Cultblad, instituut, icoon. ‘Rolling Stone’ is volgende week aan zijn DUIZENDSTE nummer toe, en bij zo’n gebeurtenis roept onze baas gegarandeerd om ‘iets retrospectiefs’. De moeder van alle entertainmentMAGAZINES in tien faits divers, van gedrogeerde adverteerders tot moordlustige muzikanten. ‘Voor ‘Rolling Stone’ werken is het opwindendste wat je kunt doen met je kleren aan.’

1. Rolling Stolen

Was het werkelijk een alibi om Mick Jagger in bed te krijgen? Of was het toch ‘gewoon’ een excuus om John Lennon een handtekening te kunnen vragen? Wat de 21-jarige Jann Wenner precies bezielde om in 1967 een muziekblad te beginnen, is nooit helemaal opgeklaard, maar passons. Zeker is dat hij zijn startkapitaal van 7500 dollar lospeuterde van familieleden en vrienden, en dat hij al de rest schaamteloos bij elkaar jatte. De naam ‘Rolling Stone’ haalde hij uit een song van Muddy Waters ( ‘A rollin’ stone don’t gather no moss’), het beroemde logo kopieerde hij van een psychedelische poster, het motto ‘All the news that fits’ stal hij van de New York Times en de lijst van mogelijke adverteerders ontvreemdde hij van een concurrerend muziekblad. (Het blad in kwestie had pijnlijk genoeg geen kopie van de lijst, en ging kort na de diefstal op de fles.)

Rolling Stone 1 werd op 31 oktober 1967 gedrukt in San Francisco, waar een paar maanden eerder de eerste hippiekolonie was neergestreken. Op de cover stond een zwart-witfoto van John Lennon, in de – ongemeubelde – redactie werkten een zwangere speedverslaafde, een dakloze groupie en een dierenverzorger die ontslagen was toen hij na een lsd-trip beweerde dat hij honden kon horen denken. Van de 40.000 exemplaren die van Rolling Stone 1 gedrukt werden, keerden er 34.000 onverkocht terug, ondanks de spotprijs van 25 dollarcent. Anno 2006 betalen verzamelaars er met de glimlach 500 dollar voor, en heeft het magazine wereldwijd 12,5 miljoen lezers.

Berucht & voorhuidstrevend

‘Succes begint bij de voorhuid’, liet Jann Wenner ooit optekenen, en dat was meer dan zomaar een boutade. Elf maanden lang vocht Rolling Stone om te overleven, maar in november 1968 had het magazine eindelijk een rel én een publiek. John Lennon bleek bereid om de controversiële naakthoes van Two Virgins op de cover van het eerste verjaardagsnummer af te drukken, en op de redactie stopte de telefoon van dan af geen moment meer met rinkelen. Jong en langharig Amerika had Rolling Stone ontdekt, een generatie had via Lennons familiejuwelen een spreekbuis gevonden. ‘Print a famous foreskin’, jubelde Wenner, ‘and the world will be a path to your door.’

Twee jaar later was het – opnieuw – John Lennon die voor de internationale doorbraak van Rolling Stone zorgde. Exact tien jaar voor zijn dood vertelde hij Jann Wenner als eerste dat The Beatles geschiedenis waren. Het interview haalde de wereldpers, en blijft een van de spraakmakendste artikels sinds de uitvinding van de drukpers. Lennons bekentenis deed het personeelsbestand van Rolling Stone vertienvoudigen, maar betekende ook het einde van zijn vriendschap met Jann Wenner. Tegen alle afspraken in werd het interview als boek uitgegeven – Lennon protesteerde met een boze brief, trok alle advertenties van zijn platenmaatschappij Apple uit Rolling Stone terug, en noemde het blad later meermaals ‘a fuckin’ rip-off’.

3. Joint venture

In de lente van 1969 meldde Mick Jagger aan Jann Wenner dat hij ‘bij wijze van bezigheidstherapie’ een Britse versie van Rolling Stone wilde starten. Maar dat project werd al afgevoerd nog voor het goed en wel begonnen was. Op het lanceringsfeestje in Londen draaide een onverlaat een forse dosis lsd in de punch – verschillende gasten, waaronder een aantal belangrijke adverteerders, werden afgevoerd naar het ziekenhuis. Back home morden de adverteerders intussen over een abonnementenactie waarbij nieuwe abonnees een handgemaakte jointhouder werd beloofd. ( ‘Act now, before this offer is made illegal.’) Jann Wenner reageerde bij wijze van middenvinger met een affiche waarop een hippie met een enorme joint door een Rolling Stone zat te bladeren. Slogan: ‘If it isn’t fun, we’re not interested.’

