask gedraaid. Maar ik denk niet dat ik film ben gaan studeren om één verhaal te vertellen. Ik denk dat ik een soort verhalen wil vertellen. Verhalen over een manier van kijken.

‘Oei oei.’

‘Wat?’

‘Is dat jouw literatuur?’

Ik wijs naar het stapeltje boeken op tafel, waarvan ik nu pas de titels opmerk. Lessen voor levenden van Elisabeth Kübler-Ross. Waardig heengaan van Sushila Blackman. Dood – opnieuw van Kübler-Ross. Ils ont choisi la nuit van Jean-Marie Rouart. De namen van de schrijvers zeggen weinig; de titels zeggen genoeg.

‘Research voor mijn volgende film.’

Ik gok dat hij niet vrolijk wordt.

TECK: Hij gaat over stervensbegeleiding. Ik heb net mijn dossier opgestuurd voor het VAF. De opzet is min of meer dezelfde als die van Feel My Love: ik wil een eenheid volgen waar mensen begeleid worden in de laatste fase van hun leven.

Uit vrije wil?

TECK: Absoluut. Het vloeit ook voort uit Feel My Love. De meeste mensen die je in de film ziet, zijn er ondertussen niet meer. Als je drie jaar werkt aan een documentaire over mensen met dementie, zijn veel van je personages overleden voor je film uitkomt. En de meeste van die overlijdens heb ik van heel dichtbij meegemaakt. Ik heb het ervaren als iets heel sereens dat deel uitmaakt van het leven. Weet je, de dood blijft het ultieme taboe. We steken dat weg. Tot het er plots is, en dan is de confrontatie ineens enorm.

Fokt dat niet met je hoofd?

TECK: Dat denk ik niet. De perceptie over palliatieve begeleiding is heel verwrongen. Het is een omgeving waarin iedereen elkaar draagt. Mensen vergeten dat er nog geleefd wordt. Dat er af en toe gelachen wordt. Daarom is dat draaglijk. Nee, ik denk dat er een heel mooie film in zit.

‘Een trage documentaire over een palliatieve instelling’: ik weet wel niet of ik dat verkocht krijg.

TECK: Dat zullen we dan wel zien. (lacht)

‘Voorziening trouwens.’

‘Excuseer?’

‘Palliatieve voorziening. Geen instelling. Instelling klinkt als iets voor zotten.’

‘Je bedoelt: mensen met zotheid.’

‘Kijk eens aan. Je begint het te leren.’

VOLGENDE WEEK WIDE VERCNOCKE

DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ

Griet Teck ‘VAAK STELDE IK DE CAMERA OP EN GING IK WEG. ZOALS DIE SCÈNE MET TWEE VROUWEN AAN DE EETTAFEL. ‘HEBBEN WIJ AL GEGETEN?’ VRAAGT DE ENE. ‘IK DENK HET WEL’, ZEGT DE ANDER. ZULKE DINGEN GEBEUREN NIET ALS JE IN DEZELFDE KAMER STAAT MET JE CAMERA.’

Griet Teck ‘MIJN OUDERS WAREN EEN SOORT HIPPIES. IK SNAKTE NAAR EEN NORMAAL LEVEN. DE FILM WAAR IK ALS KIND HET MEEST VAN HIELD, WAS DE KLEINE ZEEMEERMIN. IK WAS ARIEL: IK ZAT VAST IN HET WATER EN WILDE OP HET LAND KUNNEN RONDLOPEN. HÉÉL MELIG.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content