De oosterse cinema was alomtegenwoordig dit jaar, maar kwam niet noodzakelijk uit Azië voort. Want in de navelstarende VS geldt ook op het vlak van cinema slechts één regel: wat we zelf doen, doen we beter.

Een tweede Azia-tisch succesverhaal genre Crouching Tiger, Hidden Dragon was uitgesloten dit jaar, dat stond al vóór 2003 vast. Miramax, dat toch met miljoenen dollars had gezwaaid bij de aankoop van de distributierechten voor Zhang Yimou’s Hero en die enkel had verkregen mits beloften van oscarpromotie, liet de film in de aanloop naar de nominaties eind vorig jaar gewoon stikken. Het is typerend voor de manier waarop Aziatische films in Amerika behandeld worden. Ze zijn ofwel tot gespecialiseerde art-houses, ofwel tot vreselijk gedubde en brutaal verminkte versies veroordeeld. Van enige opening van de Amerikaanse markt is er na meer dan 10 jaar Aziatische New Wave geen sprake (Crouching Tiger, Hidden Dragon was een uitgekiende uitzondering op de regel; regisseur Ang Lee had zichzelf eerst met een aantal raszuivere Amerikaanse prenten laten opmerken). Ook exportproducten als Chow Yun-Fat, Jackie Chan en Jet Li lijken uitgeteld. De eerste mocht dit jaar de spits afbijten met Bulletproof Monk, een ver-amerikaniseerde krijgskunstenfilm voor kleuters . Chan kwam niet verder dan The Tuxedo, Shanghai Knights en The Medallion, die samen een wedstrijdje ‘om het slechtst’ uitvochten.

En Jet Li, wel, die zat in Hero.

Neen, 2003 kan voor Hollywood inzake de ‘culturele uitwisseling’ met Azië als volgt worden samengevat: ‘wat we zelf doen, doen we veel beter’. Het hele jaar stond in het teken van Amerikaanse films die de oosterse invloed hadden opgeslokt en ‘ the American way‘ weer uitbraakten. Er was in februari al The Ring, Gore Verbinski’s niet onaardige remake van Hideo Nakata’s Japanse culthorrorfilm. En er was Kill Bill, een film die het hele jaar door van zich liet horen, vooral dan omdat zijn release telkens werd uitgesteld. Uit schrik allicht, want wat Tarantino liet zien aan krijgskunsten haalde nergens het niveau van zijn originelen. Zonder twijfel nog de meest oosters geïnspireerde film was The Matrix Reloaded. Het jaar sloot ten slotte af met de aanloop naar The Last Samurai, waarin ‘ Mr. America‘ Tom Cruise shogunland wil overrompelen.

Het optimisme over Hollywoods vrijage met het oosten is dan ook als sneeuw voor de rijzende zon verdwenen. Voor de New Yorkse criticus Dave Kehr ligt de vitaliteit van de oosterse film in zijn weerstand aan wat hij ‘postmoderne ironie en zelfverwijzing’ noemt. ‘De regisseurs uit het oosten nemen hun verhalen en genres nog serieus, terwijl het westen zijn geloof in de oude formules leek te verliezen en niets leefbaars vond om in de plaats te stellen.’ De westerse filmrealiteit, die een injectie van iets nieuws nodig had, leek dat te gaan halen in die regio’s die het tot voor kort van distributie had uitgesloten. Maar schijn bedriegt. De westerse cinema gebruikt de erfenis van het oosten enkel als verwijzing, al dan niet met ironie. Ze beperkt zich tot een recyclage, en neemt de Amerikaanse fascinatie voor kungfufilms die Bruce Lee in de jaren ’70 – en na lang, lang wachten- had op gang gebracht, als uitgangspunt.

De hoop die Piers Handling, directeur van het filmfestival van Toronto, ooit uitsprak, dat de westerse cinema iets diepgaands zou ‘leren’ van het oosten, blijkt ongegrond. De landen ‘die nog niet media-verzadigd zijn, die nog een literaire of verbale cultuur hebben, zoals Iran en China’, mogen dan wel ‘de beste films ter wereld’ maken, wij westerlingen don’t give a fuck.

Europese bioscopen draaiden dit jaar niet zoveel meer Aziatische films. De releases in ons land zijn net niet op twee handen te tellen en verraden meer het Europese belang bij een Aziatische boom, dan echte interesse om de films te verdelen. Balzac et la petite tailleuse chinoise van Sijie Dai was een volledig Franse film, en Un-known Pleasures ( Ren xiao yao) van dissident Zhang Ke Jia was met Frans, Canadees, Koreaans en Japans geld gefinancierd. Groot-Aziatische films als The Suit ( Shik) van Oekraïener Bakhtyar Khudojnazarov en L’Ange de l’épaule droite ( Fararishtay kifti rost) van de Tadjik Jamshed Usmonov waren eveneens met Europees geld gemaakt.

De volledig Aziatische films die bij ons werden uitgebracht, waren wel op twee handen te tellen. Hideo Nakata’s Dark Water ( Honogurai mizu no soko kara) en The Pang Brothers’ The Eye ( Jian Gui) waren twee films die in het zog van de horror- boom hier een povere release kregen. Dolls en Zatoichi worden hier enkel uitgebracht omdat de naam Takeshi Kitano zijn sporen al had verdiend, net als A cinq heures de l’après-midi ( Panj é asr) van Samira Makhmalbaf of He ni zai yi qi ( Together) van Chen Kaige (die zijn Amerikaanse avontuur er al had op zitten).

Meer dan welke door ‘intellectuelen’ geformuleerde appreciatie van de oosterse cinema ook, is het de economische realiteit die de westerse vrijage met de Aziatische film typeert. Op een bepaald ogenblik speelden in ons land gelijktijdig Zhang Yimou’s Hero, Tarantino’s Kill Bill Vol.1, The Wachowski Brothers’ Revolutions en Kitano’s Zatoichi in de zalen. Qua vertelkunst, kungfu- of zwaardvechtersactie zijn zowel Hero als Zatoichi hun Amerikaanse tegenhangers de baas, maar de opbrengsten spreken boekdelen. We verkiezen de zwakkere westerse kopie boven het sterkere oosterse origineel. Eigen artistiek volk eerst, het is geen programma, maar de werkelijkheid.

Door Jo Smets.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content