Andrew Niccol, met Al Pacino, Katherine Keener, Winona Ryder, Rebecca Romijn-Stamos, Jay Mohr.

Ook in zijn nieuwste en meest lichtvoetige film is de schrijver-regisseur van Gattaca en de scenarist van The Truman Show geobsedeerd door dilemma’s rond perceptie en identiteit en boerenbedrog op massale schaal.

In de Brave New World-fantasie Gattaca speelde Ethan Hawk een ‘Invalid’ die zijn DNA verwisselt met een superieur specimen en zodoende de fascistische genenpolitie probeert te verschalken; in The Truman Show kwam Jim Carrey langzamerhand tot het besef dat zijn vertrouwde omgeving één gigantische tv-studio is en zijn leven één grote supersoap. In Simone creëert een regisseur (Al Pacino) die betere tijden heeft gekend en geconfronteerd wordt met de kapsones van een grillige ster (Winona Ryder) een virtuele actrice die louter uit enen en nullen bestaat maar er geweldig uitziet. Ofschoon de naam Simone (afkorting van Simulation One) het bedrog weggeeft, wordt iedereen erin geluisd: producer, studio, tegenspelers, pers en publiek. Maar ook wij toeschouwers die op onze beurt het slachtoffer worden van een andersoortige misleiding: zo probeert het persdossier ons wijs te maken dat Simone uitsluitend een creatuur is van computerpixels terwijl ze wordt gespeeld door een model (Rachel Roberts).

In een Hollywood dat erin slaagt synthetische producten als Vin Diesel (zie binnenkort XXX) als ware actiesterren te verkopen, is de stunt van Pacino misschien een minder grote krachttoer dan hij op het oog lijkt. De Simones zijn in zekere zin al onder ons. Ook het feit dat de perfecte actrice werd samengesteld uit een databank vol attributen van echte filmsterren (zo paart ze de glimlach van Audrey Hepburn aan de rokerige stem van Lauren Bacall) maakt van deze fabel ook een bespiegeling over beeldvorming en manipulatie in het CGI-tijdperk. De film schippert wat onwennig tussen zijn ambitieuze bijbedoelingen en een gedateerde farce in de stijl van Blake Edwards (de vele scènes waarin Pacino krampachtig de onzichtbare vrouw tot leven moet wekken voor zijn beduvelde omgeving). Zoals alle mythes van de kunstmatige creatie (van Pygmalion tot Frankenstein; van de vrouwelijke robot in Metropolis tot de replica’s in Blade Runner) keert het wezen zich uiteindelijk tegen haar schepper. Beduidend minder geslaagd is de subplot waarbij Pacino weer in de armen wordt gedreven van zijn vrouw, tevens zijn genadeloze producer. De satire is soms veel te soft: eerst geeft Niccol van katoen tegen de Hollywood-sterren om daarna zijn kritiek weer in te slikken.

Mooi is hoe Niccol de koelheid en leegte van zijn virtuele creatie doortrekt in de stijl van zijn film. Pacino’s worsteling met diverse vrouwentypes (zijn castrerende echtgenote, zijn bronwaterzuivere dochter, zijn onuitstaanbare actrice en zijn ongrijpbare kunstmatige muze) mag dan nog echo’s oproepen aan Fellini’s Otto e Mezzo, de carrousel wordt in beeld gezet als een afgemeten parodie op Antonioni (gemillimetreerde beeldcomposities, personages die bijna uit het kader vallen; lege decors van studioloodsen en modernistische strandvilla’s).

Pacino is hier in zeer ontspannen doen (zeker vergeleken met zijn hallucinante slaapwandelende krachttoer in Insomnia) terwijl zijn taak aartsmoeilijk is: een hele film rechthouden door hoofdzakelijk interactief te wezen met een verschijning op een computerscherm. Zijn prestatie is in ieder geval niet te kopiëren en geeft ons de geruststelling dat het scenario van Simone nog niet voor morgen is.

Patrick Duynslaegher

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content