In de jaren 80, toen de hippies plaats hadden gemaakt voor de yuppies, had Rolling Stone de grootste moeite om van zijn sixties-aura af te geraken, en nieuwe adverteerders aan te trekken. Cosmetica-fabrikanten kregen een brief in de bus met de droge mededeling: ‘U gelooft het nooit, maar onze lezers poetsen hun tanden óók.’ Een gladde marketeer slaagde erin om autogigant Ford binnen te halen als klant, met een Rolling Stone waaruit alle ‘fucks’ en ‘shits’ waren geknipt. (De redactie nam later wraak, door naast de eerste Ford-advertentie een artikel af te drukken met een recordaantal van 22 scheldwoorden.)

4. Rock & Roll Street Journal

Vanaf zijn eerste verjaardagsnummer stond Rolling Stone bekend als ‘The Wall Street Journal of Rock’, en niet geheel onterecht. Notoire kluizenaar Bob Dylan belde het blad zélf voor een exclusief interview, en recensenten als Greil Marcus, Jon Landau en Lester Bangs konden carrières met één zin maken of kraken. ‘Een negatieve kritiek in Rolling Stone kon een plaat op slag onverkoopbaar maken’, speechte Mick Jagger toen Jann Wenner twee jaar geleden werd bijgezet in de Rock and Roll Hall Of Fame. Na een vernietigende recensie van Their Satanic Majesty kwam op de redactie nochtans een bedankbriefje toe van Stones-drummer Charlie Watts: ‘Jullie hebben gelijk. De volgende keer zullen we harder ons best doen.’

Eric Clapton trok de stekker uit Cream nadat Rolling Stone hem ‘de meester van de bluesclichés’ had genoemd, maar niet iedereen reageerde even gelaten. Carole King en Elton John weigerden na slechte recensies jarenlang interviews. Redacteur en diabeticus Ralph Gleason kreeg een zak suiker toegestuurd van een gefrustreerde muzikant. En Jon Landau – die later de producer-manager van Bruce Springsteen zou worden – kreeg zelfs even politiebescherming nadat Ike Turner een maffioso op hem had afgestuurd om zijn beide benen te breken. De Eagles, jarenlang de pispaal van de muziekredactie, reageerden wél sportief, en daagden de muziekredactie van Rolling Stone uit voor een baseballwedstrijd, met een interview als inzet. Ze wonnen met 15-8, en mochten eind 1979 voor het eerst op de cover.

5. Hoofd-starfucker

Ironisch genoeg bleek de grootste vijand van Rolling Stone heel vaak Jann Wenner zélf, die onder zijn troepen bekendstond als ‘de ultieme starfucker‘. Muziekprofeet Greil Marcus werd op staande voet ontslagen omdat hij een recensie van Self Portrait van Wenners held Bob Dylan begonnen was met de vraag: ‘What the hell is this shit?’Zijn opvolger Ed Ward werd manu militari verplicht om de volgende Dylan-stinker New Morning als Wiedergutmachung de hemel in te prijzen – ‘Dit is typisch een van die albums’, schreef hij, ‘waar je best zo weinig mogelijk over zegt.’

Lester Bangs, de muziekjournalist die aanbeden werd door de jonge Michael Stipe en Kurt Cobain, moest zijn bureau leegmaken na een boze brief van de manager van Canned Heat. En in 1988 vervalste Jann Wenner de lezerspoll van de 100 Beste Singles Aller Tijden om plaats te maken voor Uptown Girl van zijn buurman en goede vriend Billy Joel. In 1995 pleegde de Rolling Stone-baas eigenhandig een vijfsterrenrecensie voor Mick Jaggers solo-gedrocht Goddess In The Doorway – het was, in de hele wereldpers, de enige lovende kritiek die de plaat waar ook te beurt viel. (Andersom moest Wenner dan weer lang niks van Paul Simon weten. De zanger was er ooit vandoor gegaan met een van zijn jeugdliefjes, en dus gold een tijdlang het stilzwijgend verbod om ook maar één positief woord over de man te schrijven.)

6. Coke- en deadlines

‘Voor Rolling Stone werken is het opwindendste wat je kunt doen met je kleren aan’, schreef sterreporter Timothy White eind jaren 70, en dat was niet overdreven. Deadlines werden gehaald met speed, stress werd bezworen met alcohol, en pasgehuwden kregen van hun collega’s steevast een cokelepel cadeau, al dan niet met bijbehorend spul. Onderzoeksjournalist Howard Kohn, die de geheime verblijfplaats van terroriste Patty Hearst ontdekte, kampeerde een week lang op de redactie, uit schrik voor een aanslag. Justitiespecialist David Weir kreeg ooit een familievoorraad uitstekende weed van een dealer, nadat hij het had opgenomen tegen de narcoticabrigade. En toen Rolling Stone in 1970 een portret van seriemoordenaar Charles Manson publiceerde, kregen een paar redacteurs bodyguards na een kaartje van een paar Mansonsians: ‘Run for your lives’.

Aan halve psychopaten of hele gekken was er op de redactie zélf nochtans ook geen gebrek. Hollywood-reporter Joe Eszterhas, die later beroemd zou worden als auteur van Basic Instinct, gooide wel eens met messen om zijn woorden kracht bij te zetten. Muziekjournalist Chuck Young werd aan de deur gezet toen hij zijn hoofdredacteur probeerde te wurgen met een zweep. En celebrity-specialist David Felton, bijgenaamd ‘de steenkapper’ omdat hij geen enkele deadline haalde, werd een paar keer ondersteboven uit een raam gehouden, om hem tot meer spoed aan te manen. ‘Ik had soms de indruk dat ik niet op een redactie terechtgekomen was, maar in een of ander psychiatrisch experiment,’ zei hij later. ‘Hoeveel kan een mens hebben voor de stoppen definitief doorslaan?’

7. Narcotica op de onkostennota

En dan waren Joe Eszterhas en Chuck Young nog watjes in vergelijking met de échte enfant terribles van de redactie, zoals gonzo-journalist Hunter S. Thompson en fotografe Annie Leibovitz. Thompson, die tijdens zijn sollicitatiegesprek een sixpack bier naar binnen goot, speed injecteerde én hardop boerde, slaagde er ooit in om cocaïne als legitieme onkost te laten erkennen. Tijdens buitenlandse missies kreeg hij vaak een ‘babysit’ mee, en op de redactie hing een dartsboard met zijn foto, voor gefrustreerde collega’s. Annie Leibovitz van haar kant had de vervelende gewoonte om peperdure camera’s en huurauto’s ‘kwijt te raken’. ‘Wat zou je willen?’, verdedigde ze zich. ‘Je kan toch niet verwachten dat ik aan zulke dingen denk als ik Mick Jagger moet fotograferen?’

Jann Wenner zélf was ook bepaald geen koorknaap. Tijdens de jaren 70 was hij vaak weken onvindbaar, en spendeerde hij naar eigen zeggen 20.000 dollar per jaar aan drugs. ‘Nooit gebruiken met de baas in de buurt’, ging de running gag. ‘Terwijl je een rietje zoekt, heeft hij alles gegarandeerd al opgesnoven.’ Maar behalve voor drugs had Wenner ook een neus voor talent. Tim Cahill werd aangenomen nadat hij had voorgesteld om ‘een deurklink te interviewen’. Greil Marcus werd enkel naar zijn sterrenbeeld gevraagd (Wenner: ‘Ik wil een astrologisch evenwicht op de redactie.’). Lester Bangs mocht beginnen nadat hij Wenner in een scheldbrief ‘a fuckhead’ had genoemd. En Cameron Crowe – intussen een gevierd cineast – kreeg al op zijn vijftiende zijn eerste coververhaal. Ook Tom Wolfe, Truman Capote, Bret Easton Ellis en Gabriel García Márquez leverden ooit bijdragen aan Rolling Stone. (Net als presidentskinderen Jack Ford en Caroline Kennedy, maar vergissen is menselijk.)

8. Het schapenpis-dieet

Zo mogelijk nog legendarischer dan Wenners ‘golden touch’ is zijn gestoorde gevoel voor humor. Een journalist die hem ontgoocheld had, kreeg bij wijze van C4 de themasong van The Godfather te horen, en in interviews met gerespecteerde bladen vertelde de uitgever graag over een revolutionair dieet waarvoor hij urine van Zwitserse berggeiten moest injecteren. Met Hunter S. Thompson publiceerde Wenner ook een van de spraakmakendste practical jokes uit de persgeschiedenis. Tijdens de presidentscampagne van 1972 ‘onthulde’ Thompson dat een van de kandidaten zwaar verslaafd was aan de (onbestaande) Afrikaanse drug ‘Ibogaine’. Zowel Times als Newsweek betaalden onderzoeksjournalisten om het verhaal uit te spitten – een van hen noemde Wenner en Thompson naderhand ‘gevaarlijke gekken, die zo snel mogelijk opgesloten moesten worden’.

En toch had geen enkele hoax meer succes dan de eerste, van 18 oktober 1969. In Rolling Stone 44, met David Crosby op de cover, pakte muziekjournalist Greil Marcus uit met de verzonnen scoop dat John Lennon, Paul McCartney, Mick Jagger en Bob Dylan samen een supergroep hadden gevormd, The Masked Marauders. Met een paar vrienden flanste hij ook het ‘Masked Marauders’-nummer I Can’t Get No Nookie in elkaar (letterlijk: ‘Ik geraak niet van de grond’), dat serieus werd gerecenseerd door muziekbijbel Billboard, en een miljoenenbod opleverde van Motown Records.

9. Hot, sexy en dood

Ook de covers van Rolling Stone, gebundeld naar aanleiding van nummer 1000, zijn goed voor tientallen anekdotes. Dr. Hook zong in 1972 over ’the blow that’ll get you when you get your picture on the cover of the Rolling Stone’, en werd daarvoor bedankt met – jawel – een cover. Kurt Cobain, die het aan zichzelf, zijn imago en zijn fans verplicht was om tégen Rolling Stone te zijn, droeg op zijn eerste coverfoto een T-shirt met het opschrift ‘Corporate Magazines Still Suck’. David Lee Roth van Van Halen werd te elfder ure van de cover verwijderd omdat een redacteur had geïnformeerd ‘wie die actrice was’. En de foto van de naakte John Lennon in foetushouding tegen de geklede Yoko Ono – genomen door Annie Leibovitz een paar uren voor Lennon Mark Chapman tegen het lijf liep – werd onlangs uitgeroepen tot de mooiste magazinecover aller tijden.

Een ophefmakender cover dan die met de naakte John Lennon uit 1968 maakte Rolling Stone niet meer, maar aan controverse was er ook daarna geen gebrek. Na het drama in Altamont, waar Hell’s Angels een Stones-fan doodstaken, pakte het magazine uit met het opschrift ‘Let It Bleed’pun very much intended. En in 1981, toen duidelijk werd dat de hitparades een decennium lang geregeerd zouden worden door Slechte Smaak, zette Jann Wenner bij wijze van statement Jim Morrison op de cover: ‘He’s hot. He’s sexy. And he’s dead.’

10. Rolling Silicone

Rest de vraag waar Rolling Stone anno nú nog voor staat, behalve 12,5 miljoen lezers en een glorieus verleden. De roemruchte voorhuiden en jointhouders zijn long gone: de eerste werden vervangen door (nep)borsten, de tweede door advertenties van Dolce & Gabbana. ‘Tegenwoordig krijg ik braakneigingen als ik de Rolling Stone doorblader’, fulmineerde een lezer van het eerste uur onlangs. ‘Wat ooit de stem was van de tegencultuur, spreekt nu enkel nog de taal van corporate Amerika.’ ‘Tijden veranderen’, suste ‘babyboom-verrader’ Jann Wenner in de New York Times. ‘ Rolling Stone rapporteert niet alleen veranderingen, het verandert mee.’ En hoe! Binnenkort zendt MTV zelfs een reality soap uit over het leven op de redactie – grappig detail: begin jaren 80 weigerde Jann Wenner in MTV te investeren, omdat volgens hem ‘niemand op zoiets idioots zat te wachten’.

Nog een paar opmerkelijke anekdotes om het af te leren. Sterreporter David Black, die midden jaren 80 de hoogste journalistieke onderscheiding kreeg voor zijn Rolling Stone-reportage over aids, wacht nog altijd op zijn tweede opdracht voor het blad. Toen Hunter S Thompson eind jaren 70 stopte met schrijven, kreeg Rolling Stone gemiddeld vijfhonderd brieven per week, met de vraag wanneer hij zou terugkeren. (Uiteindelijk antwoordde de redactie met een editoriaal: ‘Please write him yourself, and tell him to get off his lazy ass: c/o Woody Creek, Colorado 81656.’) En in de jaren 80 speelde Jann Wenner zichzelf in de film Respect, waaruit moest blijken dat bladen maken glamoureuzer was dan in een rockgroep spelen. Niet meer dan een hardnekkige mythe, dat laatste. Maar we maken het onszelf wél graag wijs.

ROLLING STONE 1000: UIT OP 3/5

Door Wouter Van Driessche

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